Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro hege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro hege.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE REEKS.

XXII.

En de duivel, die hen verleidde, werd geworpen in den poel des vuars en sulfers, alwaar het Beest en de valsche profeet zijn ; en zij zullen getij nigd worden dag en nacht n alle eeuwigheid. Openb. 20: 10.

Niets heeft zoozeer, in de geloofsvoorstelling der Gemeente, aan Jezus' Koningschap afbreuk gedaan, als de sterk toegenomen onverschilligheid voor de geestenwereld. Zoowel voor de wereld der engelen als voor de wereld der demonen. Niet, alsof de geloovige gemeente mee zou gaan inde ontkenning van het bestaan van zulk een geestenwereld. Dit kon niet, voor zooveel men nog bij het geloof in de Heilige Schrift volhardt. In de Schrift wordt het bestaan van zulk een geestenwereld en haar inwerking op het leven onzer wereld zoo duidelijk en omstandig geleerd, dat de erkentenis van het bestaan van zulk een wereld der geesten wel moest stand houden. Al ware het alleen de bede in het Onze Vader, dat we Gods wil mogen volbrengen op aarde gelijk die wordt volbracht in den hemel, gevoegd bij die andere bede; „leidons niet in verzoeking, maar verlos ons van den Booze", die deze erkentenis onderhielden, zoo staat bet dan toch vast, dat al wie dat Onze Vader nog als het hoogheilig gebed meebidt, daarmee vanzelf zijn geloof in het bestaan, zoo van goede engelen als van demonen, belijdt. Maar deze bloot uitwendige belijdenis mist kracht, zoo ze niet gepaard gaat met de erkentenis van de inwerking van deze geesten op ons eigen lot en zielsbestaan; en hieraan juist hapert het. Veelmeer dan men denkt, staan ook de geloovige belijders onder de heerschappij der openbare meening en der algemeen gangbare denkbeelden. Vaak denkt men wel, dat men alleen bij de Schrift leeft, maar ongemerkt heeft de openbare meening ook bij de geloovigen een, o, zoo sterken invloed op hun opvatting van die Schrift. In de dagen van Luther en Calvijn leefde het besef dat er een satan bestaat, in de algemeene voorstelling dier dagen, en werd dan ook de Schrift door een ieder zóó gelezen en zóó verstaan, dat de inwerking van satan op het lót der wereld en op 's menschen hart in aller voorstelling meetelde. Maar nadat, vooral in de i8e eeuw, het geloof aan geesten in de openbare meening geheel onderging, werd het ook in de geloovige kringen aïmeer verzwakt. En thans staat het veelal zoo, dat men bij het lezen der Schrift het bestaan en de inwerking der geestenwereld nog zeer wel aanneemt, maar, als de Bijbel weer dicht is, er in het leven verder niet meê rekent. Zelfs in de predicatie van beslist geloovige predikers wordt niet dan zeer zelden bij die geestenwereld opzettelijk stil gestaan. Die geestenwereld hield op een vast bestanddeel bij het onderwijs te zijn. Bij den engelenzang hoort men er nog van, en zoo ook bij de laatste bede van het Onze Vader. Maar voor het overige wordt zoowel de wereld der engelen als die der demonen veelal met anders dan /rö»«mm^ uitgetrokken. Ook bij den gang der geestelijke gebeurtenissen wordt nagenoeg ganschelijk niet meer van de demonische machten gehandeld. Het is of de mensch 't alles doet, of de mensch het alles bewerkt, en of er behalve den mensch geen andere creatuurlij ke macht in de historie werkzaam is. En nu is het opmerkelijk, hoe in ditzelfde tijdperk, zoowel eenerzijds de klare voorstelling van Jezus Koningschap, als anderzijds de klare voorstelling van de macht der geestenwereld, in de voorstelling der gemeente wel niet uitgesleten, maar toch half onleesbaar is geworden. Iets waar dan nog bijkomt, dat het laatste boek der Heilige Schrift, waarin deze beide, èn het Koningschap van Christus èn de demonenwereld, het sterkst uitkomen, in deze zelfde periode door een maar al te groot gedeelte der gemeente ongelezen werd gelaten, of ook, waar dan nog werktuigelijk, hoofdstuk na hoofdstuk er uit wordt overgelezen of voorgelezen, het boek als boek toch ophield in de voorstelling der geloo vigeneen onmisbare plaats te bekleeden. Er is daarom alleszins oorzaak, bij dit verband tusschen Christus Koningschap en de werking der Geestenwereld, nog even opzettelijk stil te staan. Wat van Jezus Koningschap gezien is, toen hij op aarde was, bleef omsluierd; het regiment van onzen Koning in deze eeuwen van stil proces kan zich alleen aan het geloofsoog ontdekken; en voor hemel en aarde zal dan eerst het Koningschap van Christus in zijn volle majesteit uitschitteren, als de lattste strijd gal vol» streden, de overwinning voor eeuwig zal verzekerd zijn, en onze Koning, na zijn eindtriomf, op een nieuwe aarde en onder een nieuwen hemel den laatsten vijand aanzijn voeten zal onderworpen hebben.

