Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„In den grijzen ouderdom“.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„In den grijzen ouderdom“.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Die in het Huis des Heeren geplant zijn, dien zal gegeven worden te groeien inde vo.'rhoven onzes Gods, In den gi ijzen ouderdom zullen zij nog vruchten dragen ; zij zullen vet en groen zijn. Psalm 92:14 en 15.

Een voleind menschelijk leven heeft twee overgangen gekend, en viel daardoor uiteen in drie desic n. Eerst de jaren waarin het kind opwies en ma 1 werd. Daarna de bloeiende jaren van manlijke kracht. En toen de mindering in kracht in de j «un van den ouderdom.

Eerst wordt het scheepke opgetuigd. Dan komt 't in de vaart. En ten slotte wordt het afgetakeld in de haven der ruste. Of wilt ge andeis, eerst gaat het al klimmende naar boven, daarna is het jarenlang een wandelen op de

hoogte die bereikt werd, en eindelijk gaat 't berg af, tot het graf zich in de diepte ontsluit.

Bij die twee overgangen doet zich echter een sterk in het oog loopend verschil voor.

Wie van kind man werd, stelt er zijn eerein er voor uit te komen en te toonen, dat hij de kinderschoenen heeft uitgetrokken. Het is wel zoo als de apostel zegt: „Toen ik een kind was dacht ik als een kind en was ik gezind als een kind, maar nu ik een man geworden ben, heb ik te niet gedaan wat des kinds was". Het speelgoed wordt aan een kant gezet, de leerboeken met een 7ucht van verademing opgeborgen, de kinderkleeren gaan uit, en men stelt er zijn eere in, met die kinderjaren te lachen, en, een enkele sentimenteele nu uitgezonderd, verlangt geen enkele vrouw, die volwassen werd, het speelpopjen van weleer terug.

Bij dien eersten overgang van jeugd tot vollen wasdom, hunkert men op het laatste, om al wat nog aan den kinderleeftijd herinnerde, met zekere fierheid van zich te kunnen werpen, en meegerekend te worden onder wat men als kind „de groote menschen" noemt.

Maar heel anders staat het met veler gemoedsgesteldheid bij den tweeden overgang, als het scheepke zijn tijd uit heeft gevaren, en nu voor aftakeling eerst in dê haven, en dan in bet dok gaat.

Ook dan moest men, als 't goed was, de komst van die laatste periode van zijn leven toejuichen. Voelen en inzien, dat men nu in een nieuw tijdperk van zijn korte levensexistentie was overgegaan. Dat laatste tijd|)erk, juist omdat het 't laatste is, bij uitstek gewichtig keuren. ËQ er zich in verheugen kunnen, dat nu de stormen voorbij waren, en men rustig voor anker lag op de ree, om straks de haven binnen te glijden.

En toch, zoo vindt ge het bij tal van oude menschen niet. Laat nu rusten en sluit buiten uw gedachte de lichamelijk en geestelijk te veel verzwakten, die niet meer vooit kunnen of bijna kindsch wierden. Dat zijn gelukkig uitzon deriugeu. Neen, trek nu uw aandacht saam op die velen, die met hart en ziel en zinnen al de jaren van hun manlijken leeftijd, volop in de wereld, in de zaken, in de genoegens des levens meededen, en die nu voelen dat ze niet meer kunnen, en dat de wereld hen buiten haar drukken kring dringt, — en stuit ge dan bij zulke grijsaards maar niet al te vaak op een heimwee naar de verloren heerlijkheid van het leven, op weemoed, dat ze nu buiten dat alles geraken, en op een hopen en verlangen om maar weer mee te kunnen doen, ja, zelfs als het einde nadert, op wat de dichter van de kinderen overnam, op 't „liedje van verlangen? "

Tegenover dien zich-zelf aftakelenden oude van dagen, stelt nu de psalmist den man, die in 't Huis des Heeren is geplant, Hij roemt den rechtvaardige die groeien zal als een palmboom en zal wassen als een cederboom op Libanon, En hij bezingt het, hoe zulk-een zal groeien in de Voorhoven onzes Gods. Ja, dat dezulken nog in den grijzen ouderdom rijke vruchten zullen dragen, en, in stee van dor en uitgeteerd, veeleer vet en groen zullen zijn, tot hun Heere en hun God hen oproept.

Hierin ligt meer, dan dat de vrome, ook als hij ouder wordt, getroost en gelaten zijn lot draagt. Er wordt in uitgesproken, dat er in ons geestelijk leven een proces plaats grijpt, dat niet eerst naar boven en dan naar beneden gaat, maar dat steeds klimmen doet. De man staat hoogerdan het kind, de grijze van dagen staat hooger dan de volwassen man. Hoe nader aan zijn sterven, des te rijker zijn geestelijke gesteldheid. Geen aftakeling en geen vermindering, geen achteruitgang en geen da ling, maar aldoor een rijker en rijper inwendig uitgroeien, en bij zijn jongsten snik gevoelend, dat men thans het zenith heeft bereikt, om nu uit deze eindige wereld in het oneindige daarboven over te gaan.

Aldoor groeien als de palmboom, aldoor wassen als de cederboom, vet en groen blijven en vruchten dragen, en op de ladder, die van de aarde naar den hemel reikt, niet terug en naar beneden, maar aldoor opwaarts naar boven, zijn God steeds meer nabij.

Hiermee rekende in de oudheid zelfs heel de omgeving van den grijsaard in zoo hoogemate, dat de ouden van dagen allerwegen in eere warenj dat de grijsheid voor een kroon der eere werd geacht; dat men den raad der ouden zocht, en opvolgde; en dat hetaanjongeren van der jeugd af werd ingeprent, tot de ouden van dagen met eerbied en ontzag als tot hun meerderen op te zien.

