Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

»Uit de hand Gods.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

»Uit de hand Gods.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

XI.

Van een Goddel^ke roeping der Overheid, om voor het „brood der Kerk" te zorgen, weet de Schrift dus niets. Noch het Oude, noch het Nieuwe Testament spreekt daarvan één woord. En waar in het Nieuwe Testament dien last door Christus en de Apostelen zelfs uitdrukkelijk aan de gemetnte en aan haar alleen wordt opgelegd, daar is hiermede de zaak feitelijk beslist.

De uitvlucht toch, dat Christus en de Apostelen dit alleen verordend zouden hebben, omdat de Overheid destijds heidensch was en de zorg voor de Kerk niet op zich nam, bleek ons onhoudbaar te zijn. Ia de eerste plaats doet deze exceptie te kort aan het absoluut gezag van Christus Woord. Waar Christus alleen Koning is van zijn Kerk en Hij alleen te bevelen heeft, hoe voor den dienst des Woords zal gezorgd worden, daar mogen we aan die ordinantiën geen tijdelijk en voorbijgaand karakter toekennen, tenzij dit door Hem zelf ons duidelijk in de Schrift is geopenbaard. En in de tweede plaats wordt daardoor miskend het profetisch karakter der Nieuw-Testamentische inspiratie. Feitelijk komt deze exceptie toch hierop neer, dat Christus en de Apostelen niet zouden geweten hebben, dat de Kerk eenmaal de overwinning op het heidendom behalen zou, en daarom slechts regelen zouden gegeven hebben voor de „Kerk onder het kruis", voor de Kerk, die haar recht niet door de 0> rerheid beschermd zag, maar niet voor de „publieke Kerk", de Kerk die door de Overheid zou worden erkend.

Die voorstelling nu is zeker niet in overeenstemming met wat de Schrift zelf ons leert. Hoe klein en gering ook de Kerk in den aarivang was, toch hebben Christus en de Apostelen wel geweten, dat de Kerk eens een wereldmacht worden zou. Christus zelf heeft dat voorspeld in de gelijkenis van het Koninkrijk der Hemelen, vooral in de gelijkenis van het mosterdzaad, dat, het kleinste onder de zaden, eens een boom worden zou, in wiens takken de vogelen des hemels zouden nestelen. De Apostel Pdulus zegt, dat God Christus uitermate heeft verhoogd, opdat in den naam van Christus zich buigen zou alle knie dergenen, die op de aarde zijn en alle tong zou belijden, dat Jezus Christus de Heere is, tot heerlijkheid Gods des Vaders. En de Apostel Johannes profeteert zelfs, dat „de volken, die zalig worden, in het licht van het Nieuwe Jerusalem zullen wandelen en de koningen der aarde hunne heerlijkheid en eere daarin zullen brengen." En waar de Apostelen zoo vast staan in de overtuiging, dat „dit de overwinning is, die de wereld overwinnen zal, nl. ons geloof", hoe zouden ze daar in hun verordeningen voor de Kerk met die glorieuse toekomst niet hebben gerekend?

Trouwens, het Oude Testament had die toekomst reeds voorspeld, want Jesaja, sprekende van de heerlijkheid van Christus Kerk, zegt, dat „koningen haar voedsterheeren en vorstinnen haar zoogvrouwen zullen zijn". (Jes. 49:23.) Een profetie, die natuurlijk niet in letterlijken zin mag worden opgevat, alsof de Koningen voor het voedsel der Kerk zorgen zouden, maar die beeldsprakig bedoeld is, gelijk hetgeen er op volgt, aantoont: zij zullen zich voor u buigen met het aangezicht ter aarde en zij zullen het stof uwer voeten lekken". Onze kantteekenaren merken dan ook terecht op, dat hierin geprofeteerd wordt, dat de Koningen eens de Kerk van Christus beschermen zullen. Geheel in overeenstemming daarmede vermaant de Apostel Paulus daarom de geloovigen te bidden „voor Koningen en allen, die in hoogheid gezeten zijn, opdat wij een gerust en stil leven leiden mogen in alle godzaligheid en eerbaarheid" (i Tim. 2:2.) Een Goddelrjke roeping der Overheid tegenover de Kerk van Christus leert de Schrift ons dus wel degelijk. Maar die roeping bepaalt zich daartoe, dat de Overheid op het terrein van het publieke leven de Kerk te beschermen heeft, opdat de geloovigen, gelijk Paulus zegt, een stil en gerust leven mogen leiden. Alle krenking en vervolging heeft de Overheid van de Kerk af te weren; al wat de orde en rust van den dienst Gods belemmeren kan, heeft de Overheid te verbieden. Dat is het Schriftuurlijke beginsel, dat in Art. 36 tot uiting komt en dat we van harte beamen en belijden. Maar meer dan die roeping wordt aan de Overheid in de Schrift niet toegekend, en wie verder gaat, gaat buiten de palen van Gods Woord.

Want al erkennen we natuurlijk, dat niet elke roeping en taak der Overheid rechtstreeks uit Gods Woord kan worden afgeleid. Al weten we, dat de Overheid door Gods bestel uit het natuurlijke leven opkomt en haar taak en macht door allerlei historische toestanden en allengs geworden rechtsverhoudingen worden bepaald. Toch weigeren we, wat de roeping der Overheid tegenover de Kerk aangaat, iets te aanvaarden, wat niet steunt op Gods Woord.