Dit nu is het, wat de Schrift doet uitkomen door Rijk tegenover Rijk te stellen. Van een Rijk van satan sprak Jezus met nadruk, toen hij vroeg: „Indien dan de satan den satan uitwerpt, hoe zal zijn Rijk bestaan > " Satan is niet alleen, en staat niet op zic'n zelf. Satan heeft onder zich een macht. Zoolang die macht één en aan hem onderworpen blijft, vormt ze een Rijk, e« dat Rijk kan geen stand houden, zoo het ééne deel ervan zich keert tegee het andere. Dit Rijk heet daarom een „mogendheid", gelijk wij 't thans plegen uit te drukken, wat destijds heette een macht. De genade Gods bestaat hierin, dat „Hij ons getrokken heeft uit de macht der Duisternis en ons heeft overgezet in het Koninkrijk van den Zoon zijner liefde." Veelal verstaat men dit, als wilde 't zeggen uit de hand van satan, uit zijn overmacht. Doch dat kan de bedoeling niet zijn. „Overgezet" wordt men van het ééne terrein op het andere. De „macht der Duisternis" is aizoo hier het terrein van het Rijk van satan, en van dat terrein wordt de verloste afgenomen, en overgeplaatst, overgezet, overgebracht op het terrein van het Koninkrijk van Christus of van het Koninkrijk der hemelen, Het wezen van Satan's Rijk wordt dan hierbij in de Duisternis gezocht, als tegenstelling met het Licht, dat het levenselement is van het Rijk van Christus. Ook in dit „Rijk der Duisternis" beschikt Beëlzebub, de Vorst, over een machtig leger, dat als zijn heirschare voor hem strijdt, om zijn Rijk te verdedigen, en geheel bestaat uit gevallen engelen, demonen of booze geesten. Voor zoover de Vorst van dit Rijk der Duisternis zijn macht ook over onzen aardbol had uitgebreid, trad bij op als „Overste der wereld, " een titel dien Jezus zelf van hem bezigt. Zeli uitte deze Vorst der Duisternis zich tegenover Jezus, dat alle koninkrijken der aarde in zijn macht waren gesteld, en dat hij ze schonk aan wien hij wilde. Overste dev wereld is niet zijn titel als Vorst van zijn eigen Rijk, maar zijn titel in zooverre hij, als Vorst van het Rijk der Duisternis, deze aarde als wingewest aan zich had getrokken. Deze aarde behoorde oorspronkelijk niet tot zijn Rijk, maar tot het Koninkrijk van God, en het is aan God, dat hij deze aarde ontweldigd heeft. Hij heeft ze van het Koninkrijk van God afgescheurd, en ze gevoegd bij zijn Rijk. Zelfs gaat, naar de voorstelling van de Schrift, de reuzenstrijd tusschen God en satan om niets anders dan om het bezit van deze aarde. Door de verleiding en verzoeking in het paradijs heeft satan den mensch doen bezwijken, diens kracht gebroken, en aan hem, als aangestelde stedehouder Gods, de macht over deze aarde ontrukt. En dit duurt tot God zijn Zoon zendt, om satan's heerschappij op deze aarde terug te slaan, er opnieuw, en nu voor altoos, de heerschappij van God weer te vestigen en haar te herwinnen voor het Rijk van God.

