Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro Hege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Hege.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS. (Tweede gedeelte).

Cbristus Koningschap en de Kerk.

XI.

Indien iemand tot ulieden komt, en deze leere niet brengt, ontvangt hem niet in huis, en zegt tot hem niet: Wees gegroet; Want die tot hem zegt: Wees gegroet, die heeft gemeenschap met zijn booze werken, 2 Joh. : lo en ii.

Christus heerscht in een plaatselijke Kerk alleen zoo lang, als in die Kerk sich het mystieke Lichaam des Heeren openbaart. Zoodra daarentegen de band tusschen die Kerk en het mystieke Lichaam is doorgesneden, is wat overhliiit geen Kerk meer, maar een gewone menscheiijke vereeniging geworden; Doch nu lette men er wel op, dat het hierbij den band geldt met dat mystieke Lichaam, niet voor de enkele personen, niet voor de leden der Kerk, maar voor de zichtbare Kerk als geheel en als zoodanig. Stel, er was een plaatselijke Kerk van duizend leden, en onder dez; waren zevenhonderd oprecht geloovigen, maar noch in het Sacrament, noch in de prediking des Woords bood deze Kerk aan Christus het instrument voor zijn geestelijke gemeenschap met haar, zoo zou deze zichtbare Kerk, ais zoodanig, zich zelf vernietigd hebben. En stel omgekeerd, dat er een zichtbare Kerk is, waarin Sacrament en Woord zuiver gaan en de Christelijke tucht geoefend wordt, maar die van achter bleek meerendeels uit hypocrieten te hebben bestaan, dan zouden deze hypocrieten haar toch niet het echte karakter van een zichtbare Kerk des Heeren te zijn, kunnen ontnemea. Zeker aantal geloovigen op een dorp of ia een stad, vormen zonder meer nog geen zichtbare Kerk. Dit worden z^ eerst als ze zich aaneensluiten, en in gehoorzaamheid aan 't Woord van hun Koning, zich saam als Kerk tot openbaring brengen, en dit moet natuurlijk uitkomen in wat de Kerk als geheel doet in haar ambten. Zoolang dit ambtelijk leven der Kerk nu normaal en conform den wil des Heeren blijft, is er de zichtbare Kerk. Zoodra daarentegen dit ambtelijk leven der Kerk inzinkt of verzwakt wordt, kunnen er nog v/el op zich zelf staande geloovigen zijn, maar is er geen zichtbare Kerk als zoodanig meer. Wat zich nog zoo noemen mag, is het niet meer. Alles hangt hier aan den Koning, en z jodra onze Koning in het kerkelijk ambt zijn heerschappij niet meer kan uitoefenen, is de breuke daar. Een breuke die hersteld kan worden. Ook voor een zichtbare Kerk is er opstanding uit de dooden; maar een breuke die, zoo lang ze aanhoudt, het karakter van Kerk aan zulk een verschijning ontneemt.

