Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„In den Heere.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„In den Heere.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Groet Tryphéna en Tryphósa, vrouwen die m den Heere arbeiden. Groet Pérsis. de beminde zuster, die veel gearbeid heeft in den Heere, Rom. 16:12.

De geheimzinnige zegswijze „in den Heere" is thans niet meer wat ze was in de dagen der apostelen, toen Jezus kerk pas opkwam. In die eerste tijden daarentegen lag ze als bestorven op ieders lippen, en vloeide ze als vanzelf uit de pen. Niet minder dan acht maal komt ze «/oor in het slotkapittel van den brief aan de Romeinen; negenmaal in den brief aan de kerk van Efeze; acht maal in den brief aan de kerk van Philippi. En dat j, in den Heere" wordt op alles toegepast, in alle redebeleid ingeweven. Het is een elkaar „groeten in den Haere, "„arbeiden in dei Heere", „ontvangen in den Heere", „staan in den Heere", „vertrouwen in den Heere", „betuigen in den Heere", „een licht zijn in den Heere", „zich verblijden in den Heere", „roemen in den Heere"; om kort te gaan, er is op hooger gebied geen gewaarwording, geen aandrift, geen gezindheid, geen da? id denkbaar, of het wordt alles verrijkt en gestempeld door die telkens en rusteloos wederkeerende bijvoeging: „In den Heere",

Navolgen kunnen wij dit niet, of 't worden klanken, een veelszins zinlooze tale Kanaans, die uit pure gewoonte over de lippen komt, zonder dat wie 't zegt of 't hoort, er iets bij voelt of bij denkt. Een doode formule, een srersteende manier van spreken. Alleen inhoogernstige oogenblikken, als de ziel machtig is aangegrepen, en bezielde geloofstaal als uit de levende bron der ziel naar buiten dringt, kan men nog, zonder in ijdel geklank te vervallen, met dat „in den Heere" een bijzouder heilige kracht uitdrukken. Maar soberheid wint het tiier van overvloedigheid. Zelfs het „om Jezus willï" aan het slot van veler gebeden worstelt maar al te dikwijls, om levende taal der ziel te blijven, en niet te veranderen in een zinloos slotvulsel ran ons gebed.

Nu zoo heel anders dan toen, omdat 't leven toen zooveel sterker levensdrang had, zooveel hooger stond, van zooveel warmer bezieling doorgloeid was. Niet omdat de man en de vrouw van toen zooveel hooger stonden. Als wij in die dagen onzen pelgrimsweg hadden afgewandeld, zou in ons even sterke aandoening hebben nagetrild. Uit de dagen der Reformatie hebben we herinneringen en overleveringen, die van bijna even sterk en krachtig geloofsleven getuigen.

Dat ligt niet aan den persoon, maar aan den tijd, aan de omstandigheden, aan de gebeurtenissen, aan wat het leven in spanning houdt. Laat de spanning van toen terugkeeren, en weer zult ge even bezield geloofsleven in heiligen gloed zien schitteren. Het gelooi is één en toen en nu, en de kracht des Heeren die in de ziel werkt, is nu nog geheel dezelfde als 2e toen was. Maar er is nu geen vervolging, er dreigt geen kerker, er staat geen schavot gereed. Men offert een gave, maar wordt niet van huis en goed beroofd, oi het land uitgedreven. Toen, in de dagen toen er het leven meê gemoeid was, werkte er een prikkel die nu is afgestompt. £n vandaar dat er toen zulke een rijke inhoud kon tintelen in zegswijzen en uitdrukkiogen, die nu, op den klank af herhaald en nagesproken, de ziel niet raken, niet uit de ziel opkomen, en schier buiten het zielsleven omgaan.

In dagen van hooge spanning is wat zich roert in de ziel en wat in menschentaal over de lippen komt, één. Maar als slapte intreedt, en de spanning ophoudt, zijn 't leven der ziel en de taal op de lippen zoo vaak twee geworden. Of althans, er is een afstand tusschen beiden, die allen gloed dempt. En vandaar dat in de dagen der apostelen en m de tijden der Reformatie, vanzelf, ongedwongen en natuurlijk zulk een uitroep: In den Htere, over de lippen kwam, die nu veelal, zoo niet een doode letter, dan toch een gedempte klank wordt, zoo ge hem als vasten term bezigt, en onder uw spreken gedurig herhaalt.

