Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro Hege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Hege.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS. (Tweede gedeelte).

Christus Kooiogschap en de Kerk.

X.

Ik betuig dan voor God en den Heere Jezus Christus, die de levenden en dooden oordeelen zal in zijne verschijning en zijn Koninkrijk: redik het Woord; houd aan, tijdiglijk, ontijdiglijk, wederleg, bestraf, vermaan in alle lankmoedigheid en leere. Want er zal een tijd zijn, wanneer zij de gezonde leere niet zullen verdragen; maar kittelachtig zijnde van gehoor zullen zij zichzelven leeraars opgaderen naar hunne eigene begeerlijkheden; En zullen hun gehoor van de waarheid afwenden, en zullen zichkeeren tot fabelen. 2 Tim. 4:1—4.

Na het Sacrament wezen we op het Woord. Let wel, we handelen van den band die de zichtbare Kerk op aarde aaa het mystieke Lichaam van Christus verbindt. Die band, zoo zagen we, wordt persoonlijk gelegd in de harten der geloovigen door de wedergeboorte, door hun inlijving in Christus, en door het opwaken van het geloof ia den Middelaar. Maar afgezien van het persoonlijk geloof, zoo poogden we aan te toonen, heeft de Christus ook een band tusschen zijn mystiek Lichaam en de zicht* bare Kerk gelegd in het Sacrament, dat men zich nimmer zonder een inwerking van Christus zijde denken kan. Maar bij dat Sacrament komt nu in de derde plaats de prediking van het Woord, omdat, mits er wezenlijk prediking van het Woord zij, en door die prediking werking van het Woord, ook hierin de Christus tot zijn Kerk op aarde nadert, op haar inwerkt, en een geestelijke kracht uit haar naar buiten doet treden. Dit eischt nadere verklaring, want wie niet op het wezen van het Woord ingaat, en in de predicatie niets dan een uiterlijk, vormelijk herhalen en aandringen van het Woord ziet, zal de beteekenis van het Woord voor de mystieke gemeenschap der Kerk met haar Hoofd, zoolang hij in deze dorheid blijft verkeeren, nimmer verstaan.

