Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Genadeverhond en zelfonderzoeK.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Genadeverhond en zelfonderzoeK.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

XII.

Staat dus eenerzijds vast, dat het Genadeverbond naar zijn innerlijken aard, beteekenis en doel waarlijk zaligmakend is en dus alleen voor de uitverkorenen geldt, aan de andere zijde moet even beslist worden vastgehouden, dat elke toetssteen om hier op aarde met onfeilbare zekerheid uit te maken wie uitverkoren is en wie niet, aan Christus Kerk ontbreekt.

Ons vorig artikel toonde dat aan. Alle middelen en wegen, waarlangs men beproefd heeft tot zulk een schifting te komen, bleken onvoldoende te zijn. Noch een zekere geloofswerking van de ouders bij de geboorte van een kindeke, noch de indruk, dien de geloovigen van een volwassen persoon ontvangen, kan als onbedriegelijke maatstaf gelden, gelijk het voorbeeld van Eva en de discipelen van Christus ons toonde. Ook het zelfgetuigenis der betrokken personen geeft die onfeilbare zekerheid u niet, omdat, nog daargelaten dat die getuigenis bij de kleine kinderen uiteraard ontbreekt, waarachtige kinderen Gods dikwijls in twijfel over hun eigen staat voor God kunnen verkeeren, terwijl omgekeerd, de hypocrieten en huichelaars roemen kunnen in een geloofszekerheid, die toch niet anders dan zelfbedrog is.

Zelfs gaan we thans nog verder en we mainteneeren, dat God de Heere niet gewild heeft, dat door Zijne Kerk zulk een scheiding tusschen uitverkorenen en ver worpenen zou gemaakt worden. Het is niet een gebrek, een onvolkomenheid, een mistarid, in de Kerk, dat ze niet schiften kan tusschen kaf en koren; maar naar het Woord Gods komt dat oordeel haar niet toe. Wanneer de Wederdooper en Labadist op aarde een Kerk wil stichten van enkel heiligen, louter uitverkorenen, waarachtig geloovigen, en daarom als keurmeester oordeelt over ieder, die als lidmaat der Kerk zich aanmeldt, dan mag dit vroom schijnen, maar m den grond is het onvroom. Want waarlijk vroom is alleen hrj, die wandelt naar ds ordinantiën, die God iri Zijn Woord ons gaf.

Christus, de Koning zijner Kerk, wiens woord haar grond v/et is, heeft aan de Kerk 'die t.aak en roeping niet geschonken. Wel gaf Hij aan zijn apostelen en in hen aan de ambtsdragers in zijn Kerk de sleutelen des hemelrijks om te binden en te ont binden, en moet daarom niet alleen in de bediening des Woords den zondaar het oordeel Gods aangezegd, indien hij zich niet bekeert, maar ook door de tucht de open bare goddeloozen uit de Kerk worden gebannen. Maar dit is gansch wat anders dan het oordeel over den verborgen toestand van het hart.

Dat oordeel heeft Christus aan zichzelf voorbehouden in den dag van zijn weder komst op de wolken. Hier op aarde moet koren en kaf te zaam opwassen, blijft de kudde uit bokken en schapen bestaan, wor den aan den wijnstok levende en doode ranken gevonden, haalt het eene net goede en kwade visschen op. De scheiding, de groote crisis, geschiedt wel aanvankelijk reeds in de ure des stervens, maar vol komen komt ze eerst tot stand, wanneer Christus wederkomt, „wiens wan in Zijn hand is en die zijn dorschvloer doorzuive ren zal". Hier op aarde blijft in Christus Kerk, gelijk onze Vaderen het beleden, „onder de goeden altijd vermengd het gezelschap der hypocrieten of huichelaren." Met opzet spreken we dit zoo beslist uit, om de krenkende beschuldiging af te wijzen, telkens door de voorstanders der volkskerk ons voor de voeten geworpen, alsof wij in de diep-zondige dwaling der Labadisten waren teruggevallen, toen we de reformatie van Gods Keik ter hand namen. Er is tusschen deze broeders en ons geschil; ge schil over de roeping der Overheid, geschil over de beteekenis van het genadeverbond, geschil over den omvang der Kerk, Dat geschil hebben we nooit bedekt of bemanteld, maar rond en eerlijk erkend. Maar dat geschil heeft met het Labadisme niets uitstaande. Wie het schandmerk van het Labadisme ons opdrukt, verraadt daardoor eigen onkunde; onkunde van wat de Labadisten hebben gewild; en evenzeer onku nde van wat ons drijft en bezielt als we het verbond Gods heilig willen houden. Wel verre toch van, evenals de Labadis ten af te gaan op ons subjectief oordeel of in te dringen in de verborgene dingen des harten, willen we ons houden aan den regel, dien God de Heere voor het genadeverbond ons gaf in Zijn Woord, Ook hier geldt: „Tot de Wet en tot de Getuigenis! Indien ze niet wandelen naar dit woord, ze zullen geen dageraad zien" Of die geopenbaarde regel voor ons gevoel klopt op Gods verborgen v/il, is de vraag niet. Het geloof heeft blindelings te gehoorzamen; gehoorzaamheid is beter dan eigen willige offerande.

