Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro Hege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Hege.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS.

VII.

Hetzij Paulus, hetzij ApóUos, hetzij Cephas, hetzij de wereld, hetzij leven, hetzij dood, hetzij tegenwoordige, hetzij toekomende dingen, zij zijn alle uwe; Doch gij zijt van Christus, en Christus is van God. I Corr. 3 : 22 en 23.

Onze Koning heeft het onbetwistbaarst recht, van zijn onderdanen te vorderen, dat ze hem belijden; dat ze zijn getuigen zijn; dat ze bereid zijn om zijnentwil het kruis op zich te nemen; en dat ze deelnemen in dm strijd dien hij als Koning tegen zijn vijanden voert. Maar er is meer. Hij heeft evenzoo een onbetwistbaar recht er op, dat ze zich zelf met al wat het hunne is, te zijner beschikking stellen, iets wat de Christus zelf saamvat in het ééne woord: elfverloochening, „Wie achter mij wil komen, alzoo sprak onze Koning, verleochene zich zelven, neme zijn kruis op, en volge mij." (Matth. 16:24). Nu wordt deze zelfverloochening, gelijk ze hier bedoeld is, gemeenlijk misverstaan. Er is toch tweeërlei zelfverloochening. De eerste is c^e verloochening van ons eigen ? '^, ter wille van onzen naaste; maar de tweede is, heel anders, een verloochening van ons eigen ik niet ter wille van onzen naaste, maar ter wille van onzen Koning; en het is aan geen twijfel onderhevig, of in de zoo even aangehaalde uitspraak van Jezus is uitsluitend die tweede, en niet de eerste zelfverloochening bedoeld. Ook onder Joden, Heidenen en Mohamedanen komen daden van zelfverloochening voor den naaste voor, die ieder looft, maar die allerminst voortkomen uit de zucht om „achter Jezus te komen." En toch, daarvan en daarvan alleen handelt Jezus hier. Het staat er met zoovele woorden: Zoo Iemand achter mij wil komen, die verloochene zich zelven." Het motief is alzoo aangegeven en duidelijk uitgesproken. Er wordt hier alleen gehandeld van iemand, die zich tot Jezus vervoegt, die zich bij Jezus wil aansluiten, die achter Jezus aan wil komen, die zijn discipel ea zijn onderdaan wil zijn. En dat motief nu is bij Joden, Heidenen en Mohamedanen, die door daden van zelfverloochening voor den naaste geschitterd hebben, volstrekt afwezig. Zij willen dit niet, ze zoeken het niet, ze bedoelen dit niet. Hun zelfverloochening gaat geheel buiten Jezus om, en van erkenning van Jezus Koningschap is bij hen geen oogenblik sprake. Integendeel, ze ontkennen dit zijn Koningschap, ze verwerpen het, en ze bestrijden het. Wat Jezus hier uitspreekt, kan daarom alleen slaan op die heel andere zelfverloochening, die niet den naaste, maar onzen Heiland bedoelde. Ze zullen hem moeten volgen, en om dit te kunnen doen, moeten ze hun eigen ik voor hun Koning geheel te niet doen. Ze moeten niet meer met zich zelven, maar alleen met hem rekenen. Hun lust en zucht, hun wil en bedoelen moet zijn, om niet meer te vragen, wat zou mij gevallen, wat zou mijn «1 verhoogen, wat zou mijn eigen-zcif eere brengen, maar omgekeerd eneeniglijk, wat zou mijn Koning behagen, wat kan mijn Koning verhoogen, wat kan de eere van mijn Koning bevorderen.