Noch voor wat Christus noch voor wat satan aangaat, mag hierbij het woord Rijk overdrachtelijk of zinbeeldig worden opgevat. Het is beide malen in den meest eigenlijken zin bedoeld. Beide Rijken zijn twee georganiseerde machten. Beide worden bestuurd, beheerd en geleid naar een vast plan. Tegenover het Raadsbesluit van God stelt satan zijn sluw en listig opzet. En al spreekt 't vanzelf, dat satan in kracht en mogendheid slechts een creatuur blijft, toch is hem onder alle creatuur de hoogst denkbare macht verleend. Er is ons geen geest bekend, die vóór zijn val rijker begaafd en heerlijker was uitgerust, dan deze geschapen geest, en het is juist de hoogheid van de hem verleende gaven, die den waanzin om zich met God te meten, in hem deed opkomen. Die waanzin nu bracht vanzelf mede, dat hij er op bedacht moest zijn, uit al het geschapene, zooveel maar mogelijk was, naar zijn kant te trekken en voor zich te veroveren. Een eigen terrein, een eigen levenssfeer, een eigen machtsgebied had hij niet. Hij was het hoogste creatuur, maar bleef toch altoos schepsel, en was als zoodanig tot geen ander doel geschapen, dan om God te dienen en diens majesteit te verheerlijken. Door in dezen dienst ontrouw te worden, ontstal en ontroofde hij zich zelven aan God, en ontstal en ontroofde hij evenzoo aan de eere Gods, al wat hij uit de geestenwereld met zich meetrok. En datgene wat hij meetrok, was vanzelf georganiseerd, gelijk al wat in Gods schepping bestaat, in organischen samenhang geschapen is. De lagere geesten die hij verleidde, geraakten aanstonds, in onderling verband, in zijn macht. Zijn persoonlij ke meerderheidsehonk hem Aan­ stonds de macht, om alle lagere booze geesten volstrekt te beheerschen, en aan zich dienstbaar te stellen. De demonen voeren geen guerillaoorlog eik op eigen hand, maar zijn ingelijfd ia i.jn heirschare en voeren hun strijd in onderlingen samenhang, en wenden al hun kracht en vermogen aan, om, tegenover de door hen bestreden eere Gods, de eere van satan te verhoogen. Ia dezen onheiiigen dienst wist nu satan ook ons menschelijk geslacht te vangen, eu al heeft de Gemeene gratie en de in het paradijs reeds intredende verlossing, satan steeds belet, zich geheel en al van dit aardrijk meester te maken, toch heeft hij het wereldsche leven onder zijn banier gebracht, heeft hij de heidensche volkeren aan de heerschappij van zijn geest onderworpen, heeft hij in het bewind van de aardsche koninkrijken zich weten in te dringen, en is hij alzoo „Overste der wereld" geworden.

