Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

pro hege

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

pro hege

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

XIX.

De kinderen der wereld zijn verstandiger in hun geslacht dan de kinderen des lichts. Luk, I6 : 8.

Aan den mensch was alzoo in het paradijs heerschappij over de Natuur verordincerd. Door den val in zonde en door den vloek, die hieruit voortkwam, boette de verzwakte mensch deze heerschappij over de Natuur in. Maar in Christus als den Zoon des menschen, keert deze heerschappij terug, en de Christus herstelt die heerschappij in drieerlei manier. Ten eerste onmiddellijk door het rechtstreeksche wonder, een macht die in zijn apostelen nabloeit. Ten tweede, middellijk, door de hoogere ontwikkeling van de geestelijke factoren in ons geslacht, in alle land waar de Christelijke religie triomfeert. En ten derde in de finale bij zijn wederkomst, iets wat hier bij hoort, en waarop in het Nieuwe Testament dan ook telkens wordt gewezen, als onmisbaar deel van het groote verlossingswerk. Het komt dus alzoo te staan: o. Jezus herstelt's menschen macht over de Natuur door het wonder, 2". Jezus herstelt 's menschen macht over de Natuur op veel breeder schaal en duurzaam, door het licht dat over de volkeren opgaat, als het Evangelie het volksleven omzet; en 30. Jezus zal eens met zijn heiligen heel de Natuur door verheerlijking tot haar ideaal opvoeren. Op dit derde punt, op de finale bij Jezus wederkomst, kan hier slechts in het voorbijgaan gewezen worden. Breeder er op ingaan, zou ons van ons onderwerp afleiden. Volsta het daarom te verwijzen naar wat reedsjesaia met kennelijken tarugslag op het paradijs profeteerde, dat eens weer „de wolf met het lam zal verkeeren en de leeuw stroo zal eten als het rund" (11 : 7), ja, dat „een kind zich zal vermaken over het hol van een adder, en zijn hand zal uitsteken in den kuil van den basilisk" (vs. 8). Een Oostersch-dichterlijke, maar daarom niet minder krachtige manier, om het volkomen herstel van de macht der menschen over de Natuur uit te drukken; een herstel dat dan eerst voleind zal zijn, als Jezus bij zijn wederkomst, en dan voor altoos, de macht van satan zal hebben te niet gedaan, en alle tegenstand van den boozen geest gebroken. Dit echter koiht eerst in het eind der dagen, als de worsteling zal voltooid zijn, en het rijk der heerlijkheid triomfeert.