Er is meer dan één wijze waardoor we gewaarwordingen ontvangen en ons van iets bewust worden. We worden iets gewaar doordat we iets hooren, iets zien of iets voelen. Er zijn ook middelen van lager orde om iets gewaar te worden, zoo als onze smaak, onze reuk, het oppervlakkig betasten; maar voor het onderwerp dat ons thans bezighoudt, kunnen we ons bepalen tot de vermogens van hooger orde: het vermogen om iets te hooren, om iets te zien, om iets te gevoelen Geheel op één lijn staan deze drie niet, daar we ook door te hooren en te zien, iets gevoelen kunnen; maar overmits het gevoe niet zelden in werking treedt, buiten het hooren en zien om, moet het afzonderlijk genoemd worden. Toch is het ons, bij wat we thans bespreken, in hoofdzaak om het iien en het hooren te doen. Het Sacrament wordt gezien, het Woord wordt gehoord, en in beide komt de Christus tot ons; werkt op ons in; en deelt iets mede van zijn mystieke gemeenschap. Nu spreekt 't wel van zelf, dat, dieper onderzocht, het sien en het hooren zich in een hoogere eenheid oplossen, en saam ons de ééne volle levensuiting in ons doen opnemen. Wie goed hoort als er goed gesproken viotdt, ziet het; en omgekeerd wie goed ziet, wat goed vertoond wordt, hoort in wat hij ziet het leven ruischen. In God is het zien en hooren geheel één, het ééne volle, alzijdige in zich opnemen. Het onderscheid tusschen zien en hooren wordt, óns ten behoeve, wel op God overgebracht, maar toch zijn ze alleen in den mensch wezenlijk onderscheiden, want het ondersdieid tusschen zien en hooren hangt saam met onze tweeheid van ziel en lichaam. In verband met die samenstelling uit ziel en lichaam staan we in betrekking met een zienlijke en een onzienlijke wereld, en gelijk het woord het reeds uitdrukt, hebben we roet die zienlijke wereld gemeenschap door fut zien, en daarentegen met die onzienlijke wereld veel meer door het gehoor. Een onderscheiding die niet volstrekt is, want ook de ziel en het lichaam zijn als het ware dooreengevlochten. Ook het hooren geschiedt daarom door een lichamelijk oor, en omgekeerd ziet door het lichamelijk oog ook ziel. Reeds de gelaatsuitdrukking die we zien, kan ons vaak zeggen wat in de ziel omgaat, al hooren we niets. Maar al is ^ok hier dooreenvlechting, zoodat op niet wn punt een volstrekte grenslijn te trekken valt, toch noemt reeds het spraakgebruik de geestelijke wereld niet de onhoorbare, maar de onzienlijke, en de tastbare wereld niet de hoorlijke, maar de zienlijke dingen. Als we iets uit iemand willen hebben, is het ons niet genoeg hem te zien, maar hebben we behoefte hem te hooren. We moeten hem aan 't spreken brengen, en we moeten hem uithooren. In het gemeen genomen, kan daarom worden gezegd, dat het zien meer het lichamelijk gewaarworden is, het hooren meer het^^Mtelijk waarnemen. Eerst die twee saam, het zien en het hooren, geven de volle in-onsopneming. Wie ons iets beschrijft, helpt ons zoo hij het ons tegelijk op een plaat of in natura Iaat zien; en omgekeerd, wie ons wat laat zien, voltooit zijn taak eerst, zoo hij ons, wat hij ons zien laat, tevens uitlegt door het woord. Het is daarom niet toevallig, dat de Kerk rust in het Sacrament en in het Woord. Dit past bij onze tweezijdige natuur. Omdat we in de zichtbare Kerk menschen van ziel en lichaam zrjn, daarom gaat de inwerking van Christus op zijn zichtbare Kerk, als geheel genomen, insgelijks door twee middelen: door de prediking van het Woord en door de uitdeeling van het Sacrament. Het Woord hoort men, het Sacrament ziet men, en eerst in deze beide saam is de geestelijke actie voltooid. Ook hierbij sloop wel misbruik in. Eenerzijds de verwaarloozing van het Sacrament, alsof het hooren genoeg ware, en niet ook het zinbeeldig zien in werking moest treden; en anderzgds een vooropstellen van het Sacrament, alsof dit schier het één en al ware, onder verwaarloozing van de prediking des Woords. Maar dit is menschelijk gebrek, en naar de Goddelijke instelling drijft het leven der zichtbare Kerk steeds op twee middelen: pp Woord en Sacrament beide, en op deze tSK^g^fl^J^""* onderling verband.

