Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Artikel XXXVI.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Artikel XXXVI.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Wie op Art. XXXVI zich beroept om staatssubsidie voor alle Kerken te verdedigen, gaat daarmede lijnrecht tegen de bedoeling onzer Vaderen in. Want er h niemand, die met het gevoelen onzer Vaderen ook maar oppervlakkig bekend is, die ei aan denken zal, dat zij onder den „hei Hgen kerkedienst" alle kerken en secten verstaan hebben. De tegenstelling die in Art. XXXVI gemaakt wordt tusschen den „heiligen Kerkedienst" en de „afgoderij er den valschen godsdienst", wijst dit uit. Wam met die afgoderij en dien valschen gods dienst bedoelden onze Vaderen niet de afgoderij der heidenen en dea valscher godsdienst der Mohamedanen, maar zee; bepaaldelijk de Roomsche Kerk. De paapsche mis was volgens onze Vaderen eeri „vervloekte afgoderij". Gesteld dus, dat in Artikel XXXVI de verplichting det Overheid lag opgesloten, om voor het onderhoud van den Kerkedienst in financieel opzicht te zorgen, dan zou dit uitsluiteno en alleen gelden voor ds Gereformeerde Kerk, maar nooit voor de Roomsche Kerk.

Het verwijt, dat wij, die tegen alle staatssubsidie aan de Kerken zijn, afv/ijken van Artikel XXXVI, geldt dus evenzeer tegen hen, die vóór deze staatssubsidie aan alle Kerken pleiten. Zelfs voor hen nog sterker dan voor ons. Want onze Vaderen zouden wanüeer ze voor het dilemma geplaatst werden : èf dat de O /erheid aan alle Kerken en Secten finantieelen steun moest bieden óf aar» geen enkele Kerk, — als éan man verklaard hebben: dan liever voor de ware Kerk van Christus alle stSatshulp afgewezen, dan dai de Overheid de helpende hand zou bieder; aan „den valschen godsdienst" en „het rijk van den Antichrist".

Toch willen we met dit argumentum ad hominem, gelijk men het noemt, ons van dit verwijt, dat we ontrouw zijn aan de Belijdenis, niet afmaken. De vraag moet beantwoord worden, hoe we dan tegenover t Artikel XXXVI staan.

Voetstoots nu geven we toe, dat de Belijdenis een erfstuk is van onze Vaderen e») bij de vraag, wat onder artikel XXXVI verstaan moet worden, in de eerste plaats naar hun bedoeling moet worden gevraagd. De historische interpretatie kan alleen behoeden voor willekeur en exegetische geweldenarij. Maar hoe sterk we dit op den voorgrond stellen, toch mag daarbij nooit vergeten worden, dat de belijdenis geen dood petrefact is, dat nu eenmaal niet an ders kan en mag worden verklaard, dan zoo als onze Vaderen het gedaan hebben De belijdenis is een levend iets, omdat de Kerk van elke eeuw daarin weer haar geloof uitspreekt. Van daar dat de Kerk het recht heeft, op grond van Gods Woord, een stuk der belijdenis weg te nemen of te wijzigen, maar ook het recht heeft, door zulk een wij ziging, of door een nadere verklaring, een onjuiste opvatting van een artikel te voorkomen. Natuurlijk mag zulk een nadere verklaring nooit aan de woorden een zin en beteekenis toeschrijven, die met den duideiijken zin der Belijdenis in strijd zou zijn. Dan zou de Kerk een onheilig woor denspel drijven. Van daar dat we tegen het behoud van de woorden: „de afgoderij en den valschen godsdienst uitroeien", waren, omdat uitroeien en ten gronde richten, zonder geweld aan de woorden te doen, niet anders beteekenen kunnen, dan dat dit geschieden moet door ketters te straffen en te dooden. Geheel anders daarentegen staat het met de woorden, die bleven staan, dat de Overheid „de hand moet houden aan den heiligen kerkendienst, het Koninkrijk van Christus Jezus moet bevorderen en het Woord des Evangelies overal moet doen prediken." Die woorden zijn zoo algemeen gesteld, en over de vraag, hoe deze taak moet worden uitgevoerd, bestond zelfs by onze Vaderen zooveel verschil van meening, dat de Kerk hier volkomen het recht heeft, die woorden op te vatten in een anderen zin als dit vroeger veelal is gedaan; en dat in geen geval ons geslacht meer aansprakelijk kan worden gesteld voor elke consequentie, die onze Vaderen uit dit artikel meenden te kunnen afleiden.