Wat daarentegen nu reeds werkt, is het herstel van 'smenschen middellijke macht over de Natuur. Deze macht over de Natuur in de tweede periode van haar herstel, is de macht die ons nu ten dienste staat, en die vooral in de laatst voorbijgegane eeuw zoo verrassend is doorgebroken. Dit is niet de onmiddellijke wondermacht, gelijk Jezus die uitoefende, toen hij op aarde was. Het is eeu macht van geheel andere orde, van geheel andere soort, van geheel andere werking. En in de wondermacht, èn in de middellijke macht die Jezus thans over de Natuur oefent, is het beide malen de geest die over het stof heerscht, maar die geest heerschte in het wonder rechtstreeks over het stof, terwijl dezelfde geest thans over de stof heerscht in den middellijken weg door ositwikkeiing van 'smenschen geest. Hoezeer min juist, kunnen we dit kortheidshalve de macht van den geest over het stof door middel van de wetenschap en de technische kunst noemen. Min juist, want naast de wetenschap staat de vinding, de geniale greep, de energie en het talent, de volharding en de wil. Maar ontleed, doordacht, verklaard en uiteengezet, wordt het resultaat van dat ailes dan toch in de wetenschap en in de technische kunst. Die technische kunst is het kunnen van den mensch, zijn/è«««^« ter onderwerping van de Natuur; iets waarbij natuurlijk de geneeskunde en zooveel meer kunden bij behooren. Deze, onze middellijke macht over de Natuur, evenzeer een wondere macht, maar geen wondermacht, is ons door en uit den Christus toegekomen. Zijn Evangelie heeft een geheel andere, veel hooger ontwikkeling van 'smenschen gees felijk leven te voorschijn geroepen. Alleen > n het Christenland is dit meerdere licht klaarlijk opgegaan, en uit die nieuwere, fijkere, hoogere ontwikkeling van ons geestesleven, is vanzelf onze meerdere macht over de Natuur door ons weten en kunnen opgekomen. Ook dit danken we aan den Christus. Het is van hem uitgegaan. Hij heeft 't in ons en door ons gewrocht. En evenzoo staat vast, dat deze tweede mid dpllijke machtsherstcUing over de Natuur, die we aan den Christus danken, een meerder iets is, zoo ge ze vergelijkt met hetgeen Jezus rechtstreeks wrocht door zijn wonder-"nacht. Niet een meerder iets, alsof ze een hoo­ gere macht openbaarde. Boven het gebieden van wind en storm op het meer van Genesaret, het verveclvuldigen van de brooden en het opwekken van de dooden gaat niets. Maar wel is deze ons nu geschonken macht een meerder iets, zoo ge let op haar uitgebreidheid, omvang en duurzaamheid. Al wat Jezus door zijn wondermacht wrocht, gold voor één bepaald geval, een enkelen kranke, een enkelen bezetene, was beperkt tot één bepaald terrein. Deze tweede middellijke macht over de Natuur, die thans in onze hand gesteld is, oefent daarentegen haar gelijke werking en invloed onder alle landen en volken, eeuw na eeuw, en zegent duizenden tegelijk in alle nood en krankheid. Waar het nu op zichzelf ons raadselachtig in de oorcn klinkt, dat onze macht over de Natuur de wondermacht van Jezus zou te boven gaan, is het toch volkomen verklaarbaar, hoe Jezus, wetende wat hij in en door ons bij latere ontwikkeling werken en tot stand zou brengen, 't zijn jongeren profetisch kon aanzeggen, dat zij ^va. meerder werk voVat^ti^K^ zouden, dan in zijn wonderwerk gezien was.

De fout, waarin men hierbij verviel, en waardoor men dit niet inzag, was hierin gelegen, dat men aan den Christus grooter macht toekent dan aan zijn geloovigen. Men stelde het zich voor alsof, hetgeen buiten het geloof omging, ook buiten de sfeer van Jezus' handeling lag. Wat ongeloovige wetenschap of ongeloovige kunst tot stand bracht, werd beschouwd als uit den booze en als het werk van den booze. Jezus werd hier buiten gesloten. Zijn koningschap werd beperkt tot datgeen, wat betrekking had op de zaliging der ziel ten eeuwigen leven. Da „wereld" werd niet alleen in haar onheilige geestesrichting, maar ook in haar gewoon menschelijk leven, beschouwd als liggende buiteu L; t terrein, waarop de Christus zijn koninklijke macht en waardigheid uitoefent. Dat God alzoo lief de wereld had gehad, dat Hij haar zijn ceniggeboren Zoon had gegeven, niet om haar te verderven, maar om haar te redden, verstond men als uitsluitend doelende op de uitverkorenen. De wereld werd prijsgegeven, en alleen voor het eeuwig heil der uitverkorenen werd redding in Jszus' komst gezien. Dat dit in lijnrechten strijd was met hetgeen de Schrift ons openbaart omtrent het herstel van het paradijs, omtrent de nieuwe aarde onder den nieuwen hemel, en omtrent de verheerlijking van ons lichaam, zag men niet in. En zoo is men in de valsche positie geraakt, van wel eenerzijds niet te ontkennen, dat we ia het Christenland tot een veel hoogere ontwikkeling van ons menschelijk-aardsch leven zijn gekomen, maar dat men anderzijds dit alles opvatte als buiten Jezus' Koningschap omgaande, in geen enkel oorzakelijk ver band met den Christus staande, en alzoo vijandig tegen den Christus zich overstellende. De volle, rijke, alomvattende beteakenis van het: „Mij is gegeven «//(? macht in den hemel en op de aarde, " werd niet ingezien en veelmin begrepen. Verwijdt, verruimt men daarentegen zijn blik, en erkent men dat Jezus, als onze Koning, over hetl ons menschelijk leven heerschappij bezit, dau kan het niet anders, of beide, èn onze geestelijke ontwikkeling ten eeuwigen leven, èa de algemeen menschelijke ontwikkeling, die onze macht over de Natuur vergroot, en ons weten en kunnen zoo ongelooflijk heeft uitge breid, vallen beiden onder zijn heerschappij, zijn aan hem te danken, en zijn van hem ons toegekomen. Vergelijking tusschen de menschelijke ontwikkeling in het heidensche en Mahomedaansche leven, met wat in het Christenland tot stand kwam, geeft voor deze stelling het voldingend bewijs. Die beide toch, onze geestelijke ontwaking ter zaligheid, en onze algemeen menschelijke ontwikkeling voor dit leven, staan niet los naast elkander. Het zijn twee werkingen in eenzelfde organisme, die over en weer invloed op elkander hebben uitgeoefend. En ge doet aan de cere van Jezus Koningschap te kort, zoo ge weigert zijn majesteit in beide te eeren.