Dat bij het Woord het hooren en lezen veelszins één kan zijn, behoeft nauwelijks opgemerkt. Lezen is hooren met het oog. Lezen is hooren ook dan als de man die spreekt, er niet zelf bij is. Het sterkst komt dit uit in de Gramophoon. Dan vangt men iemands stem op in een werktuig, dat zóó is ingericht, dat het zeker afdruksel van de stem ontvangt. Zet men het dan straks, als hij weg is, in beweging, dan komt uit die afdrukselen de stem weer op. Een wónderkeurige uitvinding die in staat stelt, niet alleen den zin der woorden, maar ook het geluid der stem weer te geven, en wel zoo dat de stem zelf, zonder schrijven, het woord vasthoudt. Maar al is het schrijven een veel onvolmaakter vorm om de gedachten vast te leggen, het doet toch geheel denzelfden dienst; alleen geeft het de stem niet te hooren. Het schrijven werkt door teekens, en die teekens leest men af om ze te zien. Het is in teekens gestolde taal. Miar óf men het woord gesproken bi het woord . geschreven ontvangt, beide malen wordt men toch in staat gesteld, om het in zich op te nemen, en in zooverre is l hooren en lezen één. Het geschreven 7voord heeft voor, dat het vast ligt, steeds onder ons bereik is, en aan geen tijd of plaats gebonden, steeds weer en overal kan spreken. Daarentegen heeft het gesproken woord de voorkeur, dat het leeft, zelf bezield is en daardoor beter anderen kan bezielen, en meer persoonlijk aangrijpt; maar steeds blijft het beperkt. Het is slechts op ééne plaats te hooren, en als het eenmaal gesproken is, verstomt het en is weg. Wie Jezus zelf hooren mocht, genoot een genot, dat wij ten eenenmale missen, maar hier staat tegenover, dat bet door Jezus gesproken woord slechts door enkelen gehoord werd, op éen oogenblik en op éene plaats, en dat het in schrift brengen van zrjn woord, dit woord verveelvuldigd heeft, zoodat het nu gelezen of voorgelezen kan worden, eeuw na eeuw en aan alle plaatsen der wereld, waar het wordt opgeslagen. Het gesproken woord spreekt slechts in éen taal, het geschreven woord kan in alle talen spreken. Om het gesproken woord te hooren, moet ge zijn waar de spreker is; het geschreven woord hebt ge in uw huis, en ge slaat het op, zoo dikwijls er drang toe in uw ziel is. Op zichzelf zou men dus kunnen zeggen dat de prediking overtollig is; dat we volstaan kunnen met het geschreven woord te bezitten; dat alzoo het Sacrament zonder prediking volstaan kan, want dat alle leden der zichtbare Kerk, thuis, alleen en eenzaam, of met enkele anderen saam, het geschrevene of gedrukte Woord lezen kunnen. Toch is het anders verordend. Zeer ernstig en plechtiglijk geeft de apostel zelfs den last, en dat op zeer uitdrukkelijke wijze, dat er niet alleen lezing, maar ook prediking van het Woord zal moeten zijn. „Ik betuig dan, Z30 schrijft hij, voor God en den Heere Christus die de levenden en dooden oordeelen zal in zijn verschijning en in zijn Koninkrijk: Predik het Woord. Houd aan tijdig en ontijdig. Wederleg, bestraf, vermaan in alle lankmoedigheid en leer. Want, zoo voegt ftij er bij, er zal een tijd zijn, dat zij de gezonde leer niet zullen verdragen, maar kittelachtig zijnde van gehoor, zullen zij zich zelve leeraars opgaren naar hun eigen begeerlijkheden, en zullen hun gehoor van de waarheid afwenden en zich keeren tot fabelen." Een uitspraak van den apostel die daarom te merkwaardiger is, omdat er uit blijkt, dat hij niet alleen bedoelt een missionaire prediking ten behoeve van dezulken die nog in het Heidendom stonden, maar wel zeker ook opzettelijk een prediking tot de reeds voor Christus gewonnen gemeenten. Op zich zelf toch zou men kunnen zeggen, dat zulk een prediking van het Evangelie wel noodig was, om wie nog van verre stond, voor Christus te winnen, maar dat wie eenmaal tot Christus bekeerd was, hem beleed; en gedoopt werd, het Evangelie kende, zoodat voor hem de prediking haar beteekenis had verloren. Wel missionaire prediking onder de ongeloovigen, maar geen prediking meer voor de geloovigen. Doch juist dit snijdt dit apostolisch woord af. Zijn last: „Predik het Woord, wederleg, bestraf, vermaan, " doelt niet op een aankondiging van het Evangelie aan de heidenen, onder wie Timotheus werkt, maar verplicht tot gestadige prediking van het Woord onder hen, die zich reeds bij de gemeente van Christus te dier plaatse hadden aangesloten, gelijk geheel het verbanduitwijst. Zelfs is het niet genoeg, dat het geschreven Woord ook in de Gemeente wordt voorgelezen. Ook dit moest wel geschieden, en het is een schadelijk misbruik geweest, dat men jaren lang ten onzent de voorlezing van het Woord deed plaats hebben buiten den eeredienst, eer de kerk begon, als aanvulsel om toch iets te doen onderwijl de kerk aanging, en ook om stilte te verkrijgen onder het rumoer. Thans is dit althans in zoover gebeterd, dat men dit voorlezen doet plaats hebben na het gebed, het alzoo in den dienst opneemt, en het eerst doet geschieden, wanneer de geloovigen gezeten zijn. Maar ook zoo toch blijft het nog een misstand, dat deze voorlezing geschiedt door een Voorzanger, die buiten alle kerkelijkambt staat. Een Voorzanger moeten we hebben, omdat lang niet alle predikanten en ouderlingen genoegzaam goede zangers zijn, om bij het gezang voor te gaan. Maar het is ongerijmd, dat men den Voorzanger ook het voorlezen van de Heilige Schrift opdraagt, alsof dit een onderdeel van den dienst van minder waarde en beteekenis ware. Wil men deze voorlezing van het Woord niet doen plaats hebben door den prediker zelf, uit vreeze dat dit te vermoeiend zou zijn, dan moest het in elk geval door een der ouderlingen geschieden, als staande zelf in het Kerkelijk ambt. Dat voorlezen mag geen bijzaak, het mag geea ondergeschikt deel van den Dienst zijn. Deeere van het Woord, als het Woord van God, stelt den onverbiddelijken eisch dat het in niets als een minderwaardig deel van den Dienst behandeld worde.

