Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Tergt uwe kinderen niet.“

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Tergt uwe kinderen niet.“

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gij Vaders, tergt uwe kinderen niet, opdat zij niet moedeloos worden. Col. 3:21.

Dat sterke, harde woord: „ Tergt \y« kinderen niet" heeft dit eigenaardige, dat men er in degelijke gezinnen zoo goed als overheen leest, wijl zulk tergen daar niet voorkomt; maar dat 't te meer pakt in gezinnen, waarin het tusschen ouders en kinderen misging. En in die uit hun voegen getrokken gezinnen vindt ge dan weer dit niet onnatuurlijk verschijnsel, dat veel kinderen in dat: „tergt uw hinderen niet" genieten, en dat veel ouders om wat liefs wilden, dat 't er niet stond.

De Schrift is in den regel veel harder tegenover hen die over anderen gesteld zijn, dan jegens die anderen die onder hen staan.

Aan de vrouw, aan de kinderen, aan de dienstbaren wordt wel met alle beslistheid aangezegd, dat ze om Gods wil onderdanig hebben te zijn, maar in dit vermaan vloeit niets scherps in.

Daarentegen wordt aan de mannen tegenover hun vrouwen aangezegd, dat ze hun vrouwen niet „verbitteren" mogen; aan de ouders tegenover hun kinderen, dat ze hun kinderen niet zullen „tergen", en aan de heeren tegenover hun dienstbaren, dat ze hun „recht en gelijk" zullen doen.

God weet 't, dat 't een geweldige, een zelfs gevaarlijke macht is, die Hij aan een man, als hoofd van en als overheid in zijn gezin, over vrouw, kroost en dienstbaren verleend heeft, en juist daarom waakt God zeli in en met zijn Woord tegen het misbruik van die macht, waartoe de zonde zoo licht verlokt.

Vooral, omdat dit misbruik gemeenlijk crescendo gaat.

Bijna altoos toch maakt 't eerste misbruik van zulk een macht het verzet er tegen wakker. Het gevoel van onbillijk, onredelijk bejegend te zijn, zet zoo licht wrevel. Zoowel bij de vrouw als bij 't kind en bij den dienstbare. Die wrevel uit zich dan, o, zoo spoedig in weerspannige houding, in tegenstrevend woord, in tragelijk doen, half doen of niet-doen van wat bevolen was. En is hiermee het duiveltje van den opstand aan het prikkelen van den hartstocht, dan komt er spanning, wie 't winnen zal. Dan werkt er bij moeder een neiging om 't kind voor te spreken, bij 't kind om 't voor moeder op te nemen, en staat ten leste al wat in 't gezin onderdanig moest zijn, wel onafgesproken, maar dan toch feitelijk, saam tegen den drager van het hooge gezag in het gezin op.

Dit prikkelt dan man en vader weer, om zich als hoofd van 't gezin in zijn gezag te handhaven; en zulks, helaas, lang niet altoos ter handhaving van het gezag Gods, maar o, zoo dikwijls uit gevoel van eigen gekwetste majesteit, om zelf wat men noemt de baas te blijven.

Dan gaat zulk een man er allicht driftig, en in zijn drift hard tegen in. Het is, zoo waant hij, voor zijn gezag er op of er onder. Maar hoe die worsteling dan ook uitloope, %n is de levenstoon in zulk een gezin bedorven. Dan wordt het, den éénen dag voor en den anderen dag na, een beiderzijds trekken aan het koord, om te zien wie het langste eind zal houden. En daardoor sluipt er dan dat bittere, dat onredelijke, dat tergende in, waar het apostolische woord zoo ernstig tegen opkomt.

Nu zegge vooral de vrouw en moeder niet, dat zij hier in den regel vrij uitgaat. Veeleer moet erkend, dat, de goede uitzonderingen nu daargelaten, ook hier de Eva 't eerst in overtreding is.

