Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Bij en uw kind en uw kindskind”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Bij en uw kind en uw kindskind”.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Opdat gij den Heere uwen God vreezet, om te houden alle zijne inzettingen, en zijne geboden, die ik u gebiede; gij, en uw kind, en kindskind, alle de dagen uws levens; en opdat uw dagen verlengd worden. Dent. 6: 2.

God de Heere legt beslag oi> de geslachten.

Zijn zorge gaat ook over u persoonlijk. Osrer uw ééne ziel. £n over die ééne ziel waakt uw God met een trouwe, alsof ge zijn oogappel waart. Over uw ziel, en over de ziel van elk van zijn lieve kinderen met even groote teederheid.

Maar die enkele personen staan niet los naast elkaar. Ze komen niet elk voor rich en op eigen gelegenheid uit het niet opduiken. Integendeel, reeds lang vóór hun geboorte hield een wonderbaar snoer hen in onderling verband. Waar dit snoer school? Grondeloos diep in het wereldbeeld van Gods Voorbeschikking; en voorts tastbaar in het vleesch en bloed van de twee families, uit wier saamviechting door het huwlijk van uw vader en moeder, de levensdraad van twee geslachten zich voortspon om u tot aanzijn te roepen.

Voor ons wordt dat van achteren eerst duidelijk. Dan nemen we eerst iemands persoon, en onderzoeken daarna wat zijn vader en moeder waren, alsof die er zoo bijkwamen; en soms onderzoeken we zelfs nog naar grootvader en grootmoeder, als een soort curiositeit. Maar voor uw God is er eerst de geslachtsboom, en straks komt gij uit, zooals aan dien en dien bepaalden tak van dien geslachtsboom die ééne vrucht met uw naam beschreven stond, niet voor kort pas, maar van eeuwen her.

En die geslachtsboom is met u niet uit, maar gaat van u uit en na u door. Hoelang de wereld nog staan zal weten we niet. Het kan kort en het kan nog lang zijn. Maar al verduurde deze wereld nog eeuwen, dan zijn er altoos geslachtsboomen, nu reeds eeuwen oud, die na n tot aan de voleinding zullen door

bloeien. En dat gaat dan telkens ingedeeld in reeksen van drie geslachten. Eerst uw grootvader, uw vader zijn kind, en gij zijn kleinkind. £n over meer dan een eeuw spreekt men van u als den grootvader, is uw zoon de vader geworden, en is het kind^van dien vader uw kleinkind.

En dat schakelt zich aldus voort en voort niet bij geval, niet naar het treft en uitkomt, maar naar vast, heilig en onveranderlijk bestel. Zóó, dat uw God u gezien, en u gekend, en u doorgrond heeft, nog eer de eerste in uw geslacht geboren werd. En niet alleen u, maar juist evenzoo uw kind, en met even Goddelijke klaarheid uw kleinkind, en dan weer het kleinkind van uw kleinkind, als weer tusschen beide reeksen twee geslachten zullen zijn ten grave gedaald.

En zulk een reeks van drie personen wordt niet later pas ineengeschakeld, maar ligt reeds in de voorbeschik king met banden van het besluit verbonden, en verschijnt achtereenvolgens in deze wereld, verbonden door den band van het bloed.

Voor God is niemand een op zich zelfstaande eenling, maar altoos een vrucht bloeiend aan een bepaalde twijg, en die twijg is altoos een tak aan een bepaalden stam, en die stam is weer uit een bepaald zaad opgekomen, en dat zaad is in een aangewezen bodem uitgestrooid. En die heele stam van uw geslacht, met al die overige stammen van andere geslachten, vormt saam Gods heiligen meuschenboomgaard, aan welks twijgen de eenlingen bloeien, vrucht zetten en straks verdorren.

Door dit weefsel der geslachten nu weeft God vrijmachtiglijk zijn genadebestel heen. Daarin is het Verbond de band. En zoo wordt deze band van het Verbond en die band van uw herkomst dooreengeweven. En zoo blijft er altoos een volk dat onzen Koning toebehoort.