Wat lag er in dien geloofsterm: Jn den Heere i

Let er vooreerst op, dat die geloofsterm: In den Heere, altoos op den verhoogden Heiland

sloeg, en niet, gelijk ze thans veelal verstaan wordt, doelde op den Drieëenigen God. In den Heer e wil altoos zeggen: „in Christus onzen Heere". Heere beteekent hier aldoor; in ons verheerlijkt Hoofd, in den van God over ons gezalfden Koning. Het is de formule, die het leven der Christenheid van het leven der wereld afscheidde.

Er was eerst in al die steden en dorpen slechts één geestelijke dampkring, slechts één levensatmosfeer, die uit de wereld, en in die wereld uit het Heidensche leven opkwam. Dat was het leven in de wereld. Maar daar tegenover kwam nu op eenmaal een andere geestelijke dampkring op, een andere levensatmosfeer, die van den Christus uitging, en die heette het leven niet in de wereld, maar het zijn en leven in den Heere.

Er was tweëerler geest, tweeërlei leven, tweeërlei norm van het leven. De ééne de geest der wereld, het leven uit de wereld, de norm of regel dien de wereld aangaf. En daarnaast, daartegenover, daar dwars doorheenschuivend, de geest van Christus, het leven uit Christus, de regel des levens, die van den Christus uitging.

Die diepe tegenstelling kwam toen pas op. Ze begon pas heerschappij te oefenen, ze begon pas scheiding in de harten, scheiding tusschen de personen, scheiding tusschen kringen kring te maken. Er moest daarom telkens aan dit onderscheid tusschen het tweeërlei leven, aan deze tegenstelling tusschen den tweeërlei geestelijken dampkring herinnerd worden. En dit deed men toen, door er telkens bij te zeg gen: Al wat ge doet, doe dat in den Heere, doe dat gedreven door den Geest van Christus. Leef wat ge leeft in gemeenschap niet met den geest der v/ereld, maar in de gemeenschap met uwen Heere, met Christus, met uw Koning en uw geestelijk Hoofd.

Het was een ander organisme dat opkwam. Een nieuwe wereld die in de oude wereld zich een eigen sfeer, een eigen positie schiep. En al het onderscheid tusschen wat men daarvóór gekend had, en nog steeds om zich zag, en tusschen dat nieuwe, dat hemelsche, dat heilige dat uu kwam, drukte men dan uit door te zeggen: Doe wat ge doet in den Heere. Men sprak niet van nieuwe zeden, niet van nieuwe usantiën, niet van nieuwe omgeving of levenskring, maar trok 't. alles saam in den Eéne, die aller Hoofd en Heere was. Men greep de tegenstelhng niet uit de practijk, niet uit een confessie, riet uit een kerkelijk verschil, maar geestelijk, alt den hemel, uit Hem die allen bezielde en aandreef en, die over allen heerschen moest. En daarom lag 't alleen, en volledig, en rijk en aangrijpend uitgedrukt in dat ééne zeggen: Wij lei'en in den Heere,

Nog dieper zelfs drong dat in den Heere in het wezen der Christenheid in. De gemeente der herborenen kan men zich niet los van den Christus denken, noch den Christus los van de gemeente. Christus onze broeder, Hij Gods eengeboren Zoon, en wij kinderen Gods. Hij de erfgenaam, en wij medeerfgenamen met Hem.

Zoo werd het één heilige familie, één goddelijk gezin, en in dat hemelsche gezin Christus het Hoofd, en ds geloovigen zijn leden. Dat druk ie men uit niet door het beeld van een lichaam, neen 't was een Lichaam. Niet een cjrporaüe, niet een bijeenvoeging van personen. Maar één Lichaam, uit de geboorte opgekomen. Wie niet wedergeboren was, stond er buiten, wie wedergeboren was, was er in. Was er vanzelf in. Voor eeuwig in. En kon er niet meer uit.