Eerst is er alleen de man en de vrouw, sn nu weet die vrouw zeer wel dat er onderdanigheid in het huis moet wezen. Zelfs zet de jonge vrouw dit tegenover haar dienst-}> oden in den aanvang vaak veel te schrap 'n. En ze durft dat aan, omdat ze daarbij haar man als ruggesteun achter zich heeft. Die moet haar, als ze 't zelve niet af kan, helpen.

Maar zelve „onderdanig" zijn, komt in iiaar kraam niet te pas. Ze heeft daar als opgeschoten meisje onder haar kameraadjes om gelachen. En nu ze getrouwd is, nu zal ze 't wel anders toonen. Niet zij, hij oioet er onder. De aanstaande man heeft dat dan meestal in zijn verkeeringstijd reeds bedorven, door zich onmanlijk aan te stelen. En zoo moet 't, ook nu ze gehuwd zijn, aoorgaan.

Nu begrijpt men dat nog bij vrouwen, die öm geen God of zijn gebod geven, maar 't Komt toch ook voor bij vrouwen, die eiken borgen en eiken avond bidden. En dat is ' pijnlijke. Heel Gods Woord aanvaarden ze. PI zeer zeker, alleen maar niet wat Gods Woord van de onderdanigheid van de vrouw aan den man zegt.

Het tegennatuurlijke wil de Schrift hier zeker niet. Als persoon kan een vrouw meer zijn dan haar man, en dan is de man dwaas die dat niet inziet en niet gelden laat. Maar dat raakt niet de onderdanigheid. Die gaat ook voor de sterkste vrouw tot tegenover den zwaksten man onverbiddelijk door. En juist dat wil zulk een vrouw dan niet. Niet Gods ordinantie, maar haar superioriteit moet en zal wet in huis stellen.

De tweede schuldige zijn de ouders tegenover hun kinderen.

Aan zich zelf kunnen ze weten, hoe ook in hun kinderen de zondige prikkel tot verzet werken moet. Zelve zondig, hebben ze zondige kinderen geteeld. Hierop nu hebben ze bedacht te zijn. Die kinderen zijn vooral als ze klein zijn, o, zoo lief. Ja wel, maar het angeltje van de zonde zit in 't liefste kind van de geboorte af in. De ouders hebben daarop te rekenen. Zij zijn van Gods wege met de opvoeding belast. En op hen rust dus vóór alles de plicht, om't kind van jongs af aan stipte gehoorzaamheid en aan vaste huisorde te wennen.

En juist daar is men niet op bedacht. Tot zeven, acht jaar toe, laat men 't kind zijn gang gaan. Zoo nu en dan krijgt 't een klap als 't stout is, maar van een voorzichtige, beleidvolle opleiding tot gehoorzaamheid is maar al te weinig sprake. Dat zal de meester op school er wel inbrengen. En als dan die meester op school met het aan geen gehoorzaamheid gewende kind te tob ben krijgt, kiest vooral moederlief maar al te vaak tegen meester voor 't lieve kind partij.

Moeder zet in huis haar emancipatiezucht tegenover haar man voort. En 't kind moet daarin meegetrokken. Totdat 't kind ook tegen moeder zelve ongehoorzaam wordt, en als 't dan te groot is voor moeder om 't aan te kunnen, wordt de vader te hulp geroepen, om 't kind klein te krijgen.

En zoo komt dan het tergen.

Tergen, zoodat 't kind moedeloos wordt. „Gij, vaders, tergt uwe kinderen niet, opdat ze niet moedeloos worden."

Zoolang 't kind een vast ineenzittende ordening voelt, verliest 't den moed niet.

Leerde het kind in ontzag voor zijn God knielen; weet het dat vader en moeder het gezag van dien God vertegenwoordigen, en er op bedacht zijn Gods wil in dat gezag hoog te houden; zien de kinderen in hun moeder, dat deze, naar luid van Gods Woord, aan haar man onderworpen is; en merken ze dat vader en moeder saam niet anders van hen vergen, dan dat deze, „wat den Heere welbehagelijk is, " op 't zeggen van hun ouders doen zullen; — dan moge er kink op kink in de kabel komen, en allerlei storende invloed tusschenbeide treden, maar in den regel voelen de kinderen dan toch Gods gezag in 't ouderlijk gezag, ^w gehoorzamen.