Toch is enkel voorlezing van het Woord nog geen prediking. Prediking ontstaat eerst, zoo een daartoe ambtelijk door Christus verordend persoon, het Woord in zich opneemt, en onder de bezieling, hierdoor in zijn denken en gevoelen gewekt, dat Woord invlecht in de gedachtenwereld van de gemeente, er haar doet inleven, en er de kracht van op haar leven doet uitgaan. Men heeft dit wel „uitleggen en toepassen genoemd", en dat kan er mee door, mits men onder uitleggen maar geen exegese van de school, en onder toepassing geen aanhechten aan het Woord aan gemeenplaatsen verstaat. „Het Woord Gods zegt de Schrift zelve, is levend en krachtig en scherpsnijdender dan eenig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot de verdeeling der ziel en des geestes en der sa& mvoegselen en des mergs en is een oordeelaar der gedachten en der overleggingen des harten". Die levende kracht doet Christus nu door de prediking uitgaan, maar die kracht gaat er dan alleen van uit, als de prediking waarlijk predikatie is, d. i, zoo de gemeente voelt, dat door het woord vaneden prediker een drang op haar innerlijk leven wordt uitgeoefend, die niet van hem, maar van God zelf uitgaat. De prediker mag nfet zelf de spreker zijn. Hij moet instrument blijven, en God zelf moe^spreken door hem. De Schriftuur, gelijk ze voor ons ligt, is een mysterie. Hadden wij zelfeen Bijbel moeten maken, we zouden het heel anders hebben gedaan. We zouden een soort Khor^n gemaakt hebben, zoo we in het Oosten teefden, en een soort godsdienstig handboek in ons lauwe Westen. Maar het heeft Gode behaagd, óns noch zulk een Khor4n noch zulk een godsdienstig handboek te geven, maar den Bijbel gelijk die is. En nu toont de ervaring van eeuwen, dat die Bijbel, gelijk God hem heeft doen saamstellen, reeds sinds eeuwen, en onder alle volken, een uitwerking heeft die wij ons niet verklaren kunnen, die geheel mystiek is, maar die steeds een heiligenden indruk op het geloovig hart heeft. Niet op een ongeloovige wereld ; die is er niet ontvankelqk voor; en eerst waar diezelfde God die ons de Schrift gaf, het hart voor die Schrift ontsluit, begint die heilige mystieke kracht te werken. Maar werkt die eenmaal, dan geschiedt dit met het wondere effect, dat eenzelfde persoon veertig en vijftig en meerjaren altoos diezelfde Schrift weer leest, er altoos weer door gelaafd en gesterkt wordt, en dat ze kracht oefent op zrjn innerlijk leven, tot in het merg van zijn ziel. Het is deze mystieke werking van de Schrift die de prediking heeft te bevorderen, te regelen en tot effect op het leven te brengen. De prediking is alzoo geen overtollig iets, dat ook uit kon blijven. De Schrift is er op berekend, dat ze aldus steeds en aldoor in het midden der Gemeente ontvouwd zou worden, en niet door menschelijke vindingrijkheid, maar door mannen die als gezanten des Heeren optreden, telkens weer aan de Gemeente Gods als het Woord Gods zou worden aangekondigd.