Toch. valt het niet moeilijk in te zien, hoe men tot die miskenning van Jezus' Koningschap in deze algemeen menschelijke ontwikkeling gekomen is. Het feit valt toch niet te loochenen, dat de algemeen menschelijke ontwikkeling in den regel meer door de ongeloovigen, dan door de geloovigen gedragen is. Wat men in onze dagen gedurig waarneemt, dat de beoefenaren van de natuuurwetenschap en van de technische kunsten niet dan bij uitzondering in den Christus hun Heiland en Goël aanbidden, staat niet op zichzelf. Bijna heel de historie door doet zich hetzelfde verschijnsel voor, wat in het Evangelie van Lukas in deze woorden wordt uitgesproken, dat „de kinderen der wereld in hun geslacht verstandiger plegen te zijn dan de kinderen des lichts^'. Doordien in onze Statenoverzet^'"» staat: voorzichtiger zijn dan de kinderen des lichts, " heeft men deze uitspraak gemeenlijk ondiep opgevat. Dit komt daar van daan, dat in onze oude taal het woord voorzichtig tweeërlei beteekenis had. Ten eerste de beteekenis die het nu nog heeft, van bedachtzaamheid, van een letten op de gevolgen, van een nadenken over de gevaren waaraan men zich kan blootstellen. Langs een gevaarlijk, steil bergpad klimt men voorzichtig naar beneden. Maar ten andere beduidde voorzichtig heel iets anders, en werd gebruikt voor kundig, schrander, intelligent en knap. Aan een hoogstaand persoon schreef men op het adres soms: Aan den voorzichtigen heer e." Een Fransch spreekwoord zegt: prévoir c'est gouverner, " d. w. z. de kunst van het regeeren ligt in het vooruitzien. En zoo was een „voorzichtig man" een goed regent, een kundig rechter, een hoogstaand geleerde. En dit nu wordt in Lukas 16:10 uitgedrukt door het Grieksche woord phronimos, ] uist hetzelfde woord dat gebezigd wordt van de „wijze maagden" in de gelijkenis. Verstandiger, schranderder zou daarom in ons tegenwoordig Nederlandsch stellig een betere vertaling zijn. En zóó deze woorden opgevat, wordt hier dan uitgesproken, dat op hun terrein de kinderen der wereld geestelijk schranderder zijn dan de Kinderen des Lichts, d. w, z. dat in wereldsche aangelegenheden, in al wat op het leven der Natuur en op de zichtbare dingen betrekking heeft, de lieden der wereld gemeenlijk grooter kracht weten uit te oefenen, dan de geloovigen, hier aangeduid door de Kinderen des Lichts. Iets afkeuringswaardigs wordt hiermee allerminst bedoeld, want er staat bij: ezus prees den rechter, die zoo schrander han-, !., Uc. Het feit wordt aiicen vastgesteld, dat 't zoo is; dat op het terrein van het algemeen menschelijk leven de niet-geloovigen gemeenlijk meer veerkracht openbaren, dan de geloovigen. Er wordt niet verder op ingegaan; er staat niet bij, dat't anders kon en anders zijn moest; ook wordt de oorzaak niet nagespoord, waarom 't zoo is; maar uit het leven zelf, uit de practijk, uit de ondervinding wordt de regel opgesteld, dat het zóo en niet anders bleek te wezen. Op het terrein van het algemeen menschelijk leven in deze wereld steken de ongeloovigen gemeenlijk den geloovigen de loef af.

