Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Als een gewaterde hof”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Als een gewaterde hof”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En hun ziel zal zijn als een gewaterde hof, en zij zullen voortaan niet meer treurig zijn. Jeremia, 31 : 12b.

In ons land hebben we veelal water te veel, en zon te weinig. Om ons een schoon natuurtafereel voor te stellen, spreken wij daarom niet van een „gewaterden hof", maar veel meer van een natuuitafereel in zonneglans.

Maar zoo is het in het Oosten niet. Daar heeft men de zon schier altijd, en van de zonnehitte, die verzengt en verschroeit, meest genoeg en te over. En wat daar op den uitgedroogden en verdorden hof weer glans kan brengen, dat is niet de zonnegloed, maar het water. Vandaar dat ook de Schrift, om een ideale voorstelling te geven, meer dan eens gewaagt van een „gewaterden hof', d. i. een tuin of hof rijkelijk met water overgoten en overdropen, en dank zij dit water glanzend in frischheid en kracht.

In het Oosten heet 't telkens: hoe kom ik aan water? bij ons klaagt de watermolenaar: hoe kom ik van mijn water af? £n omgekeerd zegt men in het Oosten: hoe verberg ik mij voor de hitte? en zoekt men bij ons maanden lang de in de natuur niet meer te vinden warmte bij den huiselijken haard.

Bij het lezen der Schrift moet ge daarom steeds u verplaatsen in de gesteldheid van het leven zooals het niet bij u, maar daar verre is. En om de beeldspraak van „den gewaterden hof' te verstaan, moet ge eerst bij Joel de roerende teekening van de bange droogte op den akker herlezen. Heel de natuur aemechtig versmachtend. De eerst rulleen weeke bodem hard en stijf geworden. De bloem aan de takken vej welkt, het blad verdord. En al het vee hijgend, en naar God schreiend om lessching van den dorst die het verteert. Zoo is het bij de groote droogte in het Oosten op den akker, en niet anders is het in het Oosten in den hof bij en om de woning. Ailes veiflenscht, verwelkt, verdord. Alle tint en kleur in grijzig-grauw verzweemd. Overstoven elke plant en overstoven elk grasperk. En nog altoos op dien dorren hof de zon haar glans in stralen uitschietend, als om 't laatste glimpje van leven dat nog glinsterde, te smoren in haar gloed.

En daarin toont nu de Profeet het beeld van de verdorde ziel.

Voor het geestelijke hebben we geen woorden. Slechts in afgetrokken begrippen kunnen wede geesteliike werkingen uitdrukken en dat afgetrokkene spreekt u niet tos en roert uw innerlijk leven niet. Vandaar in de Schrift telkens weer die beeldspraak. Dat te hulp roepen van de natuur. Van de elementen die in haar woeden, van het plant enrijk waarin ze haar schoonheid ontplooit, en van het leven der dieren, omlaag op de aarde en omhoog in de lucht.

Maar meest toch wijst de Schrift u op het plantenrijk, op dé leliën des velds, op het zaad en 't onkruid in den akker, op den wijnstok en de ranken, op het mosterdzaad en zijn wonderen groei of op het zuurdeesem en zijn wondere werking; en, stiller nog, op het gras van het veld. En dit wel, niet omdat onze God dat plantenrijk zoo vond, en er nu zekere gelijkheid met ons geestelijk leven in ontdekte. Veeleer omgekeerd spreekt dat geestelijke inde schepping van meetaf. Het is éen God die èn de leliën des velds èn in u uw ziel schiep. Vandaar dat we hooren, hoe Jezus gelijkenissen voortbracht, „die verborgen waren van vóór de grondlegging der wereld."

Ook die gelijkenis van den gewaterden hof is daarom niet toevallig.

Zoo als de hof verdorren kan, zoo kan ook de ziel verdorren. En gelijk de verdorde en verdroogde hof niet opleeft, dan zoo het water weer toevloeit, zoo ook herwint de verwelkte ziel haar levenskracht alleen daardoor, dat haar weer de wateren toevloeien uit de Fontein des Levens in God.

Een hof is voor ons innerlijk zielsleven een schoon gekozen beeld.

Wel wordt ons innerlijk leven ook met den akker vergeleken, een akker waarvan de Heere dan de landman is, en waarin de zaaier het zaad uitstrooit, onderwijl satan er doornen en distelen in doet opschieten.

Maar het beeld van den hof heeft iets meer intiems. Een hof is wat bij een huis hoort, meest met muren omsloten en alleen door de woning toegang tot een openbaren weg bezittend. Een hof is particulier, iets wat aan het gezin toebehoort, en waarin dat gezin zich afzon dcrt, om de intimiteit van het afgeslotene en eenzame te genieten. In zijn hof wordt men door het publieke leven niet gestoord. Zijn hof richt een ieder naar eigen zin en smaak in. Men plant en stekt er de boomendiemen het meest mint. Men kweekt er zijn lievelingsbloemen. Men spreidt er de takken van zijn ge liefkoosde vruchten langs de muren uit. In zijn hof voelt inen zich thuis en bezit men de plaats zijner verlustiging. Schier in elk opzicht het beeld van wat we in ons verborgen zieleieven bezitten. Wij mogen dit bij onze binnenkamer vergelijken, omdat bij ons het tuingenot van zoo korten duur is, maar in het Oosten was de hof het vanzelf zich aanbiedend beeld, om ons innerlijk zielsleven in teekening te brengen. Maar dan zoo, dat die hof van onze ziel niet voor ons, maar Godes is. Ons hart zijn tempel, en ons innerlijk zielsleven de hof zijner verlustiging. Wat er groeit en bloeit in onzen hof, moet er groeien en bloeien tot zijn eer. Hij schiep dien hof. Hij heeft dien hof toebereid. Hij stort er het bloem saad in uit. En Hem, uw God, moet die hof van uw innerlijk zielsleven tegengeuren. Niet God is er om u, om u innerlijk van uw hof te doen genieten, maar gij zijt er cm uw God, opdat de Heilige Geest zich in uw innerlijk leven verlustigen zou. Maar iü die verlustiging van den Heiligen Geest geniet het kind van God dan toch zelf meê. Als die hof bloeit en geurt in frischheid, dan ritselt heilige vreugde in de diepte van zijn hart. £n omgekeerd, als die hof verdort, én al wat in dien hof geplant werd, verwelkt in dorheid, dan verwelkt ook zijn eigen gemoedsbestaan, en trekt als een adem des doods over zijn inwendig wezen.