Het woord, als woord, is de naar buiten tredende, in den geest inwonende kracht, de in den geest inv/onende gedachte, en de in den geest inwonende wil, om te scheppen; met wat het schiep in contact te blijven; en het geschapene te verzorgen en te regeeren. Een woord is niet slechts een klank, maar een drager van kracht, gedachte en wil. Als een veldheer met zijn troepen voor den vijand staat, en de slagorde staat gereed en de aanval zal beginnen, dan is hij het, die door zijn orders de slagorde alzoo heeft opgesteld, en als hij dan eindelijk voorwaarts roept, en op den klank van dit enkele woord de worsteling op leven en dood aanvangt, dan is dat woord een uiting van zijn beleid, van zijn wil en tegelijk een uiting van kracht. Is dit nu reeds alzoo meermalen bij het menschelijk woord, vedmeer geldt dit van het Goddelijk woord, als God, de Almachtige, spreekt. Hij spreekt en het is er. Hij gebiedt en het staat er. Maar op dit scheppend woord volgt geen zwijgen. Het woord spreekt door, ook nadat de geest uitging die het woord schiep. Mat wat God schiep blijft Hij in aanraking. Hij onderhoudt het. Hij gebiedt het. Hij leidt het. Hij regeert het altoos weer door het woord. En het is deze diepe gedachte die de Schrift ons openbaart in wat ze ons leert van het Eeuwige Woord, dat bij God en God zelf was. De Christus is het Woord Gods, maar niet het Woord Gods zooals het in zichzelf is. Dan is de Zone het Woord, d.i. het Woord in zijn Goddelijke zelfgenoegzaamheid. De Christus daarentegen is de Zone Gods in zijn aanpassing aan ons menschlijk leven en aan onze menscheiijke taal. En daarom, als dit eeuwige Woord ons menschelijk vertolkt zal worden, dan is het de Christus, nog altoos het Goddelijk Woord, maar dit Woord vleeschgeworden.

Doch hierbij bleef het niet. Om ons volkomen vertolkt te worden, moet het vleeschgeworden Woord ook worden overgezet in een menschlijk woord, en dit is de Heilige Schrift. Uit hem is al de Schrift, niet alleen onder het Nieuwe, maar evenzoo onder het Oude Verbond. Bij B? thlehem kwam hij eerst in onze menschelijke natuur uit, maar van de ure van den val af is hij onze Middelaar geweest; door hem spraken de profeten. Hij zelf betuigde het: Eer Abraham was, ben ik. Het Woord van God is het oorspronkelijke, in ons menschelijk woord bezitten we van dit Eeuwige Woord slechts een weergalm. Ons menschelijk woord kan slechts verhalen, vermanen, bezielen, en ontboezeming geven en profeteeren. Zou dus de Christus in onze menschelijke taal, in het menschelijk woord, worden. overgezet, dan moest er een Schrift ontstaan, die dit alles inhield, en in dit alles ons het Woord Gods, het Vleeschgeworden Woord, den Christus weergaf. En omdat aldus de Schrift is, daarom is ze een mysterie en is haar werking zoo wonderbaar mystiek. Zóó mystiek, dat we met de Schrift aan ons zalven overgelaten, er de helft niet van genieten zouden, wat we er nu uit smaken. En daarom nu geeft de Christus ons niet alleen de Schrift en in die Schrift zichzelven, in onze taal vertolkt, maar houdt hij zelf aan die Schrift de hand, bestuurt hij er de werking van in ons gemoed, en doet hij dit Woord heerschen in de gemeente door de prediking. Wie niet zelf voelt, dat hij er