Twijfel is in dat opzicht niet mogelijk voor wie aan Gods Woord vasthoudt. Reeds in de apostolische Kerken toch sloop allerlei gebrek in. Dit gaf den apostelen aanleiding om te wijzen op nog veel erger misstand, die te wachten stond, en om tegelijk aan de belijders van Christus aan te zeggen, hoe zij zich met het oog op zulke misstanden zouden te gedragen hebben. Gedurig wijzen ze daartoe op het optreden van valsche profeten, op het opkomen van valsche leeraars, op het zich openbaren van onheilige geesten, die verderf en geestelijke verwarring in de Kerken des Heeren zullen aanrichten, en waarschuwen nu de geloovigen, om zich aan deze zonde niet mede schuldig te maken. Wat de geloovigen ook dulden of dragen mogen, de valsche leer nooit. »Een iegelijk die niet blijft in de leer van Christus, zoo betuigt de apostel Johannes, die heeft God niet, en indien iemand tot ulieden komt en deze leer niet brengt, ontvangt hem nist \-\ uw huis, en zegt tot hem niet: „Wees gegroet." Want die tot hem zegt: „Wees gegroet!" die heeft gemeenschap aan zijn booze werken." Nu heeft men de kracht van dit apostolisch woord wel pogen te breken, door te beweren, dat met „leer" hier bedoeld wordt regel van levenspractqk, maar deze uitvlucht gaat niet op. Ongetwijfeld zijn leer en leven nooit te scheiden, en is de zuiverheid van de leer niet van 't echte soort, zoo ze niet zuiverheid van leven met zich brengt en uit zich kweekt. Maar het is onwaar, dat de apostel in dit harde, krasse woord hoofd-«ikelijk op leeraars van slechte zeden of op gevaarlijke zedeleer zou doelen. Veeleer had Johannes bij dit zijn schrijven vooral het oog op één bepaalde vervalsching van de leer, die destijds rondsloop, en die bestond »n de ontkenning dat de Zone Gods in het vleesch gekomen was. Vlak toch gaat vooraf: i, Er zijn vele verleiders in de wereld gekomen, die niet belijden, dat Jezus in het vleesch gekomen is". Deze is de verleider en de antichrist; waarmee hij doelt op de dusgenaamde ketterij van het Docetisme, een dwaling die de wezenlijkheid der menscheiijke natuur in Jezus 'loochende, en slechts een schijngestalte in hem zag. Sprake was alzoo zeer bepaaldelijk vaneen bepaald stuk der belijdenis, van een bepaald deel van de leer. Op den voorgrond stond hier niet, gelijk bij méér dan één Kerk in hoofdstuk 2 en 3 der Openbaringen, een gevaarlijke zedelijke dwaling, 'taïj vandeNicolaisten, hetzij van de vrouw Izebel. Neen, het gold in de brieven van Johannes een stuk der Confessie; het gold het middenpunt van alle Christelijke Confessie; de leer omtient den persoon van den Middelaar; het gold een ketterij, waarover Johannes, in zijn eersten brief nog veel breeder gehandeld had, en waar tegenover hij zijn bekende stelling geplaatst had: „Drie zijn er die getuigen en deze drie z'jn ééa, " En het optreden in de Kerk van deze dwaling neemt de apostel zoo hoog en zoo ernstig op, dat hij de leden van Christus' Kerk verbiedt, stellig verbiedt, een leeraar, die zulk eess dwaling verkondigtj ook maar in hun huis te ontvangen, en zelfs om hem het wees gegroet, toe te roepen. lefs wat natuurlijk niet zeggen wil, dat ze zulk een man nooit in hun huls mochten toelaten of niet mochten groeten naar de eere der burgerlijke beleefdheid, maar wel en zeer stellig, dat ze hem niet in zijn hoedanigheid van leeraar mochten ontvangen, en dat ze hem als zoodanig niet Welkom mochten heeten in hun woning. Elke gemeenschap met zulk-een hadden se te verbreken.

Gelijk vermaan nu, zij 't al minder kras uitgedrukt, vindt ge in de apostolische brieven gedurig. Keer op keer worden de heiligen gcwaatschuwd, dit er alieilei valsche leer zal opkomen. Da apostel Petrus wijst op de valsche profeten die oudtijds onder Israel opstonden, en het volk ver leidden, en verk'airt aisnu: „Ook onder u sullen valsche leeraars zijn, die verderfelijke ketterijen bedekteiijk invoeren zuilen, ook den Hïere die hen gekocht heeft, v'erloochenende en een bang verderf over zich zelf brengende, " En de apostel Paulus betuigt zelfs, dat er, helaas, in de Kerken allerlei hoorders zullen zijn, die dit aanmoedigen: „Want er zal een tijd zijn, dat ze de gezonde leer niet verdragen zuilen, maar kittelachtig zijnde van gehoor, zich zelve leeraars zullen