Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro Hege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Hege.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS.

V.

En zij zullen des menschen vijanden worden, die zijne huisgenooten zijn. Matth. 10:36.

De profetie bij Zacharias betuigt aan Israel, niet dat er een Heiland te komen staat, die eerst daarna Koning over Israel zal worden, maar vlak omgekeerd: Zie, uw Koning komt, en Hij is een Heiland" (Zach. 9:9). Alzoo het feit dat de Messias Koning is, staat voorop J daarvan wordt uitgegaan, en het is deze Koning die tevens blijken zal een Heiland voor zijn volk te zijn. De onderdaansplichtjegens den Vorst, de trouw van het volk aan zijn Koning mag daarom niet vergeten noch verwaarloosd. Ge doet aan de Koningseere, aan de Majesteit van Gods gezalfden Koning te kort, zoo ge dien plicht van gehoorzaamheid en trouw niet op uw hart bindt. Daarom wezen we eerst op den plicht van het belijden van den Christus, en in de tweede plaats op den plicht om voor den Christus te getuigen. Thans komen we tot den derden plicht ons opgelegd, tot den eisch om Kruisdrager achter hem te wezen. Men kan trouw in het belijden, en moedig in het getuigen zijn, zonder dat daarom nog de eere van de kruisopneming ons lief is geworden.

Klaar en met nadruk heeft onze Koning ook op dit punt zijn wil ons verklaard en opgelegd. Hij sprak toch: „Die zijn kruis niet op zich neemt, en mij navolgt, is mijns niet waardig." Doch ook deze uitspraak van Jezus is in den volksmond maar al te zeer van haar kracht beroofd. „Ieder heeft zoo zijn kruis te dragen", hoort mea dan zeggen; en ieder klaagt op zijn beurt over „zijn kruis, dat hij nu eenmaal dragen moet", of ook spreekt men van door het noodlot hardgedrukten die onder het kruis bezwijken; doch bij dit alles doelt men dan op rampen die ons treffsn, op tegenspoeden waarmee men te worstelen heeft, op smarten die ons hart pijnigen, op allerlei leed dat ons overkomt. En als een fel aldus geslagene dan berust in zijn lot, en zijn rampen met een standvastigen geest draagt, er niet moedeloos onder bezwijkt, maar in zijn God zijn hoog vertrek vindt, dan stelt men zich voor, dat zulk een aan den eisch van Jezus voldaan heeft. Immers hij nam zijn kruis willig op, en ging achter Jezus aan, en mag dus geacht worden, Zijns waardig te zijn, of gelijk 't elders heet, zijn discipel te wezen. Nu is het zeer wel denkbaar dat dit zoo is, en we zullen de laatsten zijn om aan iemand, die aldus sterk van hart onder zijn lijden verkeert, de eere van Jezus discipel te zijn te ontzeggen. Maar met dit al heeft zulk een dragen van zijn kruis met het hoog gebod dat vai onzen Koning tot ons uitgaat, niets hoegenaamd uitstaande, Jezus toch spreekt hier met geen woord van het gewone lijden des levens, noch van rampen die ons met anderen gemeen zijn, maar, heel anders en uitsluitend, van het lijden dat ons om onze trouw aan onzen Koning wordt aangedaan. Als de wereld ontwaart dat ge in uw belijdenis en in uw getuigenis van uw Heiland trouw zijt, dan maakt ze zich op om u dit op haar wijs betaald te zetten. Dan maakt ze een kruis voor u gereed. En het is dit' kruis, waaraan men u om uw trouw aan Jezus nagelen wil, waarvan Jezus zegt, dat ge het willig moet opnemen, en, dit uw kruis dragende, hem hebt na te volgen. Niet van het gewone lijden, maar alleen van het lijden om Christus wil is hier sprake; en het eigenlijke lijden om Christus wil wordt bovendien niet voorgesteld als gelegen in het dragen van 't kruis, maar in het straks aan het kruis gekruisigd worden. Het dragen van het kruis is slechts de inleiding op wat ook gij, zoo ge aan dat kruis geslagen wordt, zult te lijden hebben. Door hier niet op te letten, heeft men alzoo den zin van deze woorden van Jezus ganschelijk vervalscht, en dit niettegenstaande het verband, waarin deze woorden voorkomen, zoo ontwijfelbaar zeker den waren zin aanwijst. Jezus spreekt ill Matth. X van den last en de zending, die hij als Heer en Meester zijn discipelen bij hun eerste uitzending oplegt. Hij zegt in VS. 32, dat ze hem belijden moeten, want zoo zij hem verloochenen, zal hij