Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Om den arbeid zijner ziel.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Om den arbeid zijner ziel.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Om den arbeid zijner ziele zal hij het zien, en verzadigd worden; door zijne kennis zal mijn knecht, de rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, want hij zal hunne ongerechtigheden dragen. Jesaja 53: II.

In alle lichaamslijden was voor uw Heiland tevens zieklijden; én omdat wat het lichaam leed, eerst door de ziel tot zijn innerlijk besef drong, én om het grievende in het opzet, om hem dat leed aan te doen.

Maar anders toch is het lijden, dat de ziel van - Jezus rechtstreeks trof. Het zieleleed in engeren zin. Leed, dat hem de ééne maal uit deed roepen: „Nu is mijn ziel geheel ontroerd", en Hem een andermaal klagen deed: „Mijn ziel is bedroefd tot den dood toe." Tonen, opklimmende uit de bittere smart, die inwendig geleden werd. Iets in den zin van wat den Messias reeds in Psalm 69 deed betuigen: „Dewateren zijn gekomen tot aan de ziel", en wat in Jesaja 53 den Geest van zijn innerlijke worsteling deed betuigen: „Om den arbeid zijner ziel zal hij 't zien en verzadigd worden" met eeuwige vreugd.

Van het hart van Jezus lezen we in de Evangeliën, als het aan dat innerlijk lijden toe komt, nooit. Slechts eenmaal spreekt Jezus van zijn hart, maar met heel andere teekening: „Leert van mij, dat ik zachtmoedig ben en nederig van harte".

De onderscheiding, die wij maken tusschen onze ziel en ons hart, maakt Jezus wei in zijn toepassing op ons. We zullen onzen God liefhebben met heel ons hart, en heel onze ziele, en heel ons verstand. Bij ons wordt ook door Jezus het innerlijk leven gedeeld, ontleed, en het ééne stuk ervan na het andere genomen; maar bij Jezus zelf blijft het alles saS.m het ééne leven der ziel; de volle innerlijke concen-

tralie van zijn heilige persoonlijkheid, in haar vereend zijn met het Goddelijk Ik, dat uit zijn wezen sprak.

Ia die ziel ving Jezus den klaren, ongetemperden indruk op van wat om hem voorviel, van wat hem bejegende, van wat over en tegen hem gezonnen, gedicht en bedoeld werd. De waarneming van Jezus' ziel was veel .doordringender dan de onze. Jezus wist wat in den mensch was, dus ook wat in den mensch was voor of tegen hem. Niets bleef hem verborgen. Al wat er in zijn omgeving tegen hem zich bewoog en golfde, kwam met volle kracht op hem aan. En het deed hem aan, niet zijdelings, niet oppervlakkig, maar tot diep in zijn ziel. Onder ocs zegt men wel tot een gevoelige ziel: „Ge moet u dat zoo niet aantrekken'j maar bij Jezus drong, ook zonder dat hij 't zich aantrok, alles vanzelf tot hem door en tot binnen in zijn innerlijk zieleleven. Wij kunnen iets nog uit onze gedachten zetten, er niet aan denken en 't vergeten, maar Jezus had 't steeds alles voor zich in klare aanschouwing.

Het was in Jezus een zieleleven, zooals geen onzer 't ooit kennen zal; althans niet in dit leven. Zonder eenigen nevel waarachter het weg kon schuilen ; zonder omfloersing waavdoor het zich sparen kon. Het was voor Jezus tot den einde toe, totdat hij den geest gaf, het volle, klare inleven met zijn zielsbesef èn in de natuur dis hem omringde, èn in de menschenwereld die hem omgaf. Hij doorzag het volk, hij doorschouwde zijn discipelen, hij doorgluurde zijn vijanden, en al de beelden die hij alzoo opving, reageerden scherp en vol op zijn innerlijk besef.

Verstaat ge, wat het voor uzelf 2ijn zou, slechts één jaar lang in den kerker met niets dan deug nieten ea booswichten om u heen opgesloten te zittei; ? Uw ziel zou er onder huiveren. De zedelijke afstand zou zoo groot zijn. Het zou u één lijden wezen, al die dagen, al die uren lang.

En DU, wat beteekent die zedelijke afstand tusschen u en den goddeloosten booswicht nog, zoo ge daarmee vergelijkt den alles te boven gaanden afstand tusschen ons zondaren en den heiligen Zone Gods ? We denken daar zoo weinig aan, omdat we onder niets dan zondaren zelf als zondaren verkeeren, en het te erg zondige onder menschen veelszins mijden kunnen. Maar Jezus was de heilige, die nooit zonde gekend heeft, en die een dertig jaren lang op aarde onder niots dan zondaren verkeerd heeft. Kunt ge er daa niet iets van verstaan, wat huivering gedurig over Jezus' ziel moet zijn gegaan, als hij van allen kant om zich heen, tot in de besten en vroorasten, de ; oade woelen en gisten zag? En moet dan niet, uit dien hoofde reeds, heel zijn leven on-Ier menschen voor den Zoon des menschen ééa zielelijdea zijn geweest.