Zijn Rijk bestond dienvolgens uit twee deelen: it zijn eigenlijk Rijk in de gevallen geestenwereld, en uit het wingewest dat hij op dit aardrijk had ingenomen. Ia dit ons aardrijk nu had hij zijn macht steeds verder doen doordringen. Veelal stelt men zich het voor, alsof dat aardrijk zelf neutraal is, en alsof de strijd tusschen satan en God zich uitsluitend in het hart der menschen afspeelt. Het aardrijk zelf zöu dan 'tzelfde blijven, voor den val, na den val, en na de verlossing. Het tooneel, als v/e ons zoo mogen uitdrukken, zou altoos één en 'tzelfde zijn gebleven, en al het verschil zou hierin bestaan, dat de mensch zich eerst vervreemdde van het paradijs, daarna zich geestelijk van God vervreemdde, en, dank zij de verschijning van Christus, althans voor een deel voor God werd teruggewonnen. Doch zoo leert de Schrift het ons niet. Vden vermoedden zelfs, dat vóór de sch? pp«; ; g, vaa dsn mensch, ds breuke van satan in de geestenwereld met zijn God, reeds heel da schepping, en zoo ook dese aarde ontredderd had, en dat we ons daaruit het „woest en ledig" moeten verklaren, waarvan in Gen. 1:2 melding wordt gemaakt. Het paradijs zou dan slechts een o& se in de onafzienlijke woestenij zijn geweest, en in dat paradijs zou de mensch tot aanzijn zijn geroepen. Geheel daargelaten echter, wat hiervan aan zij, vast staat, dat de val aanstonds gevolgd wordt door den vloek, een vloek die het paradijs doet verdwijnen, en heel het aardrijk in zijn wijze van bestaan aantast, zoodathetr.u „distelen en doornen" voortbrengt, en de Dood, de schrikkelijke dood, zijn intrede in deze wereld houdt. Niet alleen de geest der menschen wordt verleid tot afval, maar zijn lichaam, dat organisch met zijn geest saamhangt, verliest zijn hoogeren levensglans. Ziekte en kwalen, allerlei lijden en ellende treedt in, volstrekt niet alleen wat ons zielsbestaan, maar wel ter dege ook wat ons lichamelijk bestaan en onze uitwendige saamleving betreft. En ook buiten den mensch werden de elementaire krachten der natuur ontbonden, en verwoesting over heel het aardrijk aangericht.

Natuurlijk is hier uit te z; onderen, al wat later uit de Germaansche godenleer bij de volken van Europa binnendrong, waaruit wel het meest bekend zijn de dusgenaamde heksenprocessen. Hiermee echter heeft de voorstelling der Schrift niets uitstaande. En ook wat uit het Perzisch dualisme binnensloop, moet hier geheel buiten rekening worden gelaten. Satan en zijn trawainten zijn in de Schrift steeds Gods eigen creaturen, die alleen bestaan door Zijn mogendheid, en die ten slotte weer aan Zijn mogendheid zullen onderworpen worden. Maar ook zoo ligt het in den aard van het wezen der geesten om ook op de zienlijke dingen, ook op de zichtbare natuur, ook op wat voor oogen is, macht en invloed uit te oefenen, 's Menschen geest is niet van zijn lichamelijk bestaan, en 's menschen lichamelijk bestaan is niet van de overige natuur af te zonderen. Alles hangt sa4m. Tusschen alles bestaat organisch verband. Vandaar dat de macht van satan, eenmaal in deze wereld ingebroken, allengs heel deze schepping heeft aangetast. Wat thans steeds duidelijker de Natuurwetenschap en de zielkunde leert, dat 's menschen geest met zijn lichaam saamhangt, en dat er voorts een organisch verband bestaat tusschen alle rijken der Natuur, en ten slotte zelfs tusschen de organische rijken der Natuur en de stoffelijke wereld, tot in het diepste ingewand der aarde en tot in de fijnste elementen der natuur, ligt reeds van oude dagen her uitgedrukt in het feit, , dat de val van den mensch in aijn geest, gevolgd is door den vloek die over heel deze aarde kwam, in alle rijken van haar natuur. Het Rijk van satan dringt dientengevolge door alles heen, en poogt steeds meer alles te omvatten. Veorbeeld voor het Rijk van satan is enj Aanvragen en vermelding van blijft het Rijk Gods. Gelijk God heerscht over geesten en menschen, heerscht over geest en stof, en> heel de schepping iasluit, zoo ook wil satan tegenover God zijn rijk oprichten. De macht Gods moet te niet gedaan, en het einddoel waarop satan mikt, is, om als Gods macht finaal zal gebroken zijn, zich in Gods plaats te stellen, en te v/orden en te wezen en te blijven datgene wat God zelf is, de Gebieder over alle ding, de Koning over alle creatuur, de Heere over alle schepsel. Ea nu is dit het majestueuse in dezen strijd, dat God Almachtig den in laaien opstand gekomen satan niet verplettert door zijn overmogendheid, maar hem eerst geworden laat, en hem zelfs tot reusachtige machtsontwikkeling doet komen, om daarna eerst den principieelen strijd tegen hem aan te binden, en ten slotte in dien principieelen strijd hem ten onder te brengen en te vernietigen. Satan is en blijft een (; eesi, en moet daarom geestelijk overwonnen worden. Hij moet niet op eenmaal met geweld en overmacht worden verpletterd, maar eerst dan, als hij in zijn volle wapenrusting kan uitkomen, geestelijk in het hart der menschen worden aangetast, en aldus geestelijk worden te niet gedaan. Eerst zoo toch kan blijken de geestelijke overmacht van het Licnt over de Duisternis, de • triumf van de Waarheid over de Leugen, de zegepraal van het Leven over den Dood. Niet alleen satan moet overwonnen worden, maar in die overwinning, op satan behaald, moet tegelijk de hooge heerlijkheid van Gods gerechtigheid uitschitteren.