ook hen verloochenen voor zijn Vader die in de hemelen is. In vs. 34 betuigt hij, niet gekomen te zijn om vrede te brengen, maar het zwaard, zoodat zijn discipelen zich op een bitteren, bangen strijd hebben voor te bereiden. Die strijd, zoo zegt vs. 35 en 36, zal zelfs tot in het gezin en onder de huisgenooten uitbreken. Wie voor Jezus uitkomt, zal ieder die hem niet belijdt, als vijand tegen­ over zich vinden. Het woord vijand bezigt Jezus letterlqk: „Zij zullen 's menschen vijanden zijn, die zijn huisgenooten waren." En op die aankondiging nu laat Jezus zijn woord van het kruisdragen volgen. Alleen wie dit bepaalde kruis van „het lijden om Christus wii opneemt, eu dat hem nadraagt, niet gedwongen, maar willig, die kan Jezus discipel zijn en is zijns waardig. Wie dit niet kan, of niet doet, niet. In niets slaat alzoo dit woord van Jezus op den gewonen tegenspoed des levens. Zulk lijden is niet bet hier bedoelde kruis. Het kruis hier bedoeld, is de bestrijding die we, om ons vasthouden aan Jezus, in de wereld hebben te ondergaan. Tegen het daaruit opkomend lijden wapent Jezus zijn jongeren. En zulks niet alleen met het oog op de gewone bestrijding der wereld, maar zeer beslist ook met het oog op het martelaarsschap. Er volgt toch in vs. 39 onmiddellijk op: Wie zijn ziel (d. i. zijn leven) zal verloren hebben cm mijnentwil, zal zijn leven (d. i. het eeuwige leven) vinden. En omgekeerd: wie* uit zucht naar levensbehoud zijn Heer verloochent, zal zijn ziel voor eeuwig verliezen.

Die ver-strekkende gedachte, die tot op den martelaarsdood doorgaat, ligt dan ook in het beeld van het kruisdragen vanzelf en met noodzakelijkheid in. Er was geen sprake van, dat men voor straf de lieden met een kruis op den schouder liet rondloopen. Het denkbeeld alsof in die dagen de gevonnisten het dragen van een kruis voor straf kregen, is de ongerijmdheid zelve. Er was maar één geval, waarin men een kruis moest dragen^ en dat ééae geval was, zoo men ter dood veroordeeld was, veroordeeld om aan het kruis te sterven. Eerst als ze op weg gingen naar de gerechtsplaats, dan werd het kruis, waaraan ze sterven moesten, aan de veroordeelden voor de voeten gelegd, en werd hun gelast dit kruis zelf te dragen en voort te sleepen, naar de plaats van executie. We kennen dit alles uit de lijdensgeschiedenis van Jezus zelf. Ook bij Jezus was er geen sprake van, dat hij dag aan dag te Jerusalem met een kruis op den schouder moest omwandelen. Slechts éénmaal heeft Jezus het kruis gedragen, toen hij uitging van Gabbatha, en het kruis dat Jezus toen droeg, was het eigen kruis dat op Golgotha zou worden opgericht, en waaraan hij na ettelijke uren zou sterven. Of nu Jezus in zijn bevel aan ons, om zoo ook óns kruis willig op te nemen, gedoeld heeft op zijn eigen kruisdood, biijve hier onbeslist. Ieder te Jerusalem kende onder het Romeinsche bewind de executie aan het kruis. De kruisiging werd er gedurig toegepast, en ieder te Jerusalem wist, als ze iemand met een kruis op den schouder door de straten zagen trekken, wat er met dien kruisdrager te geschieden stond. Want zulk een kruisdrager was op weg naar de gerechtsplaats, en zou, daar aangekomen, onverwijld aan dat eigen kruis worden vastgenageld, om er aan te sterven. Dat wist destijds ieder in Israel, want de kruisdood werd door de Romeinen gedurig toegepast. Met den kruisdood waren de Romeinen kwistig. Men zegt dat ze op Sicilië na den slavenopstand een 25.000 slaven op die wijs ter dood hebben gebracht, en men weet hoe in 70 na Christus, bij den ondergang van Jerusalem, al de heuvelen van Jerusalem bedekt waren met kruisen, waaraan gevangen genomen Joden waren vastgehecht. Toen derhalve Jezus tot zijn discipelen sprak van het „op zich nemen van het kruis", kon dit door Jezus niet anders bedoeld zijn, en kon het door de discipelen niet anders verstaan worden, dan van het op zich nemen van een kruis om aan dat kruis te sterven. Het op zich nemen en het dragen van het kruis was slechts de voorbereiding tot wat komen zou, de inleiding tot wat te gebeuren stond. En niet in dat dragen van het kruis, maar in het sterven eraan bestond het eigenlijke lijden.