Wij kiijgen nooit een vollen indruk, hoe stuitend, hos afschuwelijk, hoe schandelijk de zonde is. Soms even bij een zeer ergerlijken gruwel, en hoe gaat die indruk niet weer over. Maar Jezus heeft de zonde om zich heen, levenslang, als de volstrekte tegenstelling van 't licht met de duisternis gevoeld. Voor hem was het één monsterachtige wereld om hem heen. Alles hem evenzeer tegen de borst stuitend en afstootend. En zelfs in wat goed en vroom scheen, nog o, zooveel wat innerlijk valsch was en onwaar.

Voor ons schijnt de wereld om ons heen nog zooveel beter dan ze is, maar Jezus doorzag alles en een ieder tot in den diepsten grond des harten. Nooit heeft Jezus éen mensch zonder zonde gezien, en in den beste stuitte hij nog op de smet.

o, 0aze Catechismus zegt 't zoo goed, dat hij „al de dagen zijns levens" het lijden om der zoude wil gedragen heeft, en al dat lijden was een lijden diep in de ziel.

De wereld, waarin hij zich bewoog, leed om haar zonde, meer dan ze zelve wist, en Jezus die 't ten volle doorzag, leed met haar om haar zonde meê. De zonde deed niet alleen een huivering door zijn ziel sluipen, maar, omdat hij de wereld liefhad, was ze hem éen nooit eindigende oorzaak van droefenis.

„Mijn ziel is gehesl bedroefd toi den dood toe" Een droefenis die aangreep, die ontroerde, die overstelpte, en waar de ziel innerlijk onder kwijnde.

De vreugde was hem voorgesteld, maar in dien stroom van droefenisse is hij verzonken.

En die droefheid der ziel nam te meer de overhand, als ze hem aangreep in engeren kring, concreet, in daden en in woorden, die zonde van menschen tegen hem richtte.

De sc'iare bewoog hem. Die schare van menschen die zich ona hem verzamelde en hem niet verstond; die hem volgde, maar meer om den broode, dan om zijn heilig woord; meer om de teekenen die hij deed, dan om het eeuwige leven dat uit hem vloeide.

Maar pijnlijker nog werd dat zielelijden in den kring van zijn getrouwen. Hen toch had hij lief met nog inniger liefde. En als ze hem dan aankomen met de vraag, wat eere ze zullen hebben in zijn Konirkrijk, en als ze dan telkens toonen zijn woord niet te begrijpen, het moet voor Jezus zoo hard zijn geweest.

Of erger nog, als hij tot Petrus moet zeggen: Satan, ga achter mij! Als ze zelfs niet één ure in dat baoge Gethsémané met hem waken kunnen. Als ze straks allen hem verlaten. Als zijn vurigste discipel hem tot driemaal verloochent, en hij dit vooruit ziet, en 't hem aanzegt. En het ergst van al, als hijzelf in den nacht vóór zijn sterven Judas ziet aanzitten, met het verraadreeds in zijn hart, en straks bij het uitgaan van Gethsémané die kus van den verrader op het heilig gelaat ontvangt. Voelt ge niet, hoe dit juist, om het teeder en vertrouwelijk karakter van dien kleinen kring zijner vrienden, voor Jezus een lijden der ziel moet geweest zijn, alsof zijn ziel het bestierf.

En dan zijn vijanden 1

Wij moeten onze vijanden liefhebben, maar Jezus had ze lief. En hoe hebben ze hem die liefde vergolden. Mjt wat blikf van haat en woede hebben ze Jezus niet aangezien. Met wat slangen gif op de lippen hebben ze niet tegen hem gesproken. Met wat demonische sluwheid hem niet belaagd. Eu Jezus zag dat alles in hun hart opborrelen, eer het zich nog in blik of woord uitte. Zoo volle waar heet het in Pcalm 22: „Honden hebben mij omsingeld, een vergadering van boosdoeners heeit mij omgeven, ja, sterke stieren van Basan hebben mij omringd." Hij zag den leeuwenrauil tegen zichopgesperd. Hij zag de „hoornen van den eenhoorn" op zich loskomen. Achter wat wij lezen in het Evangelieblad, schuilt altoos nog hét verborgen lijden der ziel van uw Heiland, die dit alles tot in het booze hart doorzag en vooruitzag.

En toen dat afschuwelijk tafereel in het Sanhedrin. Dat waren de geestelijke leidslieden van het Israel Gods. En het was één uitbrullen van woede en haat tegen hem die kwam om zijn Israel te verlossen.

Dat „kruist hem, kruist hem!" en „laat Barabbas los", hoe diep grievend en zielverterend moet het uw Jezus in de ooren hebben geklonken.

En toen hij aan het kruis te sterven hing, nog die gruwelijke spottaal en dat hoongelach van de priesters en van het volk. Het zou voor elk onzer, als hij te sterven hing, reeds zoo bitter voor de ziel zijn geweest, en wat moet't dan niet voor uw Heiland geweest zijn, voor een ziel zóó fijn-en diep-gevoelend als de ziel van Jezus was.

Het lijden in het lichaam teekent zich meer voor het oog. Als ge het bloed van uw Heiland ziet vloeien, keert uw hart zich in u om.

Maar vergeet ook niet het zielelijden van uw Heiland. Dat school dieper, maar 't was onvergelijkelijk smartelijker Het was „de arbeid zijner zier.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 maart 1907

De Heraut | 4 Pagina's

„Om den arbeid zijner ziel.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 maart 1907

De Heraut | 4 Pagina's