Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Genadeverbond en zeltonderzoek,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Genadeverbond en zeltonderzoek,

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXVII.

Laat men de buitengewone omstandigheden, waarin een Kerk verkeeren kan bij den overgang van het gedeformeerde tot het gereformeerde instituut, dus buiten rekening, dan behoort in een wel ingerichte Kerk de regel te gelden, dat de Gereformeerde predikanten alleen die kinderen doopen, wier ouders „lid zijn van de gemeenschap dier Kerk", gelijk Calvijn èn aan Farel èn aan John Knox schreef.

Dit wil daarom niet zeggen, dat de kring van het Genadeverbond beperkt moet worden tot de Gereformeerde Kerk alleen. Er zijn ongetwijfeld Gereformeerde theologen geweest, die de grenzen van het Genadeverband zoo eag hebben getrokken. Toen Farel weigerde een kind van roomsche ouders te doopen, geschiedde dit, gelijk hij zelf schreef, omdat geen van beide ouders door hem als geloovige werd beschouwd en daarom het kind volgens hem niet in het Genadeverbond was geboren.

Die al te strenge opvatting werd zeker niet weinig in de hand gewerkt door de absolute tegenstelling, die men in die dagen maakte tusschen de ware en de valsche Kerk, Vóór de Reformatie mocht in de Roomsche Kerk nog een stuk van de Christelijke Kerk hebben ingezeten, maar na de Reformatie, zoo oordeelde men, was b n g d c G h g dit „deel der Christelijke Kerk" uit de Babylonische ballingschap verlost en wat nu nog in de Roomsche Kerk achterbleef was niets dan een valsche Kerk, of nog erger, een afgodische, een anti-christelijke macht. Deze beschouwing, die ten deele zelfs in onze Belijdenis haar weerklank vindt, werd niet weinig gevoed door het eigenaardige spraakgebruik van die dagen. De Protestanten noemden zichzelf kortweg de geloovigen, les fidèles. Iemand, die met de Reformatie niet meeging, was in veler oog geen „geloovige, " maar een „afgodendienaar". Op dien grond moest men er dan wel toe komen om te zeggen, dat ook de kinderen van roomsche ouders geen recht hadden op den doop, omdat ze buiten het genadeverbond stonden.

Toch kon deze absolute beschouwing op den duur geen stand houden. Indien de roomsche Kerk na de Reformatie niets anders was geworden dan een valsche Kerk, een anti christelijke macht, een afgoderij, daa zou ook de doop der roomsche Kerk niet langer als doop mogen erkend zijn. Niemand denkt er aan den doop van Mormonen of andere sekten, die feitelijk geheel met het Christendom gebroken hebben, als christelijken doop te erkennen. Die doop is geen doop en wie uit zulk een secte tot de christelijke Kerk overgaat, behoort niet opnieuw gedoopt te worden, miar voor het eerst den christelijken doop te ontvangen. En waar onze Kerken toch nooit geaarzeld hebben om den roomschen doop te erkennen, lag daarin tegelijk de erkenning opgesloten, dat het Genade verbond zich verder uitstrekt dan de Gereformeerde kerk en ook na de Reformatie nog in de roomsche Kerk bleef voortduren.

De dieper denkende geesten hebben dit wel gevoeld. Gelijk we reeds vroeger zagen, heeft Calvijn in zijn Aanhangsel op het Interim op dien grond verdedigd, dat ook kinderen van roomsche ouders terecht gedoopt werden. En niet minder belangrijk is een uitvoerig advies, dat Beza over deze quaestie heeft gegeven. „Men kan, zegt hij, de papisten niet op éen lijn stellen met de Turken. Want al is het waar, dat men niet tegelijk Christus en den Paus kan dienen, toch is het zeker, dat het Pausdom eei> afgedwaald deel van de Christelijke Kerk is. Daarom heeft ook onze Heere den doop, d. i. de inlijving in zijne Kerk, in het midden van het verderf van het Pausdom in stand gehouden, waaruit blijkt dat, ofschoon het Pausdom geen Kerk is, toch in het Pausdom de Kerk als 't ware verborgen wa.' en is, wat van de Turken geenszins gezegd kan worden, die nooit Christus hebben beladen." (Beza, Tract. Theol. § II, p. 217, ed. 1582)

Om voor dit gevoelen een steunpunt in de Heilige Schrift te vinden, beriepen onze Gereformeerde theologen zich op de belofte Guds, dat het Genadeverbond doorgaat tot in het duizendste geslacht. Al was in zulk een „verbondsgeslacht" allerlei zonde en orgerechtigheid ingeslopen, onze ontrouw doet de trouwe Gods niet te niet, en Hij houdt tiet verbond staande aan de kinderen en kindskinderen dergenen, die Hem vreezen. De ouders van zulk een kind mochten dan ai niet „geloovigen" zijn in den vollen zin des woords, de continuïteit van het Genadeverbond bracht mee, dat een kind uit zulk een geslacht geboren, toch als „heilig" moest be.'chouwd worden en daarom recht had op den doop.

