Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Por Hege

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Por Hege

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXVII.

Gij weet zelve zeer wel, dat de dag des Heeren over ons komen zal als een dief in den nacht. Wij bidden u, dat gij niet haastelijk bewogen wordt, alsof de dag van Christus aanstaande ware. I Thess. s : 2. en 2 Thess. 2 : 2.

Ten besluite op het eerste gedeelte van onzen oproep voor het Koningschap van Christus, blijft ons nog deze ééne vraag ter beantwoording over, of metterdaad de Schrift ons het recht geeft, om voor de doorv/erking van het Koningschap van Christus een zoo langdurig historisch proces te onderstellen, dat nu reeds over twintig eeuwen loopt, en nog eeuwen na ons vervullen kan.

We toonden aan, dat ds eeregeving aan Christus Koningschap, met nams in ooze beschaafde kringen, schade leed.en op pijnlijke wijze daalde, zoo zelfs dat in onze toongcvende kringen schier niemand zich meer om dat Koningschap bekreunt, en het zelfs in Christelijke kringen zijn hooge beteekenis verloor. Daarna spoorden we de oorzaken op, waaruit dit verzaken van het Koningschap van Christus te verklaren was, en wezen achtereenvolgens op de afneming van het besef van afhankelijkheid door de macht dia de mensch over de Natuur had gewonnen, en op de reusachtige toeneming en uitbreiding van onze kennis. We virezen er op, hoe de stroom van het godsdienstig leven zelf, in het algemeen genomen, flauwer kabbelde, en ten deele zelfs verzand was door de overspannen onrust van het leven, als gevolg yiz%As. snellere cïoamjinicatie e», het treitkeji van heel de wereld in den kring onzer menschelijke actie. En in het eind legden we er nadruk op, hoe, bij dit dalen van den stroom vaa het leven der godsvrucht, de geest uit de diepte opwaakte, om zich van de leiding der geesten meester te maken, zich een troon te vestigen in de groote wereldsteden, zich daar den eeredienst vaa Mammon oprichtte, en de innerlijke leegheid van hst gemoïdsbestaan, die hieruit voortvloeide, bedekte onder de glorie der Kunst.

Gelijk voor de hand lag, heeft het Christenvolk, deze onheilige ontwikkeling van het leven aanziende, zich toen veelszins vijandig daartegenover gesteld. De afneming van onze afhankelijkheid van ds macht der Natuur betreurend, heeft het de wetenschap in den ban pogen te doen, en zich uit de groote levensbeweging teruggetrokken, om in isolement en in rustige stilheid zijn godvruchtig leven voort te zetten. Zoo scheen het, of de macht van de Natuur, en de macht der wetenschap, en de rijkere oeconomische ontwikkeling, en de schatten der Kunst, aan de wereld, die in het booze ligt, moesten v/orden overgelaten, en alsof de Christenheid niet anders had te doen, dan op de puinhoopen van Sions muren te treuren, en de wederkomst van Christus, en hiermee het einde der dingen, in te wachten. Zoo waande men zelf vrij uit te kunnen gaan, en al de schuld van den loop der dingen op de booze wereld te kunnen werpen. Doch juist daarvan poogde ons betoog de onhoudbaarheid in het licht te stellen. We toonden aan, hoe ons veeleer medelijden betaamt met die vele afgedooldea, die, met den stroom afgedreven, het geloof niet meer grijpen konden. We stelden in het licht, hoe de Christenheid in eigen kring zich eveneens aan geloofsverslapping had schuldig gemaakt, en hoe met name de hooge en alomvattende-beteekenis van het Koningschap van Christus ook onder ons op veel te laag peil gezonken was. Om dit te doen inzien, gingen we toen terug op het koniiigschap van den mensch, dat, bij Goddelijke scheppingsordinantie ingesteld, wel in den val verloren was gegaan, maar bestemd was, om in het Koningschap van den Zoon des menschen weer op te leven, en lieten uitkomen hoe satan zich inmiddels als Overste der wereld had opgeworpen, om door het weer opkomen van 's menschen valsch koningschap, het Koningschap van Christus ts verijdelen. Maar ook, hoe de Christus den Overste der wereld onttroondhad in zijn dood en opstanding, en nu, gezeten aaa Gods rechterhand, het rijks-bewind aanvaard had, niet alleen over zijn Kerk en over zijn uitverkorenen, maar ook over de volken en natiën, over heel de ontwikkeling van het menschelijk leven, zoo geestelijk als stoffelijk; en hoe dientengevolge ook in de toeneming van onze macht over de Natuur en in het wondere opbloeien der wetenschap, een uitkomst moest worden begroet, niet alleen door hem gewild, maar door hem bewerkt, en onder zijn heerschappij tot stand gekomen. Alzijdig werd dit door ons toegelicht door te wijzen op de geestelijke werking, die, hoezeer achter al het zienlijke schuilend, toch den loop der dingen beheerscht.

