Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de Stichtsche Courant gaf Ds. Wisse in een tweetal artikelen een beschouwing over de Vrijmaking van het Hooger Onderwijs, waarvan we hei tweede deel hier over nemen:

Bevoorrechting door den Staat van de eene wetenschappelijke richting boven de andere dient uit oorzaak van hetgeen we in ons vorig artikel schreven te worden wederstaan. Dat hierop bij deze gelegenheid gewezen wordt heeft een bijzondere reden.

Men kan dit vraagstuk uit tweeërlei gezichtspunt bezien. De vraag, of en hoe de Staat zich zal inlaten met wat der wetenschap is, kan staatsrechtelijk, van politiek standpunt, ter sprake worden gebracht, maar ook van de zijde der v/etenschap zelve worden beantwoord. Men kan in het licht stellen, dat de Staat zijn bevoegdheid te buiten gaat als Staat nu positie te nemen in dezen; men kan ook (in 't midden gelaten zelfs of de Staat bevoegd is) aantoonen, dat de wetenschap harerzijds zich heeft te eeren door elke staatsrechtelijke bevoorrechting tegen Ie gaan.

Toen hier te lande, onder het ministerie Kuyper, deze kwestie practisch was gerezen bij de Wet op het Hooger Onderwijs, en de voorgestelde wijii gingen, hebben we dienaangaande wonderlijke dingen zien gebeuren. Professoren, herauten der wetenschap, hebben toen in hun kwaliteit van kamerleden bestreden, dat men aan vrije-universiteiten gelijke rechten zou schenken als aan universiteiten van den Staat. Dat een staatsman^ een politicus, voornamelijk wanneer deze de staatsalmacht propageert, zoo iets kan doen, kan zijn verklaring misschien nog vinden, maar boe wetenschappelijke mannen, die de wetenschap zelve dienen, zich hiertoe leenden, mag raadselachtig klinken. Niet raadselachtig echter, wanneer in den geleerde of man van wetenschap de ongeloovige, de vijand der Christelijke beginselen, en dies tegenstander der ware vrijheid aan het woord kwam. Dan verstaan we best, hoe zelfs de Staat bevoegd wordt verklaard de behulpzame hand te bieden, de waarheid van Gods getuigenis tegen te slaan. Maar hoe men overigens als wetenschappelijk man zulk een houding kan aannemen-, is niet goed te begrijpen.

Bevoorrechting door staatshulp van de eene wereldbeschouwing boven de andere, van de eene methode boven de andere, mogen dienstig geacht worden door wie ook, maar niet door hem, die, naar eisch van logische wetenschappelijkheid, ver staat dat prima principia behooren tot domein van te eerbiedigen persoonlijke overtuiging, waarover niet in naam der wetenschap valt te twisten. De eere der wetenschap is er mede gemoeid, men moet haar te hoog achten, om haar aan staatsbanden te willen leggen. Bevoorrechting zelfs van eigen beginsel moet men beneden zich achten. Onze prima principia moeten ons zoo heilig zijn, dat we elke bevoorrechting van staatswege in strijd achten met hunne edelheid. Alleen dan zou de vraag van staatsbemoeiing ernst krijgen, indien de valschheid en schadelijkheid voor de wetenschap zulker principia in het hcht ware gesteld [op voor ieder dwingend overtuigende wijze. Dit kan echter bij prima principia niet geschieden, gelijk aangetoond is. De Staat mist er tevens de politieke bevoegdheid toe. Vandaar dat ook omgekeerd bevoorrechting door den S aat van dusgenaamde Christelijke wetenschap evenzeer van de hand moet gewezen worden.

Dit is een eisch niet in de eerste plaats in na m van goed staatsrecht, maar in naam van den aard der wetenschap zelve. Daarom wijzen we hierop. De wet-Kuyper waarbij de effectus civilis wordt verleend aan graden, aan bijzondere universiteiten gehaald, is daarom niet slechts goed en billijk uit staatsrechtelijk oogpunt, maar geheel overeenkomstig de waardigheid en den aard der wetenschap zelve.

Tot de vrijmaking der wetenschap behoort, dat allerlei methode en richting op wetenschappelijk gebied gelijkrechtig door den Staat worde behau deld. Is dit eisch van de waardigheid der wetenschap zelve, het is ook eisch van gezond staatsrecht. De Staat is instituut van het recht, en heefi als zoodanig in het onderhavige geding geen partij te kiezen. Het eenige wat de Staat in dezen heeft te doen is, te zorgen dat bij den ouderlingen strijd zijner burgers de eene partij niet boven de andere staatsrechtelijk v.rorde bevoordeeld. De kwestie hier aanhangig is vóór alles van paedagogischen aard. In geschil is toch feitelijk in de eerste plaats niet de vraag, of de Staat partij heeft te kiezen tusschen geloovige en niet-geloovige wetenschap , maar of hij bevoegd is tot het doen van een keuze (met voor de praktijk ingrijpende gevolgen) tus schen de een of andere methode van beoefening der wetenschap; tusschen indifferente en principiëele wetenschap,