Reeds in het Oud Verbond vonden de jongeren dit bevestigd. Abel geeft er de voorkeur aan, peinzend voor zijn lammeren uit te wandelen, en Kaïn is de man die zich inspant en de spade in den grond steekt. Van Kaïn wordt gezegd, dat hij „een stad bouwde"; iets wat natuurlijk hoogstens van een gebrekkige woninginrichting, met zekere pallisadeering tegen het wild gedierte, is te verstaan, maar dan toch op een eerste openbaring van technische kunst heenwijit. En als later Seth tegenover Kaïn en diens geslacht komt te staan, is het wederom niet in het geloovige geslacht van Seth, maar in het ongeloovige geslacht van Kaïn, dat Jabal, Jubal, en Tubal Kaïn optreden, die genoemd worden als de groote uitvinders van de bearbeiding der metalen, van muziekinstrumenten, en van het weven van doek voor de tent. Zoo nu gaat 't al voort. Egypte is een Hcidensch land, en Mozes moet van de Egyptenaren hun wijsheid leeren, en in Egypte wordt Israel tot een volk gevormd. De gaven van Bezalefil en Aholiab waren een bijzonder talent hun voor den opbouw van den tabernakel geschonken, maar toch in verband met wat Egypte op dit terrein van fabricatie reeds kende. Als straks de tempel op Sion zal verrijzen, is er geen bouwmeester in Israel, maar moet de groote architect Hiran uit Tyrus naar Jerusalem komen, om het Huis des Heeren te bouwen. Zelfs lezen we in de dagen van Saul, dat er op een gegeven oogenblik geen smid was in Israel, iets wat vermoedelijk zoo is te verstaan, dat de Israëlieten zelve aan geen metaalbewerking zich gelegen lieten liggen, en dat als smeden onder hen optraden mannen uit die omdolende groepen van ketelboeters, gelijk wij die nog in de Zigeuners kennen, en dat de Philistijnen, om Israel te verzwakken, deze omdolende mannen uit Israels landpalen verjoegen. Op geen enkel gebied van wetenschap of kunst heeft Israel in de dagen van de glorie van zijn volksstaat dan ook uitgeblonken. De handel was meest in de handen der Kanaanieten, Israels scheepvaart was onbeduidend bij die van Tyrus en Sidon vergeleken. En niet alleen Egypte, maar ook Assyrië, Babyion en Perzië stonden op elk gebied van w^etenschap en technische kunst hooger dan Israel, om nu van de Grieken en Romeinen niet eenmaal te spreken. Van het oude Israel bevatten de rijkste oudheidkundige musea zoo goed als niets. Onder Salomo moet een oogenblik een ongemeene weelde in de paleizen te Jeruzalem hebben geheerscht, maar alles leidt tot het vermoeden, dat ook hierbij vreemde kunst is te hulp geroepen. En ook in Jezus dagen zijn de nieuw aangelegde steden van Caesarea en Tiberias van uitheemschen oorsprong, terwijl Jezus om zich vergadert eenige eenvoudige visschers van Galilea's meer, en er van intellectueel of artistiek hoog staande personen in zijn kring gansch geen sprake is. Eerst met Paulus, ApoUos en Lucas komt het hooger intellect in den heiligen kring binnen. Paulus' geschriften nu uitgezonderd, spreekt in de pracht der Evangelische en der apostolische litteratuur, geen vrucht van schoolsche geleerdheid, maar het vonken van heilige inspiratie. c e i k w k v h o m e a i