Maar als dat rad omslaat; als ze in hun ouders van dat hooge karakter van het gezag o, zoo weinig merken; als ze hun vader en moeder gedurig verdeeld vinden; als ze den indruk krijgen van gril en willekeur, nu eens zoo en dan weer anders; of ook als ze nu eens slap, dan weer streng 't koord voelen, en er, als 't dan streng wordt, ruw en hard en bitter onder door moeten, — dan, ja, krijgen ze in 't eind een gevoel van terging over zich, weten niet meer waaraan zich te houden, en verliezen den moed.

En dan gaan ze o, zoo licht er tegen in, en dan spannen ze saam, en dan zijn ze op foppen van vader en moeder bedacht. Zoo sluipt de leugen in, en dan natuurlijk is het met den gezonden stand van 't gezin uit.

En zegge nu niemand: „Dat moet ik zelf weten, als ik mijn kinderen zoo wil opvoeden, ik draag er dan ook zelf den last van, " Want in het oordeel, dat eens ook over u als vader of moeder gaan zal, zult ge 't wel anders merken.

Immers wat ge dan met voeten getreden hebt is niet uw gezag, maar de ordinantie en het gezag van uw God.

Gij, als vader, hebt uit uzelf geen gezag. Uit u-zelf zijt ge niets meer dan uw vrouw, en zelfs niet meer dan uw kinderen. Uituzelf zijt ge mensch, en niets meer, en zij zijn ook menschen, en staan in zoover met u volkomen gelijk. Uit u-zelf zoudt ge niets over hen te zeggen hebben.

Gij koopt uw gezag niet doordat ge hen onderhoudt en hun opleiding betaalt. Er is geen contract tusschen u en uw kroost. Die kinderen hebben u niet gevraagd, dat ge hen verwekken zoudt, en evenmin geconditioneerd, dat ge hun te eten en te drinken zoudt geven, en voorts ze zoudt kleeden, op beding dat gij over hen de baas zoudt zijn, en zij u onderdanig.

God heeft u die kinderen gegeven. God geeft u 't geld om uw kinderen te onderhouden. Zonder Hem hadt ge geen kind en geen cent.

En daarom is die God, en die God alleen, in uw huis Heer en Meester. Heer en Meester over uw kinderen, maar even goed Heer en Meester over u en uw vrouw. En dat gij, onder uw God, in uw huis de baas zijt, is niet om u te bevoordeelen, niet om u een koninkrijkje te geven, niet om u uw heerschzucht te laten bot vieren, maar alleen en eeniglijk, omdat uw God u dat gezag verleend heeft, opdat zijn wil en zijn wet in uw gezin zouden heerschen, om alzoo u en uw gezin gelukkig te maken, en er Zijn eer e in te doen wonen.

Vergeet ge dat nu, en gevoelt ge daar ten slotte niets meer van, ja misbruikt ge uw gezag zoo, dat ge ten slotte uw kinderen tergt en. ze moedeloos maakt, ja, dan zijn zij in opstand tegen u, maar dan zijt gij, wat veel erger is, in opstand tegen uw God, en is het zijn ordinantie, die gij breekt, en zijn gezag dat gij te niet maakt.

Een goed vader voelt zich daarom onder het gezag, dat God op hem gelegd heeft, veeleer bezwaard. Hij voelt er eiken dag op nieuw al de zware verantwoordelijkheid van, voor zich en voor zijn vrouw en voor zijn kinderen.

Hij bidt. Hij bidt, dat zijn God hem ook in de uitoefening van dat gezag wijsheid, beleid en voorzichtigheid moge geven.

En d^n juicht en dankt hij, niet als zijn kinderen voor hem beven, maar als het hem gelukt, zijn kinderen zóó in de tucht des Heeren te houden, dat ze die tucht ter nauwcrnood merken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 september 1906

De Heraut | 2 Pagina's

„Tergt uwe kinderen niet.“

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 september 1906

De Heraut | 2 Pagina's