En al die wedergeborenen waren niet ieder op zichzelf wedergeboren. Het was één Geest die ze allen had aangegrepen, en ze allen saam door hun tweede geboorte in een nieuwen le/ensband had saamgebonden. Niet los van den Christus, maar uit en door den Christus. Hem toegeëigend om eeuwig en altoos met hem in dat innig levensverband te blijven. En dat innige levensverband bracht te weeg, dat ze saani één organisme, één geestelijk geheel, één Lichaam vormden, en dat in dat Lichaam Christus aller Hoofd was, en al Gods kinderen saam zijn Lichaam, en in dat Lichaam leden met een eigen roeping, met een eigen gave, met een eigen functie vormden.

Zoo hadden „de heiligen", gelijk toen de Christenen heetten, tweeërlei leven. Geboren uit de wereld, waren ze krachtens hun natuurlijke geboorte nog in het leven der wereld verwikkeld, maar in het diepst van hun wezen, in hun innerlijk zielsbestaan, in hun kern en middenpunt, waren ze geestelijk opgenomen en ingewikkeld in de banden van het Lichaam van Christus. En gelijk bij ons uw lichaam naar u heet, zoo heette ook dat Lichaam naar Christus. In dat Lichaam besloten zijn, of in Christus, in den Heere zijn, had één zin, en toonde één stempel.

In den Heere staan, in den Heere arbeiden, in den Heere vertrouwen, het duidde immers alles op dat ééne, dat men zich kende en bekende als een levend lid van dat levende Lichaam, waarvan Christus het levende Hoofd en de Heere was.

En hieraan is natuurlijk, hoe ook de tijden wisselden, niets veranderd. Zij 't dus al, dat wij, levend in een wereld, die hoe ook afgedoold, nog altoos het Christelijk stempel draagt, drang noch behoefte gevoelen, om dat in den Heere op alle manier en bij elke gelegenheid uit te spreken, de zaak bleef. En tenzij ook uw leven, in oorsprong, voortgang en uiting, een gestadig leven in den Heere zij, schiet ge in uw geloof te kort, en zijt ge nabij der verloochening van uw Heiland.

Niemand kan ook nu een kind van God, een verloste, een wedergeborene zijn, of hij is in den Heere, en is door het Lichaam van Cnristus omsloten, daarin ingeweven, en daarin opgenomen, zoodat de adem van Christus Geest zijn levensadem is, en het levensbloed van dat heilig Lichaam ook door de aderen zijner ziel vloeit.

Maar alzoo te zijn» is niet genoeg. Het geldt hier geestdijk leven, en geestelijk leven, al moge het onbewust aanvangen, kan niet in onbewustheid voortduren. In het kindeke moge veel nog onbewust sluimeren, in wie opwast en opgroeit en tot kennisse en inzicht en zelfbewustheid ontwaakt, kan en mag dat niet Z30 blijven.

Veeleer moet ge met uw volle menschelijk bewustzijn in dezen uw nieuwen toestand indringen. Niet alleen, niet eerst zelfs met uw denken, maar rechtstreeks met uw gevoel, met uw sensatie, met uw geestelijke gewaarwording. Ge moet merken, weten, gewaarworden, en voelen, dat alzoo uw positie werd; en dat ge nu als een levend lid in dat levende Lichaam, waarvan Christus het Hoofd is, zijt ingesloten. Ge moet doorzien en erkennen, wat in dat Lichaam uw plaats is. Welke functie, taak en roeping gij in dat Lichaaiu van Christus hebt te vervalien. Zal dat Lichaam wa»srai en groeien, dan moet elk lid van dat Lichaam, en dus ook gij, geestelijk meegroeien. Ge moogt in dat Lichaam geen gangreen zijn, dat straks wordt uitgezworen. Ge moet een gezond, heilig meelevend lid van dat Lichaam zijn. Dat Lichaam moet u zegenen, en van u moet een zegen voor dat mystieke Lichaam uitgaan.

En dit alles nu, 't is en blijft ook voor u saamgevat in die ééne uitdrukking, dat ge in den Heere moet zijn, in den Heere moet leven, in den Heere moet staan en strijden, en dat in den Heere de geestelijke zinspreuk moet zijn, die heel uw existentie uitdrukt. Niet een roepen: Heere Heere, maar het voor Gods oog en voor het oog der wereld doen blijken, dat ge in den Heere zijt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 januari 1907

De Heraut | 4 Pagina's

„In den Heere.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 januari 1907

De Heraut | 4 Pagina's