Tegen tweeërlei misbruik van Jezus woord moet hier alzoo gestreden worden. Het dragen van het kruis doelt niet op het gewone lijden des levens, maar uitsluitend op wat ge lijdt om Jezus wil. En ten andere, het lijden, hier bedoeld, bestaat niet in het dragen van het kruis, maar in het sterven aan dat kruis, dat op het dragen ervan volgde. Wat Jezus met dat „wie zijn kruis niet op zich neemt", uitspreekt, is niet een gemoedelijk troostwoord bij den tegenspoed en het verdriet des levens, maar een hoogst ernstige aanzegging, dat wie hem belijdt, en als getuige voor hem optreedt, steeds bereid moet zijn om voor Jezus te sterven. Wat Jezus hier zegt, doelt recht, streeks op het martelaarsschap. Wat Jezus elders zegt, dat ze zijn discipelen zouden overleveren; dat ze meenen zouden Gode een dienst te doen, door hen ter dood brengen; wordt hier voor het eerst, en daarom in eenigszins bedekte termen aan de jongeren aangezegd. Jezus wist vooruit, dat zijn naam de v/ereld niet kon worden ingedragen, of de wereld tou pogen den voortgang van zijn woord door de uitmoordii3g van zijn belijders te stuiten. Gelijk ze hem zouden kruisigen, zoo zouden ze na üijn hemelvaart ook zijn volgelingen aan het kruis Silaan, en het is van dat kruis des doods, dat Jezus nu tot zijn discipelen zegt, dat ze het zich niet moeten laten opleggen, om er half-onwillig onder te bezwijken, maar dat hun plicht en roeping is, om, wordt dit kruis hun voorgelegd, het willig zelf op te nemen, en met volkomen toewijding en overgave den dood om zijns naams wille te ondergaan. Op die bereidwilligheid des gemoeds kwam het hier aan. Willig of onwillig, gedood zouden ze toch worden. Maar het zou een schade voor Jezus naam zijn, indien zijn jongeren ia de ure des doods zich door Cverraacht overweldigen lieten, om, zich verzettend en gillend, naar het kruis gesleept te worden. Christelijke heldenmoed was hier eisch. Ze mochten den dood nietzoeken, maar indien, ter oorzake van hun getuigenis, voor Jezus de wereld hen met den dood dreigde, dan moeten ze toonen, zelfs het leven voor Jezus prijs te hebben, en niet klagend maar veeleer jubelend den marteldood te kunnen tegengaan. Dat was het, wat in dit „0/0ït^ «5»«£«" van het kruis lag uitgesproken. Het kruis willig om Jezus wil op zich nemen, en willig voor Jezus in den dood gaan. Daarom voegt Jezus er bij: „en mij fiavolgt." Hij immers is willig in den doodgegaan. Toen zijn bloed geëischt werd, was hij stom als het lam dat ter slachting werd geleid. De wil zijns Vaders was zijn wil. Gelijk Jezus zelf willig den kruisdood op Golgotha zou tegemoet gaan, zoo ook moesten zijn discipelen, als het aan hen kwam, niet klagend en jammerend, maar volvaardig zich ten slachtoffer stellen. Jezus doelt aanstonds op het uiterste, op datgene wat hij Petrus na zijn. opstanding aanzegde, toen hij sprak: „Toen gij ]ov.g waart, gordet gij uzelven, maar wanneer gij oud zult geworden zijn, zal een ander u gorden, en u brengen waar gij niet wilt.”