Dit verschijnsel is niet toevallig, maar vindt zijn gereede verklaring in het zielkundig feit, dat onze geestelijke kracht in den regel te zwak is, om tegelijk beide sferen, die van het koninkrijk der hemelen en die van het algemeen menschelijk leven, te omvatten. Spant zich de geest te zeer op de algemeen menschelijke ontwikkeling, dan prikkelen de verworven wetenschap en kunst het zelfgevoel van het ik op zoo eenzijdige wijze, dat het „kind van God" worden door eigen hoogheidsbesef schier is uitgesloten. Newton en Agassiz blijven getuigen, hoe ook deze klip te ontzeilen is, maar zij blijven uitzonderingen, en in den regel schijnt studie en kunst het eigen machtsgevoel zoo sterk te verhoogen, dat het klein en nederig voor God worden, er niet dan hoogst zelden mee gepaard gaat. De twijfel, door deze studie en kunst in het hart geworpen, brengt een geestelijke verwarring en verleiding mee, waarvan de gewone belijder zich bijna geen denkbeeld vormt. De mensch komt er te hoog door te staan en de aanbidding van de hoogheid des Heeren HEEREN lijdt schade. Zelfs aan onze hoogescholen ziet men het nu nog gedurig, hoe jonge mannen, die er met een oprechte belijdenis van den Christus heentogen, aan het eind van hun studie als ongeloovigen huiswaarts keerden. Het leven op dit terrein neemt te zeer den geheelen mensch in, om voor een opzien naar boven goede kans te laten.

En omgekeerd, vindt men onder de „Kinderen des Lichts" gelijk het Evangelie ze noemt, maar al te dikwijls een neiging tot ontwijking van het leven, uit vreeze en bezorgdheid, dat men, in het volle menschelijke leven ingaande, ten slotte bezwijken en zijn geloof verliezen zou. De kluizenaar, de zuilenheilige, de man die zich opsluit in zijn kloostercel, geven hiervan de meest sprekende proeve. Men zoekt zijn God, men wil genieten van zijn gemeenschap, de wereld leidt van die gemeenschap af, en nu ontvlucht men de wereld, ontvlucht alle verzoeking, en trekt zich, „eenzaam maar met God gemeenzaam", uit het volle menschen-Icven terug. En al neemt dit in den breederen kring der geloovigen niet dien krassen vorm aan, toch is de neiging om de wereld te mijden, en zich van den kring der wereld in eigen kring af te zonderen, nu nog overheerschend, gelijk ze dit schier in alle eeuwen geweest is. Wat men den Doopers om hun mijding nahoudt, 't „met een boekje in een hoekje", moge overdreven zijn, toch ligt er waarheid in; en al hebben de Calvinisten het steeds anders verstaan, en al mag hun de lof niet onthouden, dat ze ook op het terrein van het algemeen menschelijk leven, dank zij de belijdenis der Gemeene Gratie, hebben uitgeblonken, toch kan kwalijk ontkend, dat, na hun inzinking, op 't laatst der 17de en in de i8de eeuw, ook onder hen de neiging om zich in gezelschappen af te zonderenen van het algemeen menschelijk terrein terug te trekken, weer ziender oogen veld won. Het betert wel weer, maar de neiging komt nog telkens uit. En of men hierop dan al uit de hoogte neerziet, er spreekt in die zucht tot mijding en afzondering toch een heilig beginsel mee. „Wat baat 't een mensch, of hij al heel de wereld gewint, en lijdt schade aan zijn ziele." Ingaande in de wereld, stuit ge aanstonds op wat in kwaden zin „de wereld'^ heet, op haar onheiligen geest, op haar weelderige verleiding, op den demonischen achtergrond van haar leven. En nu is het wel waar, dat het geloof ook deze „wereld" overwint, maar wie er zich te zwak voor gevoelt, doet dan toch beter, dat hij zich in het Licht terug trekt, dan dat hij in de duisternis der wereld afdoolt van het pad des levens.