Dit nu sluit in, en vandaar de laatste vraag die , ons in dit verband te beantwoorden bleef, dat een langdurig historisch proces, wel verre van bij het Christendom weg te vallen, er veeleer door geeischt wordt. Hiervan is echter het besef slechts zeer flauwelijk tot de belijdende Christenheid doorgedrongen. Maar al te zeer leefde en leeft nog de voorstelling, alsof de geschiedenis der wereld op zich zelf staat, en alsof te midden van die ons vreemde geschiedenis der wereld, de Kerk van Christus haar pelgrimsreis voortzet, gedurig door de wereld vervolgd, bedreigd ea gehinderd, en dan weer door haar weelde tot ontrouw verlokt, en daarom smachtend ia haar geestelijke kern uitziende naar de eindverlossing, die eerst met de terugkomst van Christus ten oordeel komea zal. Dit smachtend verlangen openbaart zich dan gedurig in het optreden van eschatologische secten, d. i. van groepen die de leer van Jezus' wederkomst tot het hoofdstuk vaa hun belijdenis maken, onderwijl de Kerk in haar breedere afmetiisgen, die wederkomst wel niet loochent, maar, in haar voldaanheid met haar tegenwoordigen toestand, schier geheel uit het oog verliest en vergeet.

Met het oog hierop nu dient erkend, dat in de Schrift tweeërlei schijnbaar elkaar uitsluitende voorstellingen naast elkander loopen. Eenerzijds de voorstelling, alsof het toen nog levend geslacht de wederkomst van den Christus reeds had in te wachten, en anderzijds daarnaast de geheel andere voorstelling van een langdurig historisch proces, dat aan da komst van dea Christus ten gerichte moet voorafgaat? . Zelfs bij de apostels»-, 5? isdt ^e., h£Jds, , - vooriitelH*^esfc!».naast. elkander loopen. Met name de apostel Pauius had een voorgevoel, dat hij r; elf nog de wederkomst des Heeren beieven zcj. Uit I Cor. 15 : 51, 2 blijkt, dat hij zich zelf een oogeablik meetelde onder hen, die den dood niet zien zouden, maar op 't oogenblik van Jezus' wederkomst, zonder sterven, in de heerlijkheid zouden ingaan. En wat nog sterker spreekt, in de Openbaringea die op het eiland Pathmos aan dea apostel Johannes tea deel vielen, spreekt de Christus 't zelf uit: ie, ik kom haastelijk, tot ds kerk van Philadelphia, onder bijvoeging: oud wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme. En wat Pauius ia 52 uit Koriathe naar Thessalonica schreef: Gij weet zelve zeer wel, dat de dag des Heeren alzoo zal komen als een dief ia dea nacht, " moge geen aanduiding vaa tijd inhouden, toch koa 't moeilijk een anderen iadruk maken, dan dat de wederkomst van Christus zeer nabij was. Deze voorstelling uit de apostolische litteratuur te willen wegcijferen, gaat niet. Het staat er, op meer daa ééne wijze, duidelijk, dat men in de eerste jiren van het opkomen dér Kerk het zich vaak niet anders heeft voorgesteld, daa dat de Christus zóo zóo uit den hemel zou terugkeerea en de eindworsteling beslechten, en het blijkt even duidelijk, dat meer dan één apostel gelijke verwachting gekoesterd heeft.

