Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Als gehoorzame kinderen.“

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Als gehoorzame kinderen.“

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als gehoorzame kinderen, wordt niet gelijkvormig aan de begeerlijkheden, die tevoren in uwe onwetendheid waren. I Petr. 1:14.

Het „kindschap" is iets heerlijks. Zich „kind van God" te weten is het zaligst zelfbesef.

Niets is er dat hooger gevoel van zelfwaarde geeft. Reeds oj) aarde verheft het „kind van een prins" te zijn in ieders oog. „Kind van een Vorst", kroonprins vooral, is een aanbeveling naar ieders schatting. En nu te hooren dat men kind is van den Koning der Koningen, met een kindschap dat de eeuwen verduurt en nimmer eindigt. Kind van den Almachtigen God te zijn, en in dien Almachtigen God zijn Vadir te aanbidden, en het Abba, lieve Vader, in zjjn gebed naar den Hooge te doen opklimmen! o, Daarin schuilt een zaligheid die de wereld niet verstaat, maar die voor wie geestelijk is aan gelegd, in hoog-heilige beteekenis alle aardsche eere zeer verre te boven gaat.

„Kind van God" zich te weten, geeft bovendien een gevoel van gerustheid, dat allen onvrede in het hart bezweert, en aan allen angst het zwijgen oplegt. Het geeft een gevoel van beschermd te zijn door de hoogste macht in hemel en op aarde, die tegenover alle macht die ons op aarde benauwt, in veiligheid stelt. Wie zou tegen u zijn, zoo God voor u is? Wat u deren kunnen, zoo uw Vader in de hemelen over u waakt?

En daarbij komt dan nog de verleidelijke gedachte aan de heerlijke erfenis, die 't kind van God wacht. Natuurlijk een uit ons aard sche leven op onze betrekking tot onzen God overgedragen verhouding. Maar de Schrift stelt dat denkbeeld van „erfgenaam" van God en mede erfgenaam van Christus te zijn, dan toch met nadruk op den voorgrond. Recht hebben we tegenover onzen God niet. Voor een creatuur kan van een recht tegenover zijn Schepper nooit sprake zijn. Maar hier is een recht ons door Christus verworven, een recht dat door niets ons kan ontwrongen worden.

De erfenis is ons. De overrijke, heerlijke erfenis die ons wacht in het Vaderhuis. En waar anders de erfenis gekocht wordt tot den harden prijs van zijn Vader door den dood te verliezen, is hier een erfenis, waarbij ge uw Vader niet alleen behoudt, maar eerst in het Vaderhuis ten volle gaat bezitten. Een erfenis niet ten koste van uw Vader, msar een erfenis met verrijking van de gemeenschap met uw Vader in de hemelen.

En ook, op aarde dunt de erfenis, als de kinderen vele zijn, maar hier geldt 't een erfenis die voor allen even rijk en overvloedig blijft, al breidt ook het getal van Gods kinde ren zich eindeloos uit. En de vreugde van u in 't eindeloos aantal uwer broederen en zusteren te verheugen mindert in niets, ja vermeerdert en verhoogt 't genot van de erfenis, dat u, met hea, als uit een hoorn van hemelschen overvloed zal toevloeien.

En daarom, „kind van God" te zijn, het is zoo lieflijk voor 't zelfbesef. Het verrijkt de ziel, en het geeft vrede en rust in den strijd van 't leven en van 't sterven. En het ontsluit het uitzicht op een hemelsche toekomst, waarin de beste, de meest overvloedige erfenis u wacht.

„Kind van God" te zijn, is daarom 't begeerlijk goed, waar ieder herboren zondaar bei zijn handen naar uitstrekt.

Alleen maar, bij een „kind" voegt gehoor zaamheid, en nu is het opmerkelijk hoe weinig Gods kinderen 't beseffen, dat in het kindzijn ook dit ligt, dat ze als „gekoorzame kinderen voor Gods aangezicht wandelen zullen.

„Kind van God te zijn" en zijn God te „gehoorzamen", zijn twee dingen die ge niet hint scheiden, en die ge toch, o, zoo weinig bij de vrijgemaakten des Heeren in hun zielsbesef vereend vindt.

Een kindeken, dat nog een wezenlijk kind is, gehoorzaamt vanzelf, en is juist in dit gehoorzamen gelukkig

Als het verder opgroeit komt er strijd tusschen eigen lust of wil, en het gebod van zijn ouders; maar als 't daaraan toekomt, gaat het wezenlijk „kind zijn" zijn einde reeds tegemoet.

Wie nog in vollen opzichte kind is, kent dien strijd niet. Het gaat waar Vader voorgaat. Het doet zooals Vader zegt dat 't doen moet. Het gedraagt zich zooals Vader wil dat 't zich gedragen zal.

Zoo doet 't in huis, zoo doet 't op den weg, zoo doet 't onder vreemden. Het bezit in zijn Vader een gids, die den weg kent, en den weg aanwijst, en op dien weg gaat 'ckind zijn Vader achterna.