Het bewijs voor dit recht van zelfstandige verklaring ligt in wat onze Gereformeerde Kerken gedaan hebben mat het bekende artikel uit onze Apostolische Geloofsbelijdenis: nedergedaald ter helle. De beteekenis, die door de meeste Kerkvaders en heelde Kerk der Middeleeuwen aan dit artikel is gehecht, dat Christus metterdaad naar de hel of 't voorportaal der hel zou zijn afgedaald om daar de vaderen van het Oude Verbond te verlossen, hebben onze Kerken beslist verworpen. Het artikel zelf behielden ze, maar ze verklaarden het, lijnrecht in strijd met de histowsche interpretatie, vasi de helsche smarten en pijnen, die Christus aan het kruis leed. En als men aan onze Vaderen vroeg, met welk recht ze dat deden, dan antwoordden ze: het artikel zelf is Schriftuurlijk, maar de beteekenis door de Kerkvaders en de Kerk der Middeleeuv/en daaraan gehecht, is onschriftuurlijk. Da historische interpretatie moet daarom door de Schriftuurlijke worden vervangen. Want de Schrift alleen is richtsnoer van ons geloof.

Natuurlijk kan en mocht dit alleen, omdat de woorden van de Apostolische Geloofsbelijdenis deze verklaring toelieten. Indien er gestaan had: Christus is plaat-•ieiijk ter helle nedergedaald, dan zou de Gereformeerde .Kerk nooit hebben mogen eggen: dit beteekent dat Christus de helsche pijnen voor ons droeg. Maar nu dit er niet stond, was de Gereformeerde Kerk volkomen vrij dit artikel niet plaatselijk, maar geestelijk op te vatten.

Heeft de Gereformeerde Kerk dit recht tegenover de Apostolische Geloofsbelijdenis, die het gemeenschappelijk symbool van ille Christelijke Kerken is, dan heeft ze lit recht in nog sterker mate tegenover de Belijdenis, die haar alleen toebehoort.

Nu hebben onze Kerken dit metterdaad ledaan op de Synode te Utrecht, want, en lat is misschien niet diep genoeg gevoeld, door de woorden: om te weren en uil te r-oeien alle afgoderij en valsclien godsdienst sn het rijk van den Antichrist te gronde ce richten, uit artikel XXXVI weg te nemen, «jn niet alleen deze woorden weggevallen, maar is de beteekenis van het geheele arti-K& \ gewijzigd. Het is daardoor losgemaakt eens en voor goed van de beschouwing, die Doze Vaderen over de roeping der 0> ; erheid ladden en is in een geheel ander licht komen te staan.

Vooreerst toch is door deze schrapping uitgesproken, dat de Overheid inzake de religie geen dwingende macht heeft uit te lefenen, en niet alleen de vrijheid der conxientje, maar ook de vrijheid der religiejefening moet worden geëerbiedigd.

En in de tweede plaats is door het weg--'allen van de tegenstelling tusschen den iieiügen kerkedienst en den valschen godsiienst uitgesproken, dat de Overheid niet jeroepen is, uit te maken wat de ware Keik is, en alle andere Kerken als valsche godsdiensten heeft te beschouwen, maar de plunformiteit der Kerk heeft te erkennen. De idee der Staatskerk en al wat daarmee saamtiai? gt en daaruit volgt, is door deze wijziging uit artikel XXXVI weggenomen.

Maar daaruit volgt dan ook, wat men ^el eens te veel bij het debat uit het oog '/erJoren heeft, dat door deze wijziging in Art. XXXVI ook de woorden, die er staan bleven, een andere beteekenis hebben verkregen, dan ze voor onze Vaderen hadden. Het één vloeit noodzakelijk uit het ander vooft. Want de taak en roeping, die de 0»? crheid heeft, wanneer ze zelve professie loet van de Gereformeerde religie, en de Gei-eformeerde Kerk als de eenige ware Kerk erkent, kan nooit de taak en roeping der Overheid wezen, wanneer deze alle Kerken als van gelijke rechten beschouwt. Ea wie dit loochent en Art. XXXVI toch binden wil aan de opvatting onzer Vaderen, reageert niet tegen ons, maar reageert tegen hetgeen onze Kerken gezamenlijk op de Synode te Utrecht hebben gedaan.