Vragen we nu, welken regel God voor het Genadeverbond schonk, dan wijst om Doopsformulier ons terecht op het woerd

at God tot Abraham sprak: Ik zal win erbond oprichten tusschen Mij en tusscht% , en tusschen uwen gade na u in hunne eslachten, tot een eeuwig verbond, om u tt ijn tot eenen God en uwen zade na u. £5 at deze regel niet alleen gold voor het ude Testament, gelijk de Wederdoopers eweerden, maar even goed voor het Nieuwe estament, leidt datzelfde Doopsformuliej erecht af uit het woord door den Apostel Paulus op den Pinksterdag gesproken : Want komt de belofte toe en uwen kinderen en llen, die daar verre zijn, zoo velen als er e Heere onze God toe roepen zal. Het Ge. nadeverbond omvat dus de geloovigen en hun zaad. En voorzoover de Kerk ge. roepen is om het Genadeverbond door het tceken des Doops te verzegelen, heeft ze bij de volwassenen alleen te vragen of ze ge. loovigen zijn, en bij de kinderkens of ze uit geloovige ouders zijn geboren. Van een sjibjectief oordeel over den staat der harten is hierbij geen sprake. Bij de volwassenen niet, omdat de Kerk als geloovigen te erkennen heeft degenen, die voor haar belijdenis des geloofs hebben afgelegd en die deze belijdenis met een Christelijken levenswandel bevestigen. Of die belijdenis geveinsd is en die levenswandel slechts een schijn, beoordeelt de Kerk niet en kan ze niet beoordeelen. Maar wel heeft ze stipt en onveranderlijk vast te houden aan den regel, dat ze geen volwassene doopt, dan die belijdt te gelooven in Christus Jezus als Gods Zoon, die gestorven is om onze zonden te verzoenen. Een gedwongen doop, waardoor heel een volk, nog feeidensch in zijn hart, der Christelijke Kerk wordt ingelijfd, zonder dat van persoonlijke geloofsbelijdenis sprake is, is lijnrecht in strijd met Gods Woord. Wat Keizer Karel met de Saksers deed, is daarom een ontheiligen van het Genadeverbond. Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden, is de iciare, duidelijke uitspraak van Christus zeif, die zulk een volksdoop verbiedt. Zooals dan ook Philippus, de evangelist, den Moorman niet doopen wilde, voordat hij eerst belijdenis van zijn geloof had afgelegd. En nog veel minder dan bij de volwassenen kan bij de kinderen van een subjectief oordeel sprake zijn. Of dat kind, dat ten doop gepresenteerd wordt, waarlijk een uitverkoren kind is, weten noch de ouders noch de Kerk. Ook hier heeft de Kerk zich alleen te .houden aan Gods geopenbaarden wil. En waar God bij de oprichting van het Genadeverbond aan Abraham beval het teeken des verbonds, de besnijdenis, niet alleen in eigen lichaam te ontvangen, maar het ook toe te bedienen aan de kinderen uit hem geboren, daar heeft ook de Kerk zich aan dezen regel te houden en bij de kinderkens alleen te vragen of ze uit geloovige ouders zijn geboren. Daarom zegt onze Belijdenis, dat de Doop toekomt aan di kinderkens der geloovigen. Dat alle kinderen zonder onderscheid moeten gedoopt worden, is een dwaling van de voorstanders der volkskerk, die èn door de Schrift èn door de Belijdenis uitdrukkelijk weersproken wordt. Keur, schifting moet er zijn. Maar die keur gaat niet over den Innerlijken staat van het hart der kinderen, maar alleen naar het uitwendige kenmerk, of de ouders van zulk een kindeke tot de „geloovigen" gerekend worden. Niet alleen Izaak, maar ook Ismaël, niet alleen Jacob, maar ook Ezau is op Gods bevel besneden, niettegenstaande de uitkomst heeft geleerd, dat èn Ismaël èn Ezau verworpen waren; ze moesten besneden worden, omdat hun ouders in het verbond der genade met God waren opgenomen. En zoo heeft de Kerk ook nu krachtens het bevel Gods te doopen alle kinderen, die in het genadeverbond geboren zijn, omdat hun ouders tot dit genadeverbond behooren.

Zooals het Gensdeverbond uitwendig zichtbaar voor ons op aarde optreedt, valt het dus niet met de uitverkiezing saam. Niet bij de volwassenen, omdat de belijdenis des geloofs niet altijd gepaard gaat met het geloof des harten. En niet bij de kinderen, omdat onder hen naast de Izaak's en Jacob's, altijd de Ismaëi's en Eïau's worden gevonden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 januari 1907

De Heraut | 4 Pagina's

Genadeverhond en zelfonderzoeK.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 januari 1907

De Heraut | 4 Pagina's