Niet de ingebeelde majesteit van hun eigen ik, maar de majesteit van hun Koning moet hun op 't harte wegen. En om hiertoe in staat te zijn, moeten ze hun eigen ik op zij zetten, hun eigen ik buiten de berekening laten, en alzoo hun zichzelf verloochenen. Wie onderdaan van Jezus wil zijn, moet zijn eigen ik in zich afleggen, zijn eigen ik ten doode wijden, en mag geen ander doel keneen, dan om met heel zijn persoon en met al v/at het zijne is, zich ten dienste te stellen van zijn Koning. „Wie achter mij wil komen, moat zichzelf verloochenen, zijn kruis opnemen, en mij volgen." Volgen, en alzoo niet mesr zijn eigen weg kiezen, niet neer zichzelf een eigen doel voor zijn leven stellen, niet meer zelf het zeggenschap over zij" persoon en goed willen hebben, maar zien waar Jezus gaat, en waar Jezus gaat, hem volgen. Volgen zonder rekenschap te vragen, zonder de reden van het zóó gaan te willen uitvorschen. Volgen zooals de kudde achter den herder volgt, en zooals eea goed krijgsknecht zijn veldheer volgt. En dit zoo beslist, en zoo op alle punten, dat zelfs de band, die hem aan zijn vader of moeder bindt, die hem met vrouw en kinderen tot één gezin vereenigt, 'nooit reden mag zijn, om van 't pad waar Jezus voorgaat, ook maar een voetbreed af te wrj-keu. Of uw vader begraven m wor-•^5", mag geen reden zijn van oponthoud. A's dit met het voorgaan van Jezus' en uw volgen niet saam kan vallen, laat^ dan de dooden de dooden begraven, en gij volg mij. Geen enkele uitzondering laat Jezus hier toe. De eisch is streng en onverbiddelijk. Bij Jezus heeft uw eigen ik niets meer in te brengen. In niets kan zelfs het heiligste en het teederste belang zich tusschcn u en uw Koning stellen. Ge zult er ten slotte, dit weet ge, goed mêe uitkomen. Het einde zal u de kroon en het ingaan In glorie zijn. Waar Jezus is, zullen eens ook de zijnen zijn. Maar voor af«V leven kan er alles mee ondergaan. In dit leven kan het offer van geluk, levensvreugd en vrede, dat gevergd v/ordt, zoo volkomen zijn, dat u niet anders rest, dan om het kruis op te nemen en aan dat gedragen kruis te sterven. Hier kan het alles voor u verdonkeren, zoodat ge in dit leven in uw dienst onder uw Koning niets dan smaad, druk, benauwing ea dood vindt. Maar dit alles moet ge er voor over hebben. Dit volkomen offer moet ge met vreugd weten te brengen. Jezus laat u niets over, waarover ge ten behoeve van uw eigen ik zoudt kunnen beschikken. De verloochening moet zich uitstrekken tot uw geheele „zichzelf' En is iemand hiertoe niet bereid of niet bekwaam, dan spreekt Jezus het zonder eenig beding of voorbehoud uit, „dan is zoo iemand zijns niet waardig", en laat Jezus het harde woord hooren: „Zulk-een kan mijn discipel niet zijn."

Zelfverloochening voor den naaste is niet alleen niet hetzelfde als zichzelven voor onzen Koning te verloochenen, maar beide komen gedurig met elkander in botsing. Zich voor den naaste te verloochenen is een burgerlijke, zich voor Christus te verloochenen een Christelijke deugd, en ge kunt daarnaar afmeten, hoe ons volkin 1857 is misleid, toen men de opleiding van ons volk tot alle „maatschappelijke en Christelijke deugden" zelfs aan geheel ongeloovige onderwijzers heeft toevertrouwd. Een kwaad, daaruit opgekomen, dat men niet wist wat Christelijke deugd was, en het woord in de wet schreef, zonder het te verstaan. „Laat de kinderkens tot mrj komen, " is de spreuk die we in den gevel van onze Christelijke scholen schreven, want bij Christus is de allereerste vraag altoos, of iemand achter hem komt, hem volgt en zich zelven voor hem verloochent. Eerst als men de volksjeugd daartoe opleidt, komt ze tot Jezus. Anders staat de volksjeugd buiten hem en is zijns niet waardig. Van daar dat er strijd kan komen tusschen den eisch, dat we ons voor den naaste, en den eisch dat we ons voor Christus zullen verloochenen, en zoo dikwijls er strijd tusschen beide komt, moet altoos de zelfverloochening voor den naaste, ter wilie van Christus, worden verzaakt. Stel, er is een Israëlitisch jongeling, die door lectuur of door omgang met anderen tot het inzicht komt, dat Christus de Messias is, en dat hij hem moet volgen en zich bij zijn volk moet aansluiten. Nu leeft zijn moeder nog. Die moeder hoort daarvan, en is er troosteloos over. En nu roept ze haar Heven jongen bij zich, kan haar tranen niet bedwingen en zegt tot hem: „Kind, ge slaat een nagel aan mijn doodkist. Ge hebt mij zoo lief. Ge hebt steeds gezegd, dat ge u zelven voor mij verloochenen zoudt. Doe 't dan nu, laat u niet doopen, en zoo 't u een offer is, offer u dan' op voor uw moeder. Ze bidt er u om. Ze smeekt het met tranen, van u af." In zulk een geval zou die jongen zich zelven voor zrjn moeder verloochenen, zoo hij Jezus losliet. Zag hij alleen op da zelfverloochening voor den naaste, hij zou Jezus moeten laten varen, en zich voor zijn moeder opofferen. En toch, dat mag hij niet. Aan de neiging tot zelfverloochening voor zijn naaste, ja voor de naaste onder zijn naasten, moet hij weerstand bieden. Hij moet ia zulk een geval, zooals het bij Lukas heet, zijn moeder zelfs „haten." Er mag geen aarzeling zijn. „Wie zijn moeder lief heeft boven mij, is mijns niet waardig, " zegt de Heere. En Christelijke plicht is het voor zulk een, om desnoods met zijn moeder te breken, om zich te verloochenen voor Jezus en Jezus na te volgen. Want wel heeft de apostel eens betuigd, dat hij wenschte van Christus verbannen te zijn om zrjn broederen naar het vleesch, maar hier gold het niet tegen Jezus te kiezen, maar omgekeerd, door zijn eigen jammer de toebrenging van heel Israel a& R zijn Heila.nd te koopen.