Nu zijn de tijden, waarin de wereld de belijders van den Christus ter oorzake van hun belijden ten doode doemde, voorshands althans voorbij. Dat die dagen zullen terugkeeren, is ia de Openbaring van Johannes ons voorzegd, maar in deze eeuw is vermoedelijk die terugkeer nog niiet te wachten. In Turkije en China mogen nog niet zelden de Christenen worden omgebracht, maar in Midden-, West-en Zuid-Europa is van zoo iets geen sprake meer. Dulding en verdraagzaamheid is in die landen regel geworden. Het martelaarschap stierf in deze Staten uit. Maar gelijk van zelf spreekt, sluit het meerdere ook hier het mindere in. Indien onze Koning ons ten plicht oplegt, om, moet het, voor zijn naam te sterven, en dat wel zoo, dat we willig in den dood gaan, en zelf het kruis opnemen, waaraan men ons straks zal vastnagelen, dan geldt nog veel strenger zelfs de eisch, dat we om Jezus wille elk minder lijden willig en met blijdschap dragen zullen. De jubel der apostelen, dat ze waardig werden geacht om Christus wille schade te lijden, moet bij al wat ons om onze belijdenis van den Christus wordt aangedaan, de grondtoon in de stemming onzes gemoeds blijven. Of hoe zou wie reeds onder dat mindere lijden bezweek, ooit in staat zijn, zijn leven voor Jezus te zetten.' We lezen wel van de martelaren en bewonderen hun stervensmoed, maar hebt ge het wel eens ingedacht, hoe 't u te moede zou zijn, als de bedreiging des doods ook tot u kwam, en menu naar schavot of brandstapel sleurde, om ter oorzake van uw belijdenis van den Christus den dood in te gaan.' Kunt ge u in dien toestand verplaatsen ? Hebt ge dien wel eens in uw verbeelding doorleefd.' En hebt ge dan, onder dat doorleven, in uw hart gevoeld, dat ge niet alleen den dood zoudt kunnen tarten, om uw Heiland trouw te blijven, maar dat ge ook in staat zoudt zijn, zelf het kruis, waaraan ge sterven zoudt, op te nemen, en het op te nemen, zonder gemor en gejammer over uw lot, veeleer u zelven gelukkig prijzen, dat ge in uw sterven het krachtigst getuigenis voor de waarheid van Jezus Koningschap zoudt kunnen afleggen.' Haast zoudt ge er aan twijfelen, of die martelaarsmoed ons nog in het bloed zat. Of is er verhelen aan, hoe verreweg de meesteu reeds steen en been klagen, indien hun om Christus wil eenveel minder lijden overkomt, of veel geringer offer van hen wordt afgevergd.' We leven thans niet in de dagen der vervolging tot den dood, maar in de periode van het „merkteeken, " waarvan de Openbaring van Johannes gewaagt. Daar heet het, dat de wereld een merkteeken zal geven aan wie harer zijn, en dat eea iegelijk die dit merkteeken niet draagt, maatschappelijk zal worden uitgestooten; ten slotte zullen ze zelfs zijn uitgesloten van koophandel en bedrijf. Welnu, iets dergelijks wordt in het heden gezien. De stroom van het maatschappelijk leven deelt zich in twee armen. Breed golft eenerzijds de stroom van het leven der wereld, en in kleine bedding stroomt het Christelijk leven daarnaast. De oude tegenstelling is er nog, maar ze is niet meer een tegenstelling van de wereld tegen de kerk, maar een worsteling van het maatschappelijke en van het publieke leven zelf, om door de wereld den toon in het leven te doen aangeven, en een iegelijk die in dien toon niet meezingt, in een. hoek te duwen. De wereld voelt de wezenlijk belijdende en getuigende Christenheid als een vreemd, ongewenscht element in haar midden, en ze poogt dat vreemde element terug te dringen en van invloed te berooven. Natuurlijk hebben niet allen daar last van, maar zoo dikwijls er in een stad of dorp, of ook voor heel het land, een man of vrouw opstaat, van