Vooral in het Oosten, waaruit de Schrift ons toekwam, vindt men dit veelszins nog zoo. Een oude van dagen bekleedt er een positie der eere. Men staat voor hem op. Men vraagt zijn raad. EQ de overtuiging is er nog algemeen, dat de wijsheid des levens niet bij de jongeren, maar juist bij de ouden van dagen gevonden wordt.

Doch dan moet ook ingezien, dat het leven van den manlijken leeftijd, evenals 't leven van 't kind, zijn eigen roeping, zijn eigen bestemming, zijn eigen instrumenteering van krachten, zijn eigen genietingen en bekoorlijkheden had, maar dat deze al te zaam van een lager orde zijn, dan hetgeen in den ouderdom ons toevalt.

Er moet dan geen gevoel van gemis zijn, dat al dit forsche en machtige van den manlijken leeftijd voorbij is, maar men moet er op terugzien zooals een jongeling van twintig jaar op zijn speelgoed van weleer terugziet. Goed voor die periode, maar nu niet meer.Nudoor iets hoogeis, iets rijkers, iets edelers vervangen. En daarom heeft al dal vroegere nu uitgediend. Er nog naar te hunkeren zou dwaasheid zijn. Met al dat vroegere houdt nu een nieuw opkomend geslacht zich bezig en vermeit er zich in voor een tijd, tot ook voor dat nieuwe geslacht die tweede periode ten einde loopt, en ook zij die daartoe behooren, in de hoogste periode, dus aan het einde des levens hier, en aan den overgang in rijker leven, toekomen.

Maar natuurlijk, zoo staat het niet voor wie zijn deel in dit leven zocht en geen hooger genot kende dan. in dit leven te genieten, macht te bezitten en eere te behalen. Zulk-een toch vindt, zoo dit alles begint weg te vallen, zich diep ongelukkig, hij voelt 't leeg om zich heen worden, hij is niet meer in tel, hij rekent niet meer mee. Hij voelt zich aan den dijk gezet, onderwijl het scheepken voor zijn oogen al verder doorvaart.

Dan is er aftakeling en niets dan aftakeling. Teleurstelling na teleurstelling. Men kan niet nteer, en wilde toch nog zoo gaarne. Een diepe melancholie teekent zich om 't verdon kerd oog.

Maar dit alles ligt dan niet aan den ouden dag, en niet aan de grijsheid, maar alleen aan de zelfverdwazing van den ongelukkige, die zelf de oorzaak van zijn steeds dieper inzinkende ellende is.

Heel anders daarentegen staat 't met hem, o die steeds dieper leerde inzien hoe die d wereld, waarin ook hij zich eens verloor, veel te klein, veel te arm, veel te gering is voor zijn hart waarin God de eeuw gelegd heeft, en hoe hij nu eerst, nu hij van de wereld zich losser gaat gevoelen, vrijer en ruimer zijn geest ontspannen kan, om reeds hier op aarde een hoogeren vrede te genieten.

Het vuur van de passie raakt dan gebluscht. De begeerlijkheid, die eens uit zijn oog spatte, is bezworen. Dat alles heeft hij gekend, heeft hij genoten, maar hoe weinig blijvende winste heeft het hem aangebracht ? En zoo leeft hij nog wel in de wereld meê, maar slaat op die wereld een zoo heel anderen blik. Het lijkt hem nu alles zoo ijdel, zoo onbeduidend. Ook hij moest er door heen, om dit te leeren inzien, en eens heelt ook hij zich op die wereld geworpen met een hart vol verlangens. Maar die wereld kon zijn hart niet bevredigen. Zijn hart is te diep, is te ruim, vraagt meer dan dit voorbijgaande hem geven kan, en nu voelt hij zich o zoo gelukkig, dat die spanning waarin de wereld zijn ziel hield bevangen, voorbij is gegaan, en dat hij nu in zichzelf, in zijn eigen gemoedsleven zich den toegang ziet ontsloten tot een hoogeren vrede, tot een zaliger gerustheid, die hem eiken morgen en eiken avond met het eeuwige in aanraking brengt en met het eeuwige vervult.

Neen, hij zou niet terug willen. Hij staat nu zooveel zekerder en vaster. Zijn innerlijke vrede is nu zooveel machtiger. De les des levens moest ook hij leeren, en hij heeft die geleerd, maar nu heeft dat leven vol passie en vol storm dan ook zijn machtige bekoorlijkheid voor hem verloren. Hij begrijpt nu de wereld zooals hij ze vroeger nooit begreep, in haar woelen ea bedoelen, in haar misleiding en verleiding, en hij dankt zijn God, dat hij, den storm behou den doorgekomen, nu iets van boven tot zich vodt nederdalen, om hem voor te bereiden op zijn eigen ingang in die hoogere wereld; en die hoogere wereld is hem nu geen phrase en geen beeld der verzinning meer, maar de hoogste realiteit.

Zoo is de grijze van dagen, die geplant is in de Voorhoven zijns Gods. Niets aan hem verdort, maar alles vergroeit tot hoogere fijnheid en tot fijner gewaarwording.

Terug in het vroeger leven, neen, dat nooit I Vooruit, hoogerop is nu de leuze van zijn ideaal geworden.

Afgelegd, toen hij man werd, wat des kinds was, en zoo ook afgelegd wat des mans was, nu hij oud en welbedaagd werd.

En nu de laatste voorbereiding, de zoo noodige laatste voorbereiding om over te gaan in de heerlijkheid zijns Gods.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 juni 1907

De Heraut | 4 Pagina's

„In den grijzen ouderdom“.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 juni 1907

De Heraut | 4 Pagina's