En het is daarom dat God op het heele geslacht beslag legt, en op een ieder in dat geslacht, voorzoover hij geroepen is ten eeuwigen leven. En daarom komt Gods heilige ordinantie niet eetst tot u alleen, en missciiien straks ook tot uw zoon en kleinzoon. Neen, maar onmiddellijk gaat het gebod des Heerea uit, dat gij en heel uw geslacht na u Hem dienen zullen; gij en uw kind en uw kleinkind; en daartoe behooit natuurlijk weer heel het geslacht dat uit en na uw kleinkind komen zal.

Het is een heilige band die msê uitrolt zoo ver uw geslacht zal uitrollen, en op heel dat geslacht dat er nog niet is, maar straks er komen zal, legt de Heere uw God tientallen van jaren vooruit zijn Goddelijke hand.

Dat alles is Zijns. Dat alles moet Hem niet toebehooren, miar hoort Hem toe. Ea elke schakel, die er uit valt, is een roof gepleegd aan Zijn Goddelijk eigendom.

Voor wat de innerlijke genadewerking betreft, ligt hierin een geheimnis, dat we nooit doorgronden zullen. En in wat opzicht ge ook'later blijken mocht, instrument Godes voor de toebrenging van uv kind en uw kleinkind geweest te zijn, ds diepste werking der genade, die 't innerlijk leven omzet, gaat toch altoos rechtstreeks van u«r God uit, ongezien en nooit voor het menschelijk oog blootgelegd noch ontleed in zijn werking.

Ge kunt en moet er om bidden, dat die genadewerking in uw geslacht doorga. Het is uw roeping, uit het leven van uw geslacht weg te nemen en te vermijden, al wat aan die genadewerking in den weg kan staan. Het is uw heilige plicht, alles in het leven van uw geslacht te bevorderen en in stand te houden, wat die genadewerking bevorderen kan in hetuitkoaen. Maar die de wederbaring tot stand brengt, is en blijft God de Heilige Geest.

Maar heel anders staat het met het boog gebod: „ Opdat gij den Heere uwen God vreezet^ gij, en uw kind en uw kleinkind."

Dit toch ziet niet op die inwendige werking van de genade, maar op het onderhouden van een leven in de vreeze Gods, voor wat het zicht bare in uw szamleving met uw kinderen en kindskinderen aangaat.

Hier geldt het den dienst des Heeren. Het leven in Zijn dienst. Het hebben en onderhouden van Zijn dienst in uw huis en in uw familieleven. De hoog ernstige roeping, om niet alleen zelf, maar met uw kinderen en kleinkinderen Hem de eere te geven, voor zijn Naam uit te komen. Hem te belijden, en Zijn inzet tingen in stand te houden.

Hiertoe liggen de middelen in het gezag, waarmee God u bekleed heeft, in de gehoorzaamheid waartoe Hij uw kinderen verplicht, inde liefde die Hij weeft tusschen uw hart en het hart der uwen, in het sadtnleven in eenzelfde gezin en in eenzelfden kring, in de macht der gewoonte en der traditie, in geheel den plicht der opvoeding.

Niet aanstonds, eerst van lieverlede weekt uw kind van u los, om een zelfstandig persoon te worden. En hoe eens die zelfstandige persoon zijn zsl, hangt voor o, zulk een groot deel af van den plooi dien gij aan de ziel van uw kind gaaft, in de jaren die aan die losweeking voorafgingen.

Nooit dus: „Ik voor mij, ik zal mijn God dienen, en als mijn kind tot jaren van onder scheid komt, moet het voor zich zelf kiezen." Die keuze moet zeer zeker later komen, maar die latere keuze van uw kind wordt voor verreweg het grootste deel beheerscht, door wat in de voorafgaande jaren in uw kind is ingebracht.

Ingebracht óók zeer zeker door uw woord, door wat ge hem zegt en aanzegt, en door het inzicht dat ge hem ontsloo.t in de heilsmysteries. Maar toch veel meer nog door de levens warratedesgelóofs, waarmee ge uw kind gekoesterd fcebt in het verborgen leven van zijn hart. Door wat ge als beeld van u zelf in uw kind hebt ingeprent. Door wat hij in u ziet, in u vond aan heilige realiteit. Door de stemming die uw stemming van gemoed in hem wakker riep. Door geheel den ^indruk dien uw Chri.^telijk leven in den dienst van uw God op uw kind heeft gemaakt.