van Christus toe gezalfd is, kan niet prediken. Hij kan wel op den kansel staan, en een rede houden, maar hij predikt niet. Er gaat niets van hem uit, dat levend en krachtig is en scherper dan een tweesnijdend zwaard, en tot in het merg van de ziel doordringt. Juist omdat hij geen instrument is, blijft zijn rede zonder uitwerking. Hij voelt niet, dat Jezus in en door hem tot de gemeente moet spreken. Hg zet Jezus Koninklijke heerschappij in zijn rede op zij, en geeft zijn eiqen woord, dat tot niets nut. Hij moest optreden als gezant van zijn Koning, en hij spreekt uit zichzelf. Is er daarentegen waarachtige/f«< /z^«'«^, dan gaat, door het menschelijk woord, het Woord van God, en nader de Koninklijke heerschappij van Christus uit. Dan is hij het Hoofd, dat het Lichaam regeert door een daartoe door den Koning zelven aangesteld en verordend instrument. Dan verloochent zich in den predikant de man, en effaceert zich, opdat Christus door zijn woord tot de gemeente spreke, en als de gemeente dat voelt, en er ontvankelijk voor is, dan heeft in de prediking evenals in het Sacrament een komen van den Christus tot zijn gemeente plaats. Er gaat dan een werking van den Christus op de zielen uit, die met het woord van den prediker zich vereenigt, en door die vereenigde werkzaamheid haar doel bereikt. Doch dit kan alleen dan alzoo geschieden, zoo er in de Gemeente de vereischte ontvankelijkheid voor het Woord van God is. Het ontbreken van het eff"ect kan aan den prediker liggen, die zich zelf in de plaats van den Christus doet spreken, maar het ligt even dikwijls aan de Gemeente. De prediking heeft plaats in de zichtbare Kerk. Er kunnen in die zichtbare Kerk mee opkomen personen, die geen deel aan Christus hebben, wier oor niet hoorende is gemaakt, en die alzoo niet voldoen kunnen aan den eisch: Wie ooren heeft om te hooren, die hoore wat de Geest "tot de Gemeente zegt. Dat kan tijdelijk ook bij geloovigen ontbreken door tijdelijke afleiding, en dan moet de prediker die afleiding overwinnen; maar het kan ook ontbreken, omdat er hoorders zijn, die nog met hun onbekeerd hart nederzitten, en dan moet de prediker missionair werken. Maar zijn volle werking heeft het woord der prediking dan alleen, zoo de prediker willig instrument van zrjn Zender is, en zoo er zielen zijn die dorsten naar het Woord des levens. Juist zoo is het bij het Sacrament.-Ook dat doet zijn werking alleen, zoo Christus er door werken kan in zielen die hem' toebehooren. En beide, èn het goed bediende Sacrament èn de goed bediende prediking, zijn alzoo de instrumenteele middelen, waarvan onze Koning zich bedient, om het verband tusschen zrjn mystiek Lichaam en zrjn zichtbare Kerk op aarde te doen werken. Want dit is het, waar het altoos op aan komt. A'leen het mystieke Lichaam van Christus is de echte, de eigenlijke, de algemeene, de Christelijke Kerk, en de zichtbare Kerk op aarde heeft alleen in zooverre en zoolang aanspraak op den naam van Kerk, als ze van deze echte Kerk een zichtbare openbaring is. Wordt daarentegen het geestelijk verband tusschen het mystieke Lichaam en de zichtbare Kerk losgescheurd, dan blijft er een aardsch instituut, een vereeniging van menschen zoo men wil, maar een Kerk van Christus is het dan niet meer.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 november 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Hege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 november 1908

De Heraut | 4 Pagina's