Hiermede nu valt in den loop der historie te rekenen. Voor den geestelijken strijd moet gedurig alle kracht op het geestelijke worden saamgetrokkeo. In de wereld moet gedurig, om verder te komen, alle geesteskracht op het stofieiyke en zienlijke gecon­ entreerd. Beide stroomiogen blijven haar igen bedding volgen. Zoo was het, en s het en zal het wd blijven. Eènerzijds een rachtige ontwikkeling van het menschelijk kennen en kunnen, dat vooral bevorderd ordt door mannen, die hierop al hun geestracht concentreeren, maar juist daardoor reemd blijven aan de mysteriën van het ooger leven. En anderzijds een krachtige ntwikkeling van het geestelijk leven, dat vooral gedragen en bevorderd wordt door annen, die, als Kinderen des Lichts, opdat euwig licht al de spanning van hun geestelijke kracht saamtrekken.

Zelfs pleit er veel voor, om te erkennen, dat lzoo en niet anders het bestel van onzen God s. Hij toch is de oppermachtige uitdeeler van gaven en talenten; en toont ons in dit verband de historie niet, hoe het Hem beliefd heeft, niet aan zijn Israel, maar aan de heidensche volken de gaven en talenten voor ons menschelijk kennen enkunnen toe te bedeelen.' Bezaten niet Egypte en Babyion, Griekenland en het heidensche Rome gaven van wetenschap en kunst die aan Israel onthouden werden.' Gaat de tegenstelling tusschen de zonen van Seth en de zonen van Kaïn niet heel de geschiedenis door? En als we afdalen in onze eigen dagen, ziet ge dan niet voor oogen, hoe dezelfde regel in de uitdeeling der gaven op dit terrein nog steeds doorgaat} Gedurig zoudt ge 't willen afbidden, dat die eminente mannen op elk gebied van wetenschap en kunst voor Jezus te voet mochten vallen, en klaagt ge weemoedig, waarom bezitten wij zulke mannen niet? En toch het blijft zoo. De gaven en talenten voor de algemeen menschelijke ontwikkeling worden in veel sterker en ruimer mate uitgedeeld aan de kinderen der wereld, dan aan de Kinderen des Lichts. Het Calvinisme alleen heeft in zijn bloeiperiode dien regel doorbroken, en wat we nog onlangs herdachten van Rembrandt's bijbeldoeken en De Ruyter's heldengodsvrucht en van Bilderdijks dichterglorie, heeft 't besef in ons verlevendigd, dat er toch uitzonderingen, niet slechts in een enkel persoon, maar ook in geheel een groep die een andere geestesrithting volgt, mogelijk zijn, maar zonder dat dit den grondregel otpver stoot. Slechts verlieze men nimmer uit het oog, dat, ook waar die grondregel doorgaat, het hooger en rijker licht op menschelijk terrein ontstoken, en de hoogere macht over de Natuur die daardoor ons deel werd, ook al keert ze zich in de personen tegen het rijk van Christus, toch nimmer buiten zijn bestel omgaat, zoodat we ook in die algemeen menschelijke ontwikkeling, nu afziende van haar zondig bijmengsel, een gave hebben te eeren, die van het Kruis ons toekwam.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 mei 1907

De Heraut | 4 Pagina's

pro hege

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 mei 1907

De Heraut | 4 Pagina's