Uw kind neemt u instinctief waar. Veel beter en scherper doorgluurt uw kind uw inwendig bestaan, dan de wereld dit kan. „Vreeze des Heeren" door bevel en vermaning maaki ook wel indruk, maar hoofdzaak is en blijft toch, of de vreeze des Heeren uw kind uit heel uw persoon als met geestelijke overmacht toespreekt. Vooral in de eerste jaren kent uw kind zelf zijn God nog niet. Hij ziet en kent zijn God bijna alleen door u. Straalt nu de vreeze des Heeren hem heiliglijk en krachtig uit uw persoon en uw wijze van leven toe, dan grijpt dat uw kind aan. Dan voelt het in de religie meteen wezenlijke macht te doen te hebben, en het ondergaat een indruk, dien het nooit meer van zich kac zetten.

Nu moet ge natuurlijk den Heere vreezen allereerst om uw God. Maar toch, zoo ge uw kind lief hebt, is het voor uzelf een heerlijke aandrang, zoo ge tot uzelven zegt: „Laat mij toch ook om mijn kind nooit in de vreeze deg Heeren verflauwen." Dan is er een heilige wisselwerking. Dan dringt uw kind, de liefde voor uw kind u, om te meer in de vreeze des Heeren te volharden, en gij doet uw kind goed, door het steeds klaarder onder den indruk van uw vreeze des Heeren te brengen.

Dan leeft ge ook in uw religie niet zelfzuchtig voor uzelf alleen. Maar dan voelt ge eiken morgen en eiken avond, dat ge het zieleheil van uw kind op uw ziel draagt, en juist dat heilig besef doat u te beslister in de vreeze des Heeren volharden.

Over uw kleinkind hebt ge gemeenlijk die macht niet. Slechts zelden zal uw kleinkind bij u inwonen. Gij geeft het over aan uw kind.

Maar ook dit weegt dan toch op de ziel. Ge weet vooruit, dat er voor uw kleinkind, en voor het geslacht dat daarna komt, zoo ongelooflijk veel van zal afhangen, of ge uw eigen kind bij de vreeze des Heeren hieldt.

Ge hebt niet alleen voor dit uw eigen kind te zorgen, maar door de diepe impressie van uw godsvrucht, hebt ge ook het verder liggend doel te bereiken, om de vreeze des Heeren te bewaren in het na u komend geslacht.

Ge zijt er dus niet mee van af, dat ge uw eigen kind, zoo kwaad zoo goed 't dan ging, bij de vreeze des Heeren hebt gehouden. Neen, het is uw plipht en roeping, zoo diep, zoo ernstig, zoo doordringend en zoo intens die vreeze des Heeren in uw eigen kind te brengen, dat ook in hem straks als vader, de nawerking van uw liefdedrang werke, om OO'K uw kleinkind te zegenen.

Het moet een geslachtstraditie in heel uw familiekring worden, dat gij en heel uw geslacht niet afdoolt met de wereld, maar stand houdt bij den Tabernakel des Heerea. Allen saam moet ge gevoelen, dat wie van de vreeze des Heeren oader u afweek, ook uw geslacht hoont, uw familie-eere te na komt, en verraad pleegt aan de heiligste tradition van uw geslacht.

Het mag niet zijn, dat ge het uitvallen van een kind of kleinkind als de gewoonste zaak ter wereld opneemt, u daarbij neerlegt, en daarin berust. Al is 't er ook maar één, hij breekt den gouden keten die u saamsnoerde. En is eenmaal dat heilig snoer gebroken, dan breekt het zoo licht al verder, tot heel uw geslacht aan zijn heilige roeping ontglipt.

En daarom: „God heeft op mij en op mijn geslacht beslag gelegd, ' moet bet tooverwoord van uw saamleven blijven Niet alleen ik moet den Heere vreezen, maar met mij mijn kind, en het kind van mijn kind.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 maart 1907

De Heraut | 4 Pagina's

„Bij en uw kind en uw kindskind”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 maart 1907

De Heraut | 4 Pagina's