Nu slaat deze verloochening van zich zelven in het uiterste geval op het" prijsgeven van zijn leven en het willig voor Jezus ingaan in den dood, maar gelijk vanzelf spreekt, sluit ze niet minder ia de verloochening van zich zelven voor Jezus alle de dagen van zijn leven, niets uitgezonderd. In niets komt sterker het geloof van den Zoon des menschec aan zijn eigen God-zijn uit, dan juist in dezen strengen eisch van de alge-j heele zelfverloochening oói zijnentwil. Om helder in te zien, dat Jezus niets minder in zijn zelfbesef omdroeg, ÜA.I de volle wetenschap, zelf waarlijk God te zijn, geeft 't u veel minder of ge let op Thomas' uitroep: „Mijn Heer en mijn God, " v/at Jezus onweersproken liet, — dan zoo ge indringt in de volle beteekenis van dezen eisch der volstrekte zelfverloochening, die zelfs tot een haten van zrjn eigen moeder kan leiden. De banden die aan vrder en moeder binden, zijn de heiligste l andea op aarde, banden door God zelf gelegd, en daarom zou het zondige vermetelheid zijn, zoo ooit een mensch u tot eisch dorst stellen, dat ge, om u bij hem aan te sluiten, die banden verbreken moest. Die banden kan alleen God zelf, die ze gelegd heeft, te niet doen. Ea daarom, als Jezus zoo beslist, zoo stellig, zoo zonder voorbehoud en zonder aarzeling met dien ontzaglijken eisch tot u komt, dan treedt hij als uw God tegenover u, en juist hieruit vloeit zijn recht voort, dat hij niet maar een stuk van uw leven, maar heel uw levea voor zich opeischt.

Van zelf geldt dit van het lichaam. Of schrijft niet de apostel aan de kerk van Rome: „Ik bid u dan broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en Gode welbehagelijke offerande". Alle misbruik van het lichaam in zinlijkheid of ijdelheid, alle verwaarloozing van het lichaam in zorgeloosheid of krankheid, is daarom een ontrooven aan onzen Koning van iets wat hem toebehoort. Al wat met het lichaam saamhangt, is hierbij uiteraard ingesloten. Uw kleeding, uw versiering, uw eten en drinken, al wat ge doet, doet het al in dea naam des Hceren, zegt de apostel. Wie Jezus toebehoort, is één plaate met hem. Nu vertoont zich de aard van een plant in elke twijg, ïn elk blad, in elite bloem, ia elke vrucht. De keaner herkent in elk blad terstond dea aard ea de soort van de plant. Ea zoo au ook moet wie ons gadeslaat, ia alles aan ons ea in ons het beeld van Jezus herkeanen. We moetea niet maar sprekea voor en vaa Jezus, maar Jezus zelf moet spreken ujt heel ons doea. Ons eigen ik most weg, Jezus moet er voor in de plaats komea. Hij moet ia u wassen, uw eigen zichzelf moet in u miader worden. En naar de mate waarin uw eigen ik, uw eigea zichzelf uit u verdwrjat, ea Jszus in u zichtbaar wordt ea doorglaast, wordt ge in vollen zia zija discipel, en komt het geloof 'm u tot heerschappij.