Nu is het ongetwijfeld waar, dat de Schrift het Genadeverbond niet bindt aan éen geslacht. In Jesaja 59 : 10 wordt gezegd: iVIij aangaande, dit is mijn Verbond met hen, zegt de Heere: ijn Geest, die op hen is en mijne woorden, die Ik in uwen mund gelegd heb, die zullen van uwen mond üiet wijken, noch van den mond van uw zaad, noch van den mond van het zaad uws zaads, zegt de Heere, van nu aan tot in eeuwigheid toe". Ook in Ps. 103 : 17 wordt verzekerd dat „de goedertierenheid des Heeren is van eeuwigheid tot eeuwigheid over degenen, die Hem vreezen, en zijne gerechtigheid aan kindskinderen". En in Ps. 105 : 8 wordt zelfs uitdrukkelijk gesproken van het duizendste geslacht: Hij gedenkt zijns verbonds tot in der eeuwigheid, des Woords dat Hij ingesteld heeft, tot in duizend geslachten".

Deze zeer stellige uitspraken der Schrift geven zeer rcker een vingerwijzing, dat men de lija des verbonds niet te spoedig als afgebroken mag beschouwen. De trouw en de barmhartigheid van den Heere onzen God zijn zoo groot, dat Hij zelfs bij tijdelijke afdwaling zijns verbonds nog gedenkt. Al was het geslacht van Jerobeam vervloekt, omdat Jerobeam den kalverdienst in Israël had ingevoerd, toch verklaarde de profeet, dat in het kind van Jerobeam, dat vroeg stierf „wat goeds voor den Heere, den God Israels, gevonden werd" (I Kon. 14 : 13) Telkens ziet men dan ook in de geschiedenis van Israël, hoe de gouden lijn der genade door alle menschelijke zonde heen weer doorschittert en uit geheel afgedoolde geslachten toch kinderen geboren worden, die bij het opgroeien mannen naar Gods hart blijken te zijn, Paulus vindt daarin zelfs grond, om aan de toekomst van Israël niet te wanhopen. De Joden mogen om hun erwerping van den Messias een tijdlang elf verworpen zijn, toch blijft er voor hen en belofte over; eens zal „geheel Israël alig worden",

In die duidelijke uitspraken der Schrift igt dus wel degelijk een grond om de renzen van het Genadeverbond niet te eng e trekken. Zelfs in die Kerken, zooals de oomsche en de grieksche, waar zooveel ederf insloop, werkt het Genadeverbond og na. Indien het Genadeverbond daar eheel was afgebroken, zou er noch voor en roomschen noch voor den griekschen hristen mogelijkheid van zaligheid wezen. od, die in deze verbasterde Kerken nog et sacrament van den doop staande heeft ehouden, heeft daarmede zelf ons getoond gelijk Beza terecht opmerkt, dat Hij deze Kerken nog niet geheel verlaten heeft.

Onze Gereformeerde Kerken hebben dan ook nooit geaarzeld te erkennen, dat het Genadeverbond zich verder uitstrekt dan de Gereformeerde Kerk. Toen op de Syuode van Dordt in 1578 de vraag gedaan werd of men ook kinderen van papisten doopen zou, luidde het antwoord: „Overmits de doop den kinderen, die in het verbond Gods staan, toekomt en het gewis is, dat deze kinderen buiten het verbond niet zijn, zoo zal men ze van den doop niet weren". Daargelaten de vraag, in hoeverre deze Synodale beslissing als juist te beschouwen is, blijkt er duidelijk genoeg uit, dat onze Kerken er niet aan gedacht hebben de kinderen van roomschen als buiten het Genadeverbond staande, te beschouwen.

Het katholiek karakter van het Genadeverbond, indien v/e dit zoo noemen rflogen blijven ook wij daarom handhaven. Het Genadeverbond, strekt zich uit zoover als de Chritteiijke Kerk zich uitstrekt. Ers het teeken van het Genadeverbond is daarom, gelijk Calvijn het terecht noemde, het symbolum commune, het teeken dat aan alle Christelijke Kerken gemeen is. In de erkenning van elkanders doop komt bij alle verschil van geloofsovertuiging de heerlijke belijdenis van onze Apostolische Geloofsbelijdenis tot uiting, dat we gelooven : Etne, heilige, algemeene. Christelijke Kerk.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 april 1907

De Heraut | 4 Pagina's

Genadeverbond en zeltonderzoek,

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 april 1907

De Heraut | 4 Pagina's