Maar even beslist als we dit uitspreken, even stellig staat er tegenover, dat naast deze verwachting, een haar telkens brekende, een geheel andere voorstelling loopt, die, zonder een tal van eeuwen te bepalen, toch zeer duidelijk een langdurig historisch proces eischt, dat aan Jezus wederkomst zal moeten voorafgaan. Reeds is het opmerkelijk dat Jezus zelf, zoodra de jongeren hem wilden dringen, om eenige nadere bepaling te geven omtrent de luisterrijke oprichting van zijn Koninkrijk, hen steeds terugwees, „De tijden en gelegenheden heeft de Vader in zijn eigen macht geateld", ea daarvan weten noch de Engelen, noch de Zoon iets. Uitdrukkelijk zelfs waarschuwt de Heere, dat er na zijn heengaan valsche Christussen zullen opstaan, voorgeveade dat de dag vaa Christus reeds gekomen was, en in verband hiermede vermaant Christus zijn Kerk, aan deze valsche geruchten geen gehoor te geven, er op wijzende, dat er nog groote wereldgebeurtenissen moeten voorafgaan, eer het einde der dagen komea kon. Zelfs wijst zijn gelijkenis vaa het zuurdeesem op een langdurig proces. Het zuurdeesem wordt ia de drie maten meels gelegd; daa eerst vangt het proces der doorzuring aan; en dit proces moest zijn historisch verloop hebben totdat de doorzuring van de drie maten meels volkomen zal zijn. De apostel Pauius, die eerst een voorgevoel had, alsof hij den grooten dag nog beleven zou, heeft ia den brief aan de Philippenzea eer eea voorgevoel van zijn nadere ontbinding; zelfs verlangt hij daarnaar. „Voor mij, zoo schrijft hij, ware dit zeer verre het beste". En hij hoopt nog alleen ter wille van de Kerk op een korte voortduring van zijn leven. Reeds in 2 Cor. 5 : i spreekt hij 't '.'.it: „Wij weten dat zoo ons aardsche huis dezes tabernakels verbroken wordt, wij een g-b& aw vaa God hebben, eeuwig ia de hemelen", en hij voegt er bij: „zuchtende in ons zelven, verlangen wij met onze woonstede uit de hemelen overkleed te worden." Meer nu daa drie j area liggen hier niet tu? schea. De eerste brief aan de Kerk van Corinthe is niet vroeger dan vaa 54, de tweede niet later dan van 57. Het gaat daarom niet aaa het voor te stellen, alsof de apostel in diea tusschentijd, juist in de jaren vaa zijn krachtigste werkzaamheid, uit de eene in de assdere voorstelling zou zija overgegaan. Beide stonden voor zijn besef naast elkander met gelijken rechte. En wat vooral opmerkelijk is, aan de Kerk van Thessalonica, die hij, pas komende uit zijn gevangenis te Philippi, gesticht had, schrijft hij in den éénen brief: „De komst van Christus zal zijn als vaa eea dief ia deu nacht", ea in dea anderen, dat er aan de wederkomst van Christus nog een geheel historisch proces zal moeten voorafgaan; dat de worsteling tusschen Christus en satan, vooraf over heel haar lengte en breedte zal moeten zijn uitgestreden, tot eindelijk, ia de laatste poging van wanhoop, de satan zich in den „mensch der zonde" zal belichamen; en dat dit voorshands nog niet kan, daar er een macht is die dat tegenhoudt. Hij waarschuwt, op grond hiervan, uitdrukkelijk tegen de verwachting, alsof men de wederkomst des Heeren als terstond aaastaande moest beschouwen. Wie dat zegt en voorgeeft, misleidt de gemeente. Eerst moet de afval komen, en vooraf moet de mensch der zonde geopenbaard worden. Reeds toen hij in Thessalonica was, had hij de geloovigen aldaar tegen die onjuiste verwachting gewaaffsehuwd. Er is eéH v-^borgenheid der ongerechtigheid. Er is een verborgen demonische macht, die tegen Christus Kerk inwerkt, om haar te verderven. Maar de voile openbaring van die demonische macht toeft nog. Die kan eerst later komea. Er is een oaweerstaanbare macht, die vooralsnog haar volle doorbreking tegenhoudt ea onmogelijk maakt.

Duidelijk blijkt alzoo, dat de twee molievea van meet af ia Christus' kerk naast eikander werkten. Eenerzijds het leven in het onmiddelijkheidsbesef van Jezus wederkomst, ea anderzijds het klare iazicht, dat er nog, o, zooveel, aan diea dag der dagea zou moeten voorafgaan; dat er een historisch proces van worsteling tusschen Christus en satan was ingetreden; en dat eerst na volledigen afloop vaa dat pr, oces, de jongste dag komea kon.