Principiëele wetenschap wil dan in dat geval nog niet zeggen, dat het nu juist Calvinistische wetenschap zal zijn; maar in 't algemeen, wetenschap welke op een beginsel berust, een beginsel dat in uw wetenschappelijk systeem aan het licht treedt, en nw arbeid beheerscht. Tot zulk een keuze mist de Staat alle bevoegdheid. De Staat toch is niet los te denken van het volksleven. Het volk heersche niet over den Staat, in valsche volkssouvereiniteit; maar evenmin öi/«-heersche de Staat het volksleven, in staatsapotheose, door de ssouvereiniteit in eigen kringa te niet te doen. Men zou kunnen vragen, of de Staat géén bevoegdheid bezit, om eischen en voorwaarden te stellen voor het in aanmerking komen voor staatsbetrekkingen; door bv. te bepalen: «voor eenige staatsbetrekking kunnen slechts zij in aanmerking komen die aan een staatsinrichting hebben gestudeerd». Inderdaad lijkt deze objectie schijnbaar ernstig genoeg. Maar slechts schijnbaar. Bij nader inzicht, blijkt de zaak niet ahoo te staan, en blijkt het hier verdedigde standpunt het juiste. Prof. Fabius heeft helder en afdoend dienaangaande destijds geantwoord: )> De staats-»betrekkingen zijn niet als het ware private be-»zitting van den Staat. De Staat is niet een wezen sbuiten alle verband met het volk. In zekeren zin «hebben de burgers aanspraak op het bekleeden »van die betrekkingen. De Staat mag den toegang U «daartoe niet meer belemmeren dan door de beïtrekking zelve wordt geëischt. Wat nog te meer «klemt, omdat de regeering, of wie ook, nooit ver-•aplicht is eene betrekkicg te geven aan wie zij y> trots het doctoraal diploma ongeschikt daarvoor «acht. Tegen een binden van staatsbetrekkiogen «aan het diploma der openbare Hoogescholen moge «geen bezwaar zijn, zoolang die Hoogescholen zich «geheel aansluiten bij het volksleven, maar zijn er «Hoogescholen, die, naast de staatsinstellingen, uit-«gaan van het volk zelf, dan moeten eigenlijk voor - iseffectus civilis die laatste vóórgaan^

Het is alzoo de taak der wetenschap, om tot eere van zich zelf staatsinmenging in bovengenoeraden zin tegen te gaan. Het bleek buiten de bevoegdheid van den Staat te wezen, om in wetenschappelijke vraagstukken als Staat partij te kiezen; weshalve de wetenschap, nu bepaald als juridische wetenschap, dit nader in het plicht te stellen, en ons bij den voortduur heeft voor te lichten in den strijd voor de volle vrijmaking der wetenschap.

De gedachte moet tegengaan, als zou, — met de toekenning van «effectus civilis», aan graden, gehaald aan een «vrije universiteit», — de kwestie zijn opgelost. De vrijmaking der wetenschap is daarmee nog lang niet verkregen. Gelijk op 't gebied van Lager Onderwijs de leuze moet zijn: de vrije school voor heel de natie, moet ook voor Hooger Ondefwijs de lijn worden doorgetrokken, en overeenkomstig het calvinistisch grondbeginsel de eisch worden gesteld, dat op zulk een wijziging der toestanden op Hooger Onderwijs gebied worde aangestuurd, dat het volk volle vrijheid van be weging erlangt, de wetenschap volle vrijheid van ontplooiing, en, met gelijkrechtige behandeling door den Staat, kan geraken tot beoefening der wetenschap naar eigen principia I).

I) Prof Gort van der Linden, gewezen minister van Justitie, zegt in zijn rede «De wet en het recht» (1881) o.a.: «Nog kiest de Staat partij.Nog houdt het schrikkelijk pleit van dwang en vrijheid aan». Het onderwijs is nog Staatsonderwijs, en aan de Hooge Scholen wordt nog officieel gestempelde wetenschap gedoceerd., maar toch meer en meer wint het vrije onderzoek en de vrije studie in kracht. Na de Vrije universiteit van Londen, de Vrije oniversiteit van Brussel. Hier te lande de gemeentelijke universiteit te Amsterdam en de Vrije universiteit op christelijk gereformeerden grondslag». Tot zoover Prof. C. v. d. L.: Is het nu niet, als leest ge uit zulke woorden, hoe ook aan de overzijde het besef ontwaakt, dat wij een rechtvaardige zaak verdedigen. Jammer, dat de praktijk dezer mannen nog zoo vaak herinnert aan het: «de natuur gaat boven de leer«.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 mei 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 mei 1908

De Heraut | 4 Pagina's