Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Genadeverbond en zelfonderzoek.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Genadeverbond en zelfonderzoek.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

Hoe sterk echter de eenheid tusschen na tuur en genade, schepping en herschepping moet gehandhaafd worden, toch is er ver schil tusschen beide. Een verschil, dat wel het sterkst uitkomt, wanneer ge let op den band, die ons eens aan Adam verbond en die ons thans aan Christus verbindt.

Genade-en werkverbond hebben daarin hun trefFdnde overeenkomst, dat God beide malen het verbond opricht niet met losse individuen, maar met heel het menschelijk geslacht, zoo als het gerepresenteerd wordt door het Verbondshoofd, eerst door Adam, daarna door Christus. De parallel, die de apostel Paulus zoowel in Rom. 5 als in i Cor. trekt tusschen Adam en Christus, stelt deze overeenkomst in het helderste licht. Elk dieper doordringen in de leer des genadeverbonds, heeft daarom van deze overeenkomst uit te gaan. Zonder Adam kan Christus niet begrepen worden, zonder het werkverbond het genadeverbond niet worden verstaan.

Natuurlijk wil dat niet zeggen, dat werkverbond en genade ver bond geheel gelijk zijn. Er is verschil. Verschil in inhoud en verschil ook in vorm. Maar in zooverre is er eenheid, dat in beide de organische gedachte op den voorgrond treedt, de menschheid als een geheel onder één Hoofd wordt genomen.

Verschil bestaat er — van den inhoud van beide verbonden afgezien — daarin, dat de band tusschen Christus en ons een andere is dan tusschen Adam en ons. De band, die ons aan Adam verbindt, is vleeschelijk; de band die ons aan Christus verbindt, is geestelijk. Daarin ligt, kort saamgevat, het verschil.

Wc hangen met Adam saam en we hebben in hem ons bondshoofd, omdat we, naar onze vleeschelijke geboorte, uit hem afstammen. Op grond van die vleeschelijke betrekking mag er ook een geestelijke band tusschen hem en ons bestaan, in zooverre hij niet alleen onze stamvader, maar ook ons geestelijk hoofd was; maar de grondslag, het substraat, waarop die betrekking rust, ligt toch in onze natuurlijke geboorte. Omdat we van Adam afstammen en uit éénen bloede gesproten zijn, daarom vormt de menschheid een organisch geheel, en is ze in Adam begrepen. Geboren uit uw ouders in gemeenschap met die zondige menschheid, draagt ge daarom reeds van uw geboorte af de schuld en smet dier zonde ook in u zelven om.

Geheel anders is het daarentegen met Christus, want hier doet de vleeschelijke geboorte het niet. Stamvader in den zin van Adam was Christus niet. Hij kwam niet terstond na den val, om, toen Adam als bondshoofd wegviel, dien plaats in te nemen en een ander menschengeslacht uit zich ^ doen geboren worden; maar in de volheid d j, tjjden. Naar het vleesch is niet één onzer uit^ Hem geboren. Niet wij ontvangen van Hem onze menschelijke natuur, maar juist omgekeerd. Hij gaat in ons vleesch en bloed in, neemt onze menschelijke natuur aan, wordt uit Maria geboren en sterft zonder zelf één kind te hebben gehad. Er bestaat tusschen Hem en ons dus wel een „band des bloeds" en zonder dien band zou Hij zelfs onze Middelaar en Verlosser niet kunnen zijn, maar die bloedverwantschap alleen baat ons niet. Want die band verbindt Christus niet alleen met zijn discipelen, zijn uitverkorenen, maar met heel ons menschelijk geslacht, ook met een Kaïn, een Cham, een Achitofel, een Judas Iskariot. Hetzelfde menschelijk bloed, dat bij die allen klopte in het hart, werd ook bij uw Heiland gevonden. En waar het vaststaat, dat Christus niet het Hoofd is der verworpenen, maar der uitverkorenen alleen, daar kan de band des bloeds hier niet, als bij Adam, beslissen. Heel de Schrift wijst er dan ook op, dat, om aan Christus deel te hebben, een andere, geestelijke geboorte noodig is. Van nature, door onze vleeschelijke geboorte, zijn wij kinderen des toorns, of wilt ge, wilde olijftakken, gelijk de apostel Paulus het noemt. We moeten daarom van den ouden wortel worden afgesneden en ingeënt worden op den tammen olijfboom „om des wortels en der vettigheid des olijfbooms deelachtig te worden." Of wil men zonder beeldspraak, wie niet wedergeboren is uit den Heiligen Geest, die heeft aan Christus geen deel. Gods kinderen zijn alleen zij, die niet uit den wil des vleesches, noch uit den wil des mans, maar uit God geboren zijn.