wie een helder geklank voor de eere van Koning Jezus uitgaat, dan begint de wereld aacstonds tegen hem op te dringen. De middelen die de wereld daarbij aanwendt, zijn de sniaad, de laster, de beleediging; men wordt, zooals de profeet het noemt, hun snarenspel en aanfluiting, of gelijk de apostel het noemt, haar voetwisch of afschrapsel. Men brebgt u in opspraak. Men wijst una als een gevaarlijk, niet te vertrouwen sujet. Men kortwiekt uw positie en invloed. Voor niets zijt ge bruikbaar. Voor niets kunt ge in aanmerldng komen. Zelfs in uw handel en bedrijf wordt ge achteruitgezet. Niet met brandstapel, schavot of hechtenis, maar met zulke kleine sociale middelen vervo gt men u, en geeft het niet op, eer men u öf tot zwijgen heeft gebracht, öf wel tot volkomen machteloosheid heeft gedoemd. En nu mag gelukkig betuigd, dat ze er nog altoos in menigte zijn, die-als onderdanen desniettemin in de trouw aan hun Koning volharden, eu zich door niets tot afval bewegen laten. Maar als ge dieper indringt, en vraagt hoe zuike sociale verdrukking en vervolging thans geleden wordt, is het dan te sterk gesproken, dat de klacht en het gejammer den boventoon heeft over den blijden toon van gewilligheid des gemoeds.' Nu oordeele men hier niet te hard. Om staande voor den beul voor éën enkel maal al zijn ster vensmoed saam te grijpen en willig den dood tegen te gaan, is, althans voor veler karakter, minder uitputtend en afmattend, dan dat gestadige vijlen en zagen aan de pooten van den stoel waarop ge zit. Dat altoos doorgaande van de stille marteling brengt zoo doodelijke vermoeienis, en het \5 zeer de vraag, of meer dan één, wiens naam nu voor alie eeuwen in het martelaarsboek prijkt, ia kracht van weerstand tegen deze kleingeestige, altoos knagende sociale vervolging niet zou bezweken zijn. En toch, het moet, we mogen niet terugdeinzen. Ook dit kruis moet willig opgenomen, en ook aan dit kruis moeten we sterven kunnen. Een held als Bilderdijk is er ons in voorgegaan, al werd ook bij hem de jubeltoon maar al te dikwijls door schor geklag onderdrukt.

De toestanden zijn nu zoo heel anders dan in de dagen der apostelen. Schijnbaar is heel de wereld om ons heen nu Christelijk geworden. Het draagt alles den Christennaam. Op kleine uitzonderingen na is vrij wel heel het volk gedoopt. Thans zijnde kringen vele, waarin het Christen-zün eere voor smaad brengt, breed zijn de kringen, waarin men u uw Christendom gaarne gunt, mits het maar privaatzaak voor u biijve; en betrekkelijk klein is de derde soojt kringen, die volstandig vasthouden aan het woord, dat Christus als Koning ook in deze landen heerschen moet. Naar die nieuwe toestanden nu schikt men zich. Er zijn tal en tal van Christenen die het gebed niet verzuimen, die Gods Woord gedurig openslaan, die ter kerke gaan, en voor de diaconale armen geven, maar in deze stille vroomheid zich dan ook opsluiten. Ze weten dat ze ongemoeid zullen blijven, mits ze in dit systeem van private religie zich maar zorgvuldig opsluiten. En maar al te gemakkelijk bereiken ze hierdoor het dubbel doel, om eenerzijds al 't profijt van de Christelijke religie voor het leven hunner ziel te hebben, en toch anderzijds bij de wereld geloofd en geprezen te zijn, ja aan de ware en warme belijders als toonbeeld van het echte Christendom te worden voorgehouden. Anderen zijn iets moediger en durven ook wel voor het front komen, maar toch ook zij gaan voor de wereld vrij-uit, mits ze maar af en toe een schampere opmerking maken over de nachtschool, over de doode orthodoxie, en een pijl afschieten tegen de drijvers, Maar die drijvers moeten