Voor wie in den tijd leeft, en het alles naar tijdsruimte afmeet, schijnt dit tegenstrijdig; maar deze tegenstrijdigheid is vanzelf gegeven door de tegeastelling vaa dea tijd en de eeuwigheid. De psalmist drukte die tegenstelling uit in de beteekeaende woorden: „Duizendjaren zijn bij den Heere als één dag, en één dag als duizend jaren, " en in de Openbaring, die Johannes op Pathmos ten deel viel, staan tijd en eeuwigheid evenzoo naast en tegenover elkander, als het van dea éénen kant heet: „Zie, ik kom haastelijk, " ea als anderzijds het historisch proces dat stond te komen, verzinbeeld wordt in een boek met zeven zegelea, dat de toekomende dingen inhoudt, wier volheid zich eerst achtereenvolgeas, in den loop der eeuwen, zal kunnen ontplooien. In de eeuwigheid, en in al wat 't eeuv; ige tot uitdrukking brengt, is geen tijd en geen maat van tijd. In het eeuwige is alles onmiddellijk tegenwoordig. Het is, gelijk de naam Jehovah het aanduidt, een iets dat is, was ea zijn zal. AUe oaderscheïd vaa tijdruimte valt hier weg. Het verleden, het heden en de toekomst schuiven tot het ééae eeuwige ineen. Vandaiar dat in de Openbaring de tafereelea die zich ia dea loop der historie zullen afspelen, groepsgewijze, naar verschil in soort, worden saamgevat, als zinbeeldige voorstellingen van wat niet slechts éénmaal zal voorkomen, maar in den loop der eeuwen zich keer op keer, telkens ia gevlij zigdea vorm, maar in grondtype éen, zal herhalen, tot dat het einde ingaat ea het slotbedrijf voldongen wordt. Al had men dus het volste recht, om in elke groote periode der geschiedenis de vervulling te zien van éen dezer zeven zegelen, mea tastte mis, zoo men deze zeven zegelen tot deze ééne periode bepaalde, alsof daarmee alles ware afgeloopsn. Heel de Openbaringen van Johaanes zija dioramatisch, gelijk men het noemt. Er is een golving der historie in deze zeven zegelea, maar eea golving die zich door de eeuwen voortzet, en telkeas gelijken golfslag, zij 't ook onder gewijzigd lichteffect, doet terugkeerea. We staan hier voor het mysterie, omdat al wat zich in het eeuwige terugtrekt, zich als het eeuwige aandient, en ons ia het eeuwige opheft, geea anderen iadruk dan dien van 't mysterie maken kaa op wie leeft in den tijd ea naar den tijd rekeat. Wij kunnea ons vaa de tijdsgedachte niet los maken. Dit vloeit vanzelf voort uit ons eindig bestaan. Maar al te zeer stellen we onszelf ons onsterfelijk bestaan hiernamaals voor als eea bestaan, dat zich over eea eindeloos aantal eeuwen zal uitbreiden. Zelfs op den Heere onzea God brengen we die tijdsvoorstelling over, zoo dikwijls wij aan Zijn raadsbesluit denken als vastgelegd voor heel een reeks vaa eeuwen, en nu bij stukjens en bij beetjeas zich verwerkelijkend. En toch wetea we dat dit niet juist kan zija, wijl dit neerkomt op een toedichten aan den Eeuwige van iets wat alleen thuis hoort bij ons eindig menschelijk bestaan. Eike poging om ons aaa dit begrip van tijd en aaa dit besef van het eindige te ontworstelen, mislukt, en alleen in oogenblikken vaa heilige spanning en in den gloed van het ziclverheffend gebed kunnen we gewaarwordingen doorlevea, die ons aan de macht van den tijd ontrukken en als ia hooger besef optrekkea.