De Kerk van Christus komt toch niet uit het natuurlijk leven op; is niet een der vele vormen van het gemeenschapsleven; maar is de openbaring van Christus lichaam, zijn koninkrijk op aarde. Ze valt daarom nooit onder de gewone rechtsbedeeling, maar ze is sui juris, ze beeft haar eigen recht. Elke poging om de roeping der Overheid tegenover de Kerk uit de gegevens van het natuurlijke leven af te leiden, ontrooft de Kerk haar heilig karakter, maakt haar tot een gewoon menschelijk genootschap, tot een sociale verschijning. Aan de Overheid kennen we daarom geen enkel recht toe over de Kerk, maar leggen we ook geen enkele verplichting op ten opzichte van de Kerk, die niet uit Gods Woord kan worden bewezen. Geen Overheid toch mag inbreuk maken, met wat goede bedoeling ook, op

de souvereine heerschappij, die aan Christus en aan Hem alleen over zijn gemeente is geschonken. , ^

Te meer nu klemt dit, omdat de verzorging der dienaren des Woords niet maar een sociale verplichting is, gehjk elke patroon geroepen is zijn knechten een behoorlijk loon uit te keeren, maar een stuk is van den „dienst Gods". Dit leerde ons de Schrift zeer uitdrukkelijk. Alle gaven voor het onderhoud der priesters bestemd, moesten, geliik we Jn het Oude Testament zagen, niet aan hen, maar eerst aan God worden geschonken. Het ^dxtn offers aan den Heere gaven, die Hem geheiligd waren. En eerst uit de' hand Gods werden ze aan de priesters geschonken.

Daarom schreven we, dat de priesters leefden uit de hand Gods. Niet in dien algemeenen zin, zooals al het brood der aarde ons toekomt uit de voorzienige hand Gods, en v/e daarom in het Onze Vader God bidden om ons dagelij ksch brood. Maar in dien bij zonderen zin, dat de priesters als dienaren Gods ook door God zelf werden onderhouden. En al is het schaduwachtige en ceremonieele hiervan thans verdwenen, de grondgedachte blijft ook nu, want de Apostel zegt, dat wie het altaar bedient, ook nu van het altaar, d. i. van hetgeen aan God geofferd is, leven moet.

Het was daarom wel een rijke en schoone gewoonte, dat in de vluchtelingenkerk te Londen het geld, dat voor de armen gecollecteerd werd, eerst op de Avondmaalstafel voor het aangezicht des Heeren werd uitgestort, voordat het aan de armen gegeven werd, opdat de armen zouden weten, dat zij die gaven als van het altaar des Heeren en uit Gods hand ontvingen en niet van den mensch.

En zoo is het ook hier.

De Dienaren des Woords zijn geen dienaren van menschen, maar Dienaren Gods. Niet zooals ieder mensch een Goddelijk beroep heeft en God dient, maar in rechtstreekschen zin, doordat zij dienen in het heilige. God zorgt daarom voor het onderhoud zijner Dienaren, gelijk Paulus zoo schoon in I Cor. 9 zegt. Het is niet de Dienaar die op den kansel „bedelt" om een gave voor zichzelf, maar het is God, die aan zijn gemeente een gave vraagt voor zijn huis, en die gave is een offergave aan God den Heere. Vandaar, dat de gemeente, die deze gave niet, of karig geeft, dan ook geen onrecht doet aan den Dienaar alleen, maar zondigt tegen God zelf. Daarom zegt de Apostel in Gal. 6, na de gemeente vermaand te hebben voor den Dienaar des Woords te zorgen: „dwaalt niet. God laat zich niet bespotten."

Maar behoort deze zorg voor het onderhoud der Dienaren tot den dienst, dien we God schuldig zijn, dan kan ook alleen Gods Woord ons zeggen, hoe deze dienst geschieden moet. Met onze vaderen belijden we toch, dat „heel de wijze van den dienst Gods, dien God de Heere van ons eischt, volkomen in de Heilige Schrift ons beschreven is."

Vandaar dat we principieel wraken alle beroep, op wat bij de heidensche volkeren de Overheid voor de religie deed, ofop hetgeen uit die heidensche wereld alsusantie in de Christelijke Kerk binnensloop, om daaruit een Goddelijke roeping der Overheid, om voor het onderhoud der Dienaren des Woords te zorgen, af te leiden. Gods Woord en dat Woord alleen heeft hier te beslissen. Vandaar dat noch eenig menschelijk geschrift, noch de oudheid, noch de groote menigte, noch zelfs de conciliën, de wetten of besluiten der Kerk in dit vraagstuk voor ons gezag hebben. Integendeel, we belijden met onze vaderen, dat we „van harte verwerpen al, wat met den onfeilbaren regel van Gods Woord niet overeenkomt."

Van hoeveel belang uit historisch oogpunt de vraag moge wezen, hoe bij de volkeren van ouds de zorg voor den publieken eeredienst geregeld werd, en wat de historie van Christus Kerk ons daaromtrent leert, dat alles heeft voor ons in dit geding geen de minste bewijskracht. Al zijn we bereid ook op die vragen in te gaan, de Schrift alleen heeft voor ons beslissend gezag. Daarom eindigen we hiermede onzecritiek op de brochure van Ds. Sikkel.

Nu Gods Woord gesproken heeft, is de zaak voor ons beslist.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 februari 1908

De Heraut | 4 Pagina's

»Uit de hand Gods.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 februari 1908

De Heraut | 4 Pagina's