Het recht daartoe wordt door ons aan aiemand ontzegd. Artikel XXXVI is voor ons geen fundamenteel artikel, waaraan de taligheid der ziel of de zuiverheid der leer ia onze Kerken hangt. Alleen dringen we dan aan op een eerlijk en oprecht debat. Indien men Artikel XXXVI voor ons bindend acht, zooals ome Vaderen het bedoeld hebben, dan moet men ook alle consequenties aanv/aarden, die uit dit Artikel voortvloeien. De finantieele hulp van de Oirerheid aan de Kerk (gesteld al, dat ze door onze Vaderen met Art. XXXVI bedoeld was) is dan iets zoo bijkomstigs, zoo onbeduidends, dat onze Vaderen het een uitzrjgen van de mug en een doorzweigen van de kernel ïouden genoemd hebben, wanneer men daaraan de handhaving van Art. XXXVI ging toetsen. Al deelen we de historische opvatting van onze Vaderen niet, al schrijven we op grond van Gods Woord aan de Overheid een andere roeping toe, voor die machtige conceptie, die uit hun stelsel spreekt, hebben we te diepen eerbied, dan dat we ze zouden willen verlagen tot een fiaantieele quaestie. Zeker, onzs Vaderen waren mannen van de negotie; ze kenden da waarde van het geld; ze hebben het goud en zilver nooit het slijk der aarde gescholden. Maar men doet hun nagedachtenis oneer aan, wanneer men in Art. XXXVI niets anders te lezen weet, dan dat de Overheid voor het brood der Kerk te zorgen heeft.

Wil men weten, wat onze Vaderen met Art. XXXVI bedoeld hebben, laten dan mannen als Junius, Trelcatius, Gomarus het u zeggen, gelijk ze de roeping der Overheid omschreven in de eerste Dogmatiek, die te Leiden in het licht verscheen: „De taak der Overheid is te zorgen 1°. dat in heel haar gebied alle afgodische eeredienst worde uitgeroeid en de ware religie naar het zuiver woord Gods worde ingevoerd, wanneer ze ingevoerd is, zuiver worde bewaard, en wanneer ze verbasterd is, worde hersteld en gereformeerd, tot glorie Gods en tot zaligheid hunner onderdanen; 2'. dat de Overheid, opdat al haar onderdanen deze ware religie omhelzen, de t Kerken moeten voorzien van getrouwe Dienaren des Woords; 3°. dat ze de godslasteraars en ketters, die tegen de aangenomen Evangelische leer hardnekkig hun ketterij verspreiden, op exemplaire wijze, anderen tot afschrik, strafiTen".

Zooals men eiet, wordt van de ênantieele hulp der Overheid hier zelfs geen voord Mnfttyn-pwW]MW«ia^, w..w> w tUWW^WiTH.i^l'.ato*^ erept. Waar het om te doen is, dat is m de eere Gods en om de saligheid der ielen. Dat bedoelden onze Vaderen met de hand te houden aan den heiligen Kerkeienst", met „het Koninkrijk van Christus ezus te bevorderen'' en met „'ict Evanelie overal te doen prediken." Da Overeid moest de ware religie invoeren en voor aar zuiverheid waken, de Kerk van gerouwe dienaren voorzien, en alle ketters traffen. Wat Prins Maurits deed. getrouw an dien eed, dat hij de ware Gereformeerde eligie zou handhaven, dat was hun ideaal.

Met die opvatting onzer Vaderea hebben onze Kerken gebroken door Anikei XXXVI te wijzigen; en we gelooven terecht. Hoe schitterend schoon dit Staatsgebouw al.s machtige Gothische kathedraal uit het verleden ook oprijst, de historie heeft geleerd, welke gevaren daaraan voor de Kerk verbonden zijn. En ook afgezien daarvan, de waarheid gaat ons bovenal. Maar wie desniettegenstaande voor dat standpunt onzer Vaderen wil opkomen, hij doe het zooals onze Vaderea het hebben gedaan. En hij make niet een homoeopathisch verdunde oplossing van hun krachtig levenselixir tot shibboleth, v/aaraan hij de trouw van anderen aan de Belqdenis keuren gaat.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 februari 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Artikel XXXVI.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 februari 1908

De Heraut | 4 Pagina's