Geldt dit nu reeds in zoo strengen zin van uw lichaam, dan geldt dit uiteraard in nog beslister zia vaa uw geest, ea van ai wat u in uw geest door God aan talenten geschoa^ ken is, ea eveazoo in heel uw leyea.< 5wereld. „Alles is het uwe", zegt de apostel. Er is niets, wat eea oaderdaaa vaa Koning Jezus niet in zijn levenswereld mag opnemea. Hij neemt zijn onderdanen niet uit de wereld weg. Hij wil niet de Doopersche mijding. Wel mijding vaa al wat zondig en onrein is. Maar geen mrjding van het creatuurlijke op zichzelf. Den reine is alles rein. Jezus kortwiekt u aiet. Hij bindt u geen koord om de vleugelen. Veeleer wil hij, dat ge fier en vrij de vleugelen zult uitslaaa. Hoe rijker uw menschealeven zich ontplooit, des te beter. Er is, het zondige uitgezonderd, niets in de wereld, dat ge buiten uw persoonlijke levenswereld hebt te sluiten. Breed is de stroom vaa het leven, en breed moet ge in dien ieveasstroom uw armea uitslaan. Hoe meer krachten ea gaven en taientea erinu tot ontwikkeliag komea, des te heerlijker, Christus begeert uw vollen wasdom. Alleen maar, dit alles is wel het uwe, maar gij, met dit alles, zijt vaa Christus, Ge werkt ia het atelier van oazea Oppersten Kussteaaar, en hoe fijner en nobelerge onder zijn leiding werkt, hoe heerlijker; alleen maar, als het gewrochte kunststuk uitgaat, komt er rsiet uw naam op, maar de naam van den Christus, want het was zijn Geest die u heeft geïnspireerd. Hij zal u eere geven, maar aiet zelf moogt ge dXt eere aemen. Uw heilige aandrift mag niet anders zijn, dan om te ijveren ea te werken voor hem, voor ztja eer, voor zijn glorie. Gij zijt niets daa instrument, en hij is 't die werkt door ea ia u. Zooals Paulus het uitdrukt „naar zijn werking die in mij v/erkt met kracht." Een prediker die goed gepredikt heeft, mag nooit de toejuiching en dea dank der geloovigen voor dchzelf in ontvangst nemen, maar dankt zijn Zender die hem bekwaamde. Ea zoo, als ge iets verricht, gev/rocht of tot stand gebracht hebt, waarvoor anderea de wierookschaal oatsteken, daa hebt gij vaa dit alles en bij dit alles de eere op te dragea aan uwea Koaing. Het is alles het uwe, maar „gij met dat alles" zijt van Christus. Zija eigendom, zija iastrumeat, zijn dienstknecht of dienstmaagd.