Daar nu Christus als oaze Koning ia het eeuwige troont, en wij aog leven in dea tijd, kaa en mag het niet anders, cf ook zijn wederkomst, zal ze het heimwee naar de ontraadseling der dingen ia ons leveadig houden, moet de ééne maal ons in het licht van het eeuwige toeschijnen, ea dan oas voorkomen, als zou ze elk oogenblik intreden ; ea toch weer een ander maal, in dea loop der tijden ingeschakeld, zich aaa ons voordoen als het einde van het groote historisch proces, dat de worsteling tusschen Christus en satan, en dus ook de ontwikkeling vaa de Kerir, ea de bevrijding, van heel het leven der menschheid door den invloed vaa het Evangelie, zal doorloopen. De v/ederkomst van Christus doet een verwachting opleven, die bij den glans vaa het eeuwige bliksemt ia het heden, en toch tegelijk zija vuur vonken uitzeadt over een historie van eeuwen, ia verre toekomst. Practisch opgevat beduidt dit, dat eea Kerk van Christus, die den dag des Heeren verre stelt, en inleeft ia de gedachte, dat die dag eerst na verloop van eeuwen komen zal, geheel afsterft aan de bezieling die van de belofte van 'sHeerea wederkomst uitgaat, ianeriijk verslapt, en zich gaat aanstellen, alsof hier op aarde duurzaam haar toekomst lag. Maar ook omgekeerd, dat een Kerk van Christus, die eiken morgea en eiken avoad de komst vaa dea Christus tea gerichte ver wachtead, elke rustige actie opgeeft ea haar werkzaamheid staakt, haar plicht en roepiag verzaakt, ea eindigt met zich onder overspaaaen voorspiegelingefl te begravea. Mea ziet het eerste aaa de aiachtige volkskerken ia - alie landen, in wier prediking zelfs de wederkomst des Heeren geen vast ingrediënt meer vormt, en bij wier ledea de hope op Jezus wederkomst geen vonk vaa bezieling meer doet opgloeien. En het andere oatwaart men bij alle eschatologische sectea ea dwepers, die zich in kleine groepjes aan elkaar sluiten, en bij wie de kracht voor dea strijd vaa het Christelijk begiasel tegea het demoatsche der wereldmacht, geheel teloorging. Eerst levea ze daa ia overspanaing. Ze wachten, ze smachten. Zoo niet dit jaar, het jaar daarna zal het einde zijn. Ea als daa elke verwachting wordt teleurgesteld, en het toch jaren en jaren duurt, ea er toch niets komt, daa maakt de overspanning voor moedeloosheid plaats, ea geheel hun geloofsextase verloopt in het niet. De heilige kunst der prediking en de heilige kunst vaa het persoonlijk zielslevea blijft daarom nu, gelijk ia de dagen der apostelen, om in 't mysterie van 't Woord, en in het mysterie van het gemoed steeds deze beide tot haar recht te doen komen: Eenerzijds het: Zie, ik kom haastelijk, en anderzijds het: Eerst moet de afval komea ea de mensch der zonde geopenbaard worden.

Daartoe nu moet vallen de valsche afscheiding, alsof het Koningschap van Christus enkel zijn Kerk, ea niet evenzoo het leven en het historisch verloop van het leven der wereld gold. Eerst in eea volgende reeks van deze artikelen zal de grenslijn tusschen het Voorzienigheidsbestel en het Koningschap van Christus hierbij nader kunnen getrokken wordea. Wat thans alleen protest uitlokt, is de voorstelling, die van zoo verderfelijken invloed op de eeregeving aan Christus als onzen vaa God gezalfdea Koaing is geweest, alsof Christus, gezetea aan Gods rechterhaad, wel de machtige beschermheer van zija Kerk was, maar alsof het historisch proces van het leven der wereld buiten hem omging. Zijn uitspraak „Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde, " weerspreekt die bedeakelijke voorstelling ten eeaenmale, ea ook is ze, historisch ea practisch bezien, ongerijmd. Kerk ea wereld zijn niet twee hermetisch afgesloten levenssferen. De Kerk is ia de wereld. Er gaat vaa haar invloed op de wereld uit, en omgekeerd invloed van de wereld op haar. Elke eeuw wijzigt het gelaat van het menschelijk leven, en bij eiken nieuwen vorm v/aarin het menschelijk leven optreedt, heeft de Kerk de roeping te verstaan om met dien gewijzigden toestand te rekenen, haar woord er naar ia te richten, haar optreden er naar te wijzigen. Altoos het ééne oaveraaderlijke Evangelie, altoos het éene zichzelf gelijkblijvende Lichaam van Christus, maar voor elk eeuw die taal sprekend, die deze nisuwkomeade eeuw behoeft. Daarom is het regiment van Koning Jezus over zijn Kerk ondenkbaar, tenzij zija koninklijke heerschappij zich ook over het leven der wereld uitstrekke, in zooverre in dat levea der wereld een geestelijke macht werkt, die zich deels door het licht dat vaa Gods Kerk uitstraalt, laat beschqnen, en deels zich als demorusche macht tegea Christus overslelt. Ia verband hiermee nu is aangetoond, dat de nieuwe gedaante, waarin tha^as het wereldleven optreedt, voor zoover het goede, kostelijke ekmenten bevat, aan de heerschappij van Koning Jezus te danken is, en voor zoover er onheilige machten in werken, door Koning Jezus in toom gehoudea ea bestreden wordt. Reden waarom de kerk vaa Christus niet heeft te vertsagen, hoe ook de moderne ontwikkeling zich tegea het geloof aankaat. Mits zij de teekenen der lijdea verstaat, eigen schuld boete, en Jezus Koningschap weer tot eere verheft, zal ook de ontwikkeling vanoazen tijd aan de zake Gods geea afbreuk doea, maar de eere van oazea Koning dienen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 juli 1907

De Heraut | 4 Pagina's

Por Hege

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 juli 1907

De Heraut | 4 Pagina's