Moeder haast nog meer. Want in de eerste levensjaren is het veel meer bij Moeder dan bij Vader. En zie maar, hoe zulk een kindeke als achter moeder schuilt, met het handje aan haar kleed zich vastklemt. Verlegen staat, als 't een oogenblik alleen onder vreemden is. En opeens op moeder toeloopt, als 't moeder weer ziet aankomen.

Schilderachtige aanhankelijkheid! Niet afgedwongen, maar vanzelf in 't kind opkomend, en heel zijn kinderlijk aanzijn beheerschend.

En juist in die eerste jaren der kinderlijke aanhankelijkheid, is het gehoorzamen een van zelfsheid. Zulk een kindeke denkt er niet aan, om anders te willen. Ja, bij al wat voorkomt wacht het als 't ware op de aanwijzing die moeder of vader geven zal. En zóó niet krijgt 't die aanwijzing, of het volgt en doet zooals vader of moeder 't aangaf.

Dat is 't leven der onbezorgdheid!

Het kindeke heeft zelf nog niet te denken, te verzinnen, te beslissen. Van zich rekenschap te geven is het nog ontslagen. Het heeft een ander die onderzoekt, indenkt, overlegt en den weg voorschrijft. En, overgelukkig in die gestadige leiding, wandelt 't rustig en blij temoe op zijn kinderpad voort.

Gehoorzamen is genot. Zich te onderwerpen is levensvreugde. Te volgen waar de goede Herder voorgaat, is zielsverkwikking. En zoo ge op 't kindergelaat soms die uitdrukking van onbevangen vrede en vreugde benijd hebt, vergeet dan nooit, dat het juist dat volgen als „ge hoorzame kinderen" is, wat die uitdrukking van vrede en rust op het gelaat van 't onbezorgde kind inprent.

En dit nu brengt de apostel op 't kind van God over.

Er zijn ook weerbarstige kinderen, er zijn ook eigenzinnige kinderen, kinderen die niet gehoorzamen, maar altoos óf in onnadenkendheid óf in tegenstribbelen lust hebben. Dat zijn de ongelukkige kinderen, die hun jeugd bederven en hun toekomst verspelen.

En nu zegt de apostel: Wees als kinderen van God zóó niet, neen, maar zoek in het kindschap Gods de volle, de zalige vreugde en vrede; en die smaakt ge dan eerst en dan alleen, als ge èök in uw kindschap Gods u niet alleen als rijke, maar ook als „gehoorzam kinderen" gedraagt.

o, Zoovelen klagen bitterlijk, dat ze het kindschap Gods niet in al zijn teederheid in hun ziel gevoelen; dat ze 't wel belijden, maar 't niet ervaren; 't wel op zichzelf toepassen, maar 't niet genieten; er wel in gelooven, maar 't niet als een realiteit in hun hart bezitten.

Is 't wonder?

Ge schuift 't gehoorzamen op zij. Ge rekent 't gehoorzamen niet mee. Ge zoekt het kmdschap buiten het gehoorzamen om. Ge stelt u aan, zooals een kind zich nooit aanstellen mag. Ge neemt uit 't kindschap de kern van het kinderleven weg. Ge denkt aan het rijke, aan 't zalige, aan het heerlijke van 't kindschap, maar 't gehoorzamen sluit ge e buiten. Hoe ter wereld zoudt ge dan den vrede, de rust, de onbezorgdheid, de vreugde van 't kindschap smaken kunnen ?

Uw God uw Vader, dus ook uw Vader die voor u zorgt. Uw God uw Vader, dus ook uw God die voor u waakt, en deelt in al uw lief en leed. Alles wel. Maar 't eerste in 't gezin is en blijft 't toch, dat er een zij die 't kindeke leidt, op den weg voorgaat, 't af houdt van wat jammer, het brengt tot wat geluk en vreugde geven kan. Het voedt, maar ook opvoedt. Het aan zijn hand neemt, en het aan die hand door 't leven voert. En in dit alles nu ligt 't gehoorzamen. Het meegaan. Het volgen. Het naar vaders en moeders oog opzien, om te weten wat 't doen, te weten wat't laten moet.

Licht dit nu uit uw verhouding tot uw Vader in de hemelen uit. Neem er dat uit weg. Zeg dat ge wel loven en aanbidden, wel lieven en beminnen wilt, maar dat gehoorzamen in dien band geen onmisbare schakel vormt, — en hoe kan 't anders, of uw kindschap van uw God kwijnt.

Gevoel, mystiek is uitnemend. Dat is de opwelling der liefde, en zonder die opwelling der liefde geen kindsbesef. Maar dit alles wordt ziekelijk, en 't beklijft niet, zoo ge het gehoorzamen niet tot zijn recht doet komen.

Neem er de proef slechts van. Doorleef één enkele week, waarin ge bij alles vraagt, wat uw God wil, en dat doet met een hart dat begeert te volgen, — en eer uw Sabbat weer aan breekt zult ge u een kind van uw God voelen met een innigheid die ge dusver nooit hadt gekend.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 september 1906

De Heraut | 4 Pagina's

„Als gehoorzame kinderen.“

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 september 1906

De Heraut | 4 Pagina's