Hieruit volgt vanzelf, datdiegenea zeer verkeerdelijk handelen, die wanen dat de dienst van Christus als onzen Koning alleen ia het buiteagewone, ep specifisk dusgenaamd Christelijke bestaat. Predikaat worden, diakea of oudarlisg zijn, zich aan de zendiflg geven, zich gevea aan Christelijke Philanthropie, dienen in hospitaal of gasthuis, dronkaards terecht brengen, het verloreae zoeken, kortom, alles wat specifiek zich als Christelijk aandiefit, heeft ongetwijfeld een eigen bekoring. Ge voelt er meer onmiddellijk bij, dat ge ia dienst vj.n uwen Koning sijt, het wordt meer gawaardeerd, en al spoedig gaat er een roep van u uit, dat ge ia bij zonderen zin u aan den dienst van Christus wijdt. Ea toch kunt ge ia dit alles verkeerea, zonder dat ge u daarom nog voor Christus verloochead hebt. Zoo ge er eigea welbehagen, eigen verdienstelijkheid, eigen toejuiching in zoekt. Is uw loon weg, en hebt ge u in het specifiek-Christelijke É? «cliristelijk aangesteld. Maar boveadiea, het is veel gemakkelijker. Ge hebt dan eens in uw leven een strijd gestredea, ea eea keuze gedaan. Maar is die keuze eenmaal gedaan, dasi valt de strijd ook weg, ea komt voor een prijsgegevea genieting een andere, doch veel zoetere geaietiag in de plaats. Prijs daarom gelukkig wie geroepen is om in dezen specifiekea arbeid te verkeerea, want wie er niet zich zelf, maar zijn Koning in zoekt, koos een Koaïnklijk erfdeel. Maar sluit daarom het gewone levea niet buitea den krisg van uw Koning. De specifiek-Christelijke arbeid zal er honderd oproepen, waartegeaover er duizend anderen in het gewone levea staan, en ook op dit gewone leven legt Jezus beslag. Ook daarin wil hij, dat een iegelijk zichzelven zal verloochea'ea, om hem te dienen, eahemte, verheerlijken. Ea die dienst in het gewone is veel zwaarder! Ia het gewone leven is de trek aaar de wereld zooveel sterker, de prikkel om u uw Koaing toe te wijden, zooveel zwakker. Het is een die ast van uwen Koniag in het kleine, ia het nietige, ia het schier oabeduideade; ea die om u heen zijn, voelea niet dat ge ook daarin den dienst vaa uw Koaing volbreagt. Er wordt minder notitie van u genomen.Uw konterfeitsel komt aiet ia de beeldengalerij. Er komt geea verslag van wat uw ijver voor uw Koniag deed, ia de bladen. Ge wordt er aiet zoo voor geroemd en niet zoo voor uitgeroepea. Ea toch, als de huismoeder in haar gezia, de dieastbode in haar stillen werkkring, de maa in zija gewoon bedrijf en in den omgang met zija werklieden, de arts bij zija patiënten, de notaris bij zijn clieaten, of wie ook ia dit zeer^i^zföw^ levea het beeld van zijn Koning vertoont, zichzelven verloochent, en zich zoo door hem lelden laat, dat ook ia zijn levea alles wei het zijne, maar hij vaa Christus is, zeg zelf, zou daa zulk eeren van oazea Koniag daarom miader waarde hebben ?

Ditzelfde au geldt aiet alleen van uw persoon, ea vaa uw taientea, en van uw arbeid, maar eveazoo vaa uw bezit. Er moet hier onderscheiden. Het is onder het bestuur van Gods Voorzienigheid, dat 't d goed in onze haadea komt, ea al wat we hebben is ea blijft Gods eigendom ea is g ons slechts geleend. Wrj zrja er reatmees-d ters over. Maar juist ia' die hoedanigheid van rentmeesters, zijn we veraatwoordelijk d voor het gebruik ea de besteding van dit goed. Wie nu als Jood, Heiden of Mohamedaaa, of ook als atheïst, buitea Christus staat, gaat hierbij zija eigea weg. Maar sijt ge onderdaan van Christus geworden, dan ontstaat hierdoor eea regel yoor het gebruik van uw goed, en die regel is, dat ge ook met uw goed aiet uzelvea, niet uw eigea ik moogt behagen, maar dat ge ook hierin uzelvea voor Christus te verloocheaea hebt. Reeds de koaiagea der volkea heffen schatting van het goud ea 't goed van hua onderdanen. De apostel zegt dan ook: „Daarom betaalt ge ook schattiager., waat de oversten zijn dienaren Gods. Zoo geeft dan een iegelijk wat gij schuldig zijt, schattlag die gij schatting, tol dien gij tol schulig zsjt". Rsedsdit gaat alzoo ook bij Koning ezus door. Ook hij heeft recht op uw chatting en op uw tol, en gij zijt schuldig ie ook voor zijn dienst en voor de dingen vaa ija Koninkrijk te betalea, Ma^r hier gaat 't nog veel verder. Alles is het uv/e, maar q zijt met al het uwe vaa Christus, ea lzoo moet ook uw bezit ia Jezus dienst esteed worden. Dit wil geenszins zeggen, at ge geheel uw inkomen en geheel uw apitaal aan de kerk, aan de zending of an andere specifiek Christelijke dieasten ebt te offeren. Wat ge daaraan offert is w schatting ea uw tol, want zulke geldea orden besteed voor extra dieast. Voor 't verige daareategea heft Jezus de bestaande l h „ h t a h h v n - b z H z E r j v k orde van zaken aiet op. Ge oatvaagt uw inkomen om met de uwen vaa te levea, en dit aiet armelijk of poverlijk, als God 't rijk geeft. Alle overdaad Is ujt den booze, maar Jezus heeft ook de bruiloft te Kana geëerd; hij heeft de vrouw gezegend die de alabasten flesch met kostelijke zalf hem toewijdde; ea al leefde Jezus zelf zonder bezit, uit niets blijkt, dat Jezus dea gewoaea gaag vaa het levea heeft willen opheffen.