het juist daarom dubbel ontgelden, en dat te meer, daar er niet soo zelden onder hen overmoedigen zijn, die overdrijven en bij al nun ijveren vaak in zachtmoedigheid en betoon van liefde te kort schieten. Maar deze er nu afgerekend, is het dan toch maar altoos onder die drijvers, dat ge den man en de vrouw vindt, die zich door smaad noch tegenstand laten afschrikken, en rusteloos voor de eere van hun Koning in het maatschappelijk leven optreden. Van hen gaat de kracht uit. Zij zijn de pit. Van hen gaat alle actie uit, aan hen is het te danken, dat het der wereld nimmer gelukt, om de Christelijke religie in watten te wikkelen en in het antiek kabinet bij te zetten. Neem welk land ge wilt, en steeds zult ge bevinden, dat het uit dezen engen kring is, dat de getrouwen opstonden, die den dood tegen gingen, en het feitelijk begraven van de eere van den Christus tegenhielden. Het „neem uw kruis op en volg mij, " wordt alleen in dezen kring nog daadwerkelijk betracht; en het is daarom alleen in dezen kring, dat het Koningschap van Gods gezalfden Koning nog feitelijke heerschappij bezit.

Maar juist daarom is waarschuwen hier plicht. Er mag geen oogenblik voet gegeven aan het valsche denkbeeld, alsof die vele Christenen, die, hoezeer Christen in de bidcel, op de publieke markt van het \zvz-i\ door de wereld als een van haar kinderen geëerd en gehuldigd waren, vrij zouden uitgaan. Laat ze het slot van Matth. 10 van vs. 27 af maar lezen e; i herlezen, en ze zullen in hun conscientie van schuld en tekortkoming overtuigd worden. Jezus wil geen privaatzaak van zijn belijdenis maken, maar roept uit: „Wat ik u zeg in de duisternis, zegt het in 't licht, en hetgeen gij hoort in het oor, predikt dat op de daken." Juist het tegenoverge-steids aizoo van wat die privaat-biddende, maar publiek zwijgende Christenen doen, Jezus zegt: „Ik \> tn niet gekomen om vreds! op aarde te brengen, maar om den mensch tweedrachtig te maken, " en bij hen gaat de iisve vrede bovenal. Jezus spreekt van een kruis dat ze willig moeren opnemen, en. de wereld wuift hun de palm der eere. Za kunnen in hun accoord met de wereld niet voor het stellige woord van den Christus bestaan. En daarom is er wel oorzaak om te vragen, of er wel vrede bij God en vrede met Christus in de ziel kan zijn, als men, om eerlijk te zijn, erkennen moet dat men nog nimmer smaad of achteruitzetting om Christus wille geleden heeft en zich nog steeds in de toejuiching der wereld verblijden mag Indien men zeggen kon, dat het sociale merkteeken nog steeds, in beginsel althans, echt Christelijk was, zou hieruit natuurlijk geen ongunstig vermoeden zijn af te leiden. Maar dit is zoo niet. Het sociale merkteeken, waaraan de wereld de haren herkent, is vooral in onze dagen, niet geestelijk maar materialistisch; niet geloovig, maar ongeloovig; niet de Christelijke, maar de neutrale cocarde; niet het kruis maar de hoogheid van den mensch. Waar nu in zulk een socialen toestand het Koningschap van Christus door zijn onderdanen en verlosten moet worden uitgedragen, kan plichtsbetrachting u geen vrede met de wereld brengen, en wie dan toch op dien vrede met de wereld boven alles aast, toont dat hij óf het Koningschap van Christus nooit doorgrond heeft, öf welden plicht van Christus' onderdanen tegenover hun Koning niet verstaat. Het is de trouw, de hartelijke trouw jegens hun Koning, waarin ze keer op keer te kort schieten.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 mei 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Hege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 mei 1908

De Heraut | 4 Pagina's