Bij deze bange worsteling der eeuwen is satan er steeds op uit, achter de schermen te blijven. De dief wil, als hij inbreekt, niet opgemerkt worden. Ds sluipmoordenaar houdt zich tot het laatste oogenblik schuil. Da roover loert op den weg uit een pkk, waar hij ongezien kan blijven. En zoo ook is al satan's toeleg, om zich te omnevelen, te omhullen, te omsluieren, en zijn werk in het verborgene te doen. Hij is en blijft de Vorst der Duisternis, die in de Duisternis zijn sterkte zoekt. Nooit gaat de schaterlach van satan dan ook hooger, dan indien hij merkt dat de wijzen dezer wereld rondvertellen, dat er geen satan en geen Rijk der demonen bestaat, en indien zelfs onder de geloovigen het rekenen met zij a duivelsche strikken hooge uitzondering wordt. Het i, s hem lief, als hij vergeten wordt, als niemand van hem spreekt, als men er het zwijgen toe doet, zoodat niemand op zijn listen en lagen verdacht is. Geen heerlijker periode voor satan, dan indien algemeen het geroep uitgaat, dat al wat voorheen en in de Schrift over duivelen en demonen beleden werd, op louter fantasie berust. Dan toch juist kan hij zijn werk ongestoord volbrengen, om zich eerst te vertoonen, als zijn toeleg gelukt is. Maar daarom juist moet tegenover dezen Vorst der Duisternis de Vorst van het Licht optreden. Een Koning moet verschijnen, die dezen Overste der wereld aanvalt en straks diens Rijk te niet doet. De mensch op zich zelf genomen, is tot deze worsteling onbekwaam. Wat d^n strijd tegen dezen Vorst der Duisternis, met zijn georganiseerde demonische macht, zal aanbinden, moet zelve een georganiseerde macht zijn.