Alleen heeft Jezus tegen het opleggen vaa schatten gewaarschuwd. Vergadert u geea schattea die de mot en de roest verteert ea de dieven doorgravea ea stelea. Het geld is een macht, ea levert als eene den measch beheerscheade macht, het grootste gevaar op voor Mammondienst, fortuindieast en daden van afgodendieast. De gierigheid, d. i, de zucht om geld op te garen, is de wortel vaa alle kwaad. Iets wat aatuurlijk aiet zeggea wil, dat mea aa zijn dood aiet voor zija kiaderea heeft te zorgea, of ook aiet. sparea moet voor den kwaden ea dea ouden dag, maar het reusachtig opeeahoopen vaa kapitalen zoader eind, is zeer stellig door oazea Koning verboden. Wat we voor eigen levea ia oazea staad, en voor de goede zorge voor oaze nakomelingea enz, aiet aoodig hebben, ontvingen we om 't • voor andere doeleinden aan te wenden, om de armen bij te staan, om allerlei instellingen in stand te houden, om na aftrek van de schatting ea dea tol voor ^us'specie fiekea dienst, het levea te helpen oatwikkelea en vreugde om ons' heea te verspreidea. Toch blijft ook dit geldgebrulk eea geldgebruik in den dieast van uw Koning, Alle mia eerlijk geld Is daarom voor eeri onderdaan vaa Christus altoos contrabande, alle woeker is geoordeeld, alle door spel of speculatie gewoBiiea geld, is voor hem utt dea Booze, Ge moet op uw geld en goed 'sHeerea zegen kuanen inwachten, ea hst heiligen door daakzeggiag. Ea voorts moet het zóó besteed, dat iadiea Jezus bij u was, ea ge hem vroegt: Is het zoo goed besteed? ge zeker zoudt zija vaa een bevestigead antwoord te zullea oatvangen. Het geld is zoo dikwijls eea vloek ea het kaa zulk eea zegen zija: en au Is het chrlsteaplicht, het ia dienst vaa zrja Koaing zóó aaa te wenden, dat ook het geldgebrulk door zijn Geest beheerscht wordt, zija zaak er door wordt bevorderd, ea er al het goede vaa uitstrale, waarvoor hij 't bestemd heeft. Hoofdzaak blijft hier bovenal, dat ge er u niet aaa verslaaft. Ge zijt oaderdaaa vaa Koaing Jezus, en moogt niet eea slaaf vaa Mammon worden. Ea au heeft mea er wel mee gespot, dat oudtqds zoo velea voor hun sterven, als om veel achterstal in te halen, bij testament geheele sommen voor de kerk of andere instelllagea achterlieten; maar ook la die af keuring kan overdrijving schuilea. Voelt Iemand, als zijn einde nadert, dat hij ook la aija geld zich aiet genoeg voor zijn Koning verloochend heeft, dan spreekt er vrome zia uit, zoo hij althaas, als erflater, zija te kort poogt ia te halen; ook ai dwaalt wie waant, daardoor zijn schuld te kuaaea boeten. Als eea dief u besteelt, en later het gestoleae u terug komt breagea, is daarom zijn diefstal niet te aiet gedaaa. En zoo ook wïe aaa zija Koaing bij zija leven zijn geld oathleld, ea het hem achterlaat bij zijn sterven, blijft aarom schuldig aaa zijn Koaing. Maar toch zou 't nóg erger zijn, als de dief zijn estolen geld hield, ea 200 ook Indlea de onerdaaa vaa Jezus het zija Koalag oathouea geld ook bij zija stervea achterhield.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 juni 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Hege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 juni 1908

De Heraut | 4 Pagina's