Ook in zooverre toch gaat de gelijkenis met den hof door, dat ook in ons zielsleven dezelfde factoren voor onstreden: De bodem; wat er in dien bodem geplant wordt; en wat aan zon en regen van boven aan dit geplante moet toekomen, zal het gewas frisch staan en gedijen. Die bodem van den hof, dat is uw zielsleven. Wat in dien bodem gezaaid, gestekt en geplant k wordt, zijn de zielskrachten die in u ontkiemen h moeten. En wat aan die zielskrachten den wasdom toebrengt is de dauw des hemels, is de koeste­ e ring van de Zonne der gerechtigheid.

Maar door dit rijke bseld trekt het valscfae beeld heen. In dien bodem kan kwade grond R schuilen. Satan kan onkruid uitstrooien. En j H uit den dampkring der wereld kan vernielend insect neerstrijken, of een brandende Sirocco alles verzengen.

Dat is onze levensstrijd; de worsteling tusschen dien bodem gelijk God dien schiep, en wat wij er in verdierven. Tusschenwat God erin uitstort en satan er in doet opkomen. En zoo ook tusschen wat God uit zijn hemel ons toezendt, en wat de dampkring der wereld als giftige damp door onzen hof doetheentrekken.

Er is dan ook bij ons gedurig de verwelkte hof daarbinnen, dat 't alles verdord, verstijfd en ineengekrompen ligt, totdat het onzen God behaagt zich weer over ons te ontfermen, als hij zijn wind uitzendt om de hitte af te koelen, en zijn dauw neerdruppelt om de neerhangende twijgen te doen opleven. En als dan de bodem weer door dit heerlijke vocht van boven verzadigd is, dan ritselt er daarbinnen weer rijk en nieuw leven, en juicht en jubelt onze ziele in ons, omdat ze zich weer voelt als een „gewaterden hof".

Onze ellende hierbij is maar, dat we zoo telkens met den verdorden hof van ons zielsleven vrede kunnen hebben, en dat de dorst om weer innerlijk bevochtigd en doorwaterd te worden, soms weken lang niet in ons spreekt. We voelen dan wel, dat het in onzen hof niet tiert en glanst, maar we wennen daaraan. Zoo is nu eenmaal ons zondig bestaan, en weieggen ons daarbij neder. Reeds dan tevreden, zoo nog maar hier en daar een enkele plant zich opbuigt, en nog een enkele geestelijke vrucht te plukken valt.

En dit nu juist is het, wat we niet mogen doen.

Ons innerlijk zielsbestaan is niet onze hof, maar een hof dien God zelf zich tot zijn heilige verlustiging heeft aangelegd. En daarom is de verdorring van dien hof, is de verwaarloo zing van wat God ons heeft toevertrouwd, een tekortschieting in de liefde die onze God van ons vraagt, een onthouding aan onzen God van wat Hem uit onzen hof moet toekomen.

En daarom moogt ge met die innerlijke ver dorring geen vrede hebben. Gij moogt er niet in berusten. Gij moogt er u niet bij neer leggen. Steeds opnieuw moet die hof in u overgoten en overdropen worden. En het is uw God dien ge hebt aan te roepen, opdat de wateren des levens uit de Fontein die in Hem is, u telkens weder toevloeien.

En die dauw des hemels daalt zoo mildelijk neer, die wateren uit de Fontein des levens ruischen u, o, zoo zaliglijk toe, zoo gij maar elk staketsel wegneemt, alle hindernis opruimt, al wat de toevloeiing tegen kon houden, wegbreekt, en heel uw hof voor uw God uitbreidt als den geestelijken bodem in u, die wacht op den zegen van uw God.

Eiken morgen moet uw innerlijk zielsbestaan weer een gewaterde hof worden, die voor uw God kan bloeien en geuren. Zelfs in den slaap kan uw God zijn dauw op u doen nederdalen, en al den dag kwistig zijn regen op udoennederdruppelen, en het is uw gebed dat èn die dauw èa die rtgen op u nedertrekt, zoo maar boven alle andere begeerte steeds deze heilige begeerte heel uw ziel doordringt, om niet dor voor uw God te zijn, miar om van den hof in uw eigen binnenste aan uw God de volle verlustiging te geven, die Hem van elk uitverkorene toekomt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 juni 1908

De Heraut | 4 Pagina's

„Als een gewaterde hof”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 juni 1908

De Heraut | 4 Pagina's