De menschheid moet, om vrijgemaakt te worden, ook zelve onder een Koning kunnen optreden, en deze Koning moet niet enkel mensch zijn, want de geest van satan is veel machtiger dan de geest des menschen, maar, als Zoon des menschen opkomend, tevens in zich dragen de Goddelijke macUtsvoikomenheid. Zulk een Koning alleen is machtig en in staat, niet enkel om persoonlijk, voor zichzelf, satan af te slaan, maar om tevens de fundamenten zelf van diens Rijk te doen schudden en los te wrikken. Wie tegen satan op zal treden, moet even diep kunnen dalen en even hoog kunnen mikken als hij zelf. Om het wingewest, deze aarde, aan satan te onttrukken, moet satans macht principieel in zijn eigen geestenrijk worden aangetast. Niet alleen zijn macht onder de menschen dezer aarde moet worden gebroken, maar ook moet hij in zijn eigen geestenwereld worden onttroond. De held Gods moet èn den „Overste der wereld" verdringen, èn zelf Koning over alle koningen dev aarde worden, en tegelijk Heere en hoofd der engelen zijn, om ook in de wereld der geesten den laatsten strijd uit te strijden. En eerst in dit verband verschijnt het Koningschap van Christus in zijn volle realiteit. Hij treedt niet op als een Koning, die hoog hovende menschheid zwevea zal, en ze door dwang aan zich zal onderwerpen. Integendeel, hij wordt onzer één, mensch als wij, lijft organisch alle uitverkorenen in zijn mystiek Lichaam in, en heerscht over hen, door in hen te heerschen, en ze geestelijk vrij te maken. Zoo vormt de door hem overgezette v z G a liefdegaven f —.12 per regel. menschheid met hem één macht, één geheel, een organische eenheid, en is hij Koning, niet in den zin van onze aardsche koningen, maar Koning, door in allen volkomen heerschappij uit te oefenen. Wat Itrj als Koning inlijft, is voor eeuwig aan satan's macht onttrokken. Zoo komt er te midden van het onheilige leven een heilige oase van hemelsch leven, en van uit dit heilig brandpunt, breidt de Christus, als onze Koning, zijn macht en invloed steeds verder op aarde uit, en tegelijk worstelt hij met zijn heilige engelen in de wereld der geesten, om satans invloed en inwerking opdezï aarde te fnuiken. Maar gelijk hij bij zijn eerste optreden door den Geest in de woestijn geleid werd, om aanstonds satan persoonlijk aan te tasten, zoo ook kan het einde niet komen, alvorens door onzen Koning de worsteling met den Vorst der Demonen nogmaals persoonlijk wordt aangebonden. Ea nu wordt satan vrijgelaten, ja geprikkeld en uitgedaagd, om zich voor 't laatst in zijn volle macht en volle wapenrusting tegenover het Rijk van Christus te stellen; en dan komt de laatste tweestrijd. Satan, die zich in den Antichrist en in den val.schen profeet nogmaals meester van de wereld waant, en tegen hem opkomend „de Koning op het witte paard, omstuwd van de heirlegers des hemels, en hij oordeelt en voert krijg ia gerechtigheid, bekleed met een kleed dat met bloed geverwd is, en zijn naam wordt genoemd: het Woord Gods." En nu verdoet deze Koning satan en zijn demonen met den geest zijns monds, en het Hallelujah gaat in alle hemelen op. „Hallelujah, want de Heere, de almachtige God heeft als Koning geheerscht." Die Koning heeft macht over de menschen, macht over de geesten, macht over ziel en lichaam, macht over alle krachten en elementen der natuur. Het gif van afval en 2; onde, van leugen en duïüternis, van eiiènde en dood wordt tot in zijn laatsten sluiphoek te niet gedaan. En au is het niet alsof satan er nooit geweest ware. Veeleer breekt thans een heerlijkheid door, veel hooger dan eens uitblonk in het paradijs. Het is een nieuwe aarde onder een nieuwen hemel, en dit is de verrassende einduitkomst, dat satan als Vorst der duisternis in het eind niets anders blijkt te hebben bewerkt, dan een hooger uitkom en van de heerlijkheid Gods, die zonder zijn opstand nooit zou zijn gekend geweest. En dit nu kan alleen door de verschijning van onzen Koning worden tot stand gebracht. Rijk tegenover Rijk, Vorst tegenover Vorst, 0/erste tegenover Overste, Koning tegenover Koning! En vandaar dat de glans van Jezus Koningschap in uw geloofsbesef W^Ö^/ gaan tanen, zoo dikwijls het geloof aan den opstand en den tegenstand van den Vorst der Duisternis voor u de klaarheid verliest, die God u in zijn Woord bezegeld heeft.

De historie drukt hier het zegel op.

Of is het niet alzoo, dat juist die geloofshelden, die in eigen zieleleven het diepst rvoeren, hoe hun strijd niét ging tegen „vleesch en bloed", niet tegen den mensch, maar „tegen de geestelijke boosheden in de ucht", de mannen waren, die aan het Koningchap van Christus het sterkst behoefte ebben gevoeld, en dit Koningschap van hristus op het hoogst hebben verheerlijkt.^'

Een wolke van getuigen, van den man van Tarsen tot den man van Worms met ijn: „Hier sta ik, ik kan niet anders. God helpe mij!"

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Pro hege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 1908

De Heraut | 4 Pagina's