Maar hoe scherp dit op den voorgrond moet worden geschoven om elke misvatting der genade af te snijden, toch mag niet vergeten worden, dat God Almachtig in dat genadeverbond, dat geestelijk is en blijft, de natuurlijke scheppingsordinantie niet op zij zet, maar handhaaft, waar hij zegt: Ik zal uw God en de God van uw zaad zijn. Want daaruit blijkt dat God de Heere bij de opbouwing van Christus' geestelijk lichaam, dat het nieuwe organisme der menschheid is, wel degelijk gebruikmaakt, indien we ons zoo uitdrukken mogen, van de geledingen en verbindingen, die in het oorspronkelijke organisme der menschheid door Hem geschapen zijn. Het nieuwe organisme is niet identiek met het oude, want dan zouden allen verlost worden door Christus, gelijk allen in Adam verloren zijn geweest. Maar het nieuwe organisme staat ook niet los naast het oude, want dan zou van een hersteld organisme geen sprake kunnen wezen. Hersteld drukt toch uit, dat bij alle verschil in vorm, het wezen bleef. En die eenheid bestaat juist daarin, dat, niet alleen de enkele personen, de uitverkorenen worden gered, als individuen, maar dat de saamvoegselen en verbindingen van de oude menschheid dienst doen ook voor de nieuwe menschheid in Christus. En waar in de oude menschheid de geboorte van mensch uit mensch, waardoor de band des bloeds, de liefde tusschen ouders en kinderen, de rijkdom van het familieleven, de samenhang der geslachten ontstaat, een der machtigste verbindingsmiddelen is, die mensch aan mensch verbindt, daar wordt die verbindingsschakel in het genadeverbond niet te niet gedaan, maar overgenomen en geheiligd in het: u en uwen kinderen komt de belofte toe. Uw God niet alleen, maar ook de God van uw zaad en daarom de geestelijke band tusschen ouders en kinderen, daarom de ontluiking van het Christelijke huisgezin, daarom de Christelijke opvoeding en de Christelijke School, en daarom het schitteren der verbondsgenade in heele reeksen van Christelijke geslachten. Zonder die verbondsgenade hadt ge wel enkele volwassenen, saamkomend in de gemeente Gods, maar geen Christelijke gezinnen. Eerst door het verbond wordt ook uw gezin, uw geslacht opgenomen in de rijke gemeenschap met Christus genade. 't Verbond met Abraham, zijn vrind, bevestigt Hij van kind tot kind.

Genade verbond en Kerk zijn dan ook niet hetzelfde. De Doopsgezinden, die het genadeverbond verwerpen, hei)ben wel degelijk een Kerk gehad, maar een Kerk van volwassen belijders alleen. Evenals omgekeerd de Darbisten en andere secten, die de Kerk verwerpen, toch wel degelijk aan het Genadeverbond vasthouden. Onze vaderen antwoordden daarom op de vraag, welke kinderen gedoopt mochten worden, steeds, dat de Doop moest bediend worden zoover het genadeverbond zich uitstrekte. Niet al wat in het Doophuis gebracht werd, doopten ze. Op de Dordtsche Synode is die praktijk, door sommigen aanbevolen, zelfs uitdrukkelijk afgekeurd. Die regel is Roomsch, maar niet Gereformeerd. Onze vaderen keurden wel degelijk; ze doopten niet allen zonder onderscheid. Maar de grenslijn lag voor hen niet in de eigen kerkelijke gemeenschap, niet daarin dat de ouders lidmaten waren der Gereformeerde Kerk. Bij elk kind moest naarstiglijk onderzocht of het in het Genadeverbond geboren was, en indien dat vaststond, behoorde de doop te worden bediend, wanneer althans daarbij waarborg geboden werd, dat het kind godzalig zou worden opgevoed. Kinderen van heidensche ouders, al waren deze kinderen in Christelijke kringen opgenomen, mochten daarom niet gedoopt worden, omdat ze niet in het Genadeverbond geboren waren. Want tot heidenen heeft God niet gezegd: Ik ben uw God en de God van uw zaad. Alleen waar beide of één der ouders geloovig zijn, zijn ook de kinderen heilig.

Zoo blijkt, hoe die beide lijnen, eenerzijds de geestelijke lijn der wedergeboorte en anderzijds de lijn van het genadeverbond in de geslachten, elkaar kruisen en daardoor de moeilijkheid voor ons denken ontspringt. Want ons denken rust niet, voordat het tot eenheid gekomen is en van uit éen gezichtspunt alle dingen saamvatten en doorzien kan. En juist het dooreenloopen van deze beide lijnen verwart ons en brengt ons in spanning. Want eenerzijds moet zoo beslist mogelijk worden vastgehouden, dat de genade geen erfgoed is; dat niet alle kinderen uit geloovige ouders geboren, ook werkelijk kinderen der belofte zijn. En anderzijds leert de Schrift ons, dat het genadeverbond w doorloopt in de geslachten, ons en ons zaad d omvat, omdat God gezegd heeft: Ik ben I uw God en de God van uw zaad. Of wil r men, eenerzijds staat vast, dat het genade­ o verbond opgericht is met Christus en zijn o uitverkorenen; dat het genadeverbond geen ander doel en oogmerk heeft, dan de uit­ d verkorenen tot zaligheid te brengen, en dit genadeverbond dus uitsluitend en alleen geldt dengenen, die God van eeuwigheid verordineerd heeft den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te worden. Want genade, waarachtig zaligmakende genade, gelijk het genadeverbond die belooft, kan aan geen verworpene geschonken worden. En tegelijk treedt dat genadeverbond voor ons op in een vorm en gestalte aan het organisch leven der menschheid ontleend, waardoor dat genadeverbond omvat en omsluit de geloovigen en hun zaad; van welk zaad de - Schrift uitdrukkelijk getuigt, dat niet allen uitverkorenen zijn, maar een deel, soms zelfs een groot deel, buiten het zegel der uitverkiezing ligt.

In hoeverre het mogelijk is beide lijnen met elkaar te verzoenen, zal in een volgend artikel besproken worden. Hier was het ons alleen te doen om de diepere oorzaak van de schijnbare tegenstrijdigheid open te leggen. Ze schuilt eenerzijds daarin, gelijk we in ons voorgaand artikel aantoonden, dat de uitverkiezing individueel en het genadeverbond organisch is. En anderzijds daarin, dat het genadeverbond wel geestelijk is, doordat dé^ wedergeboorte alleen ons met Christus verbindt, maar tegelijk dit genadeverbond de geslachten omvat en dus met de natuurlijke geboorte rekening houdt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 november 1906

De Heraut | 4 Pagina's

Genadeverbond en zelfonderzoek.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 november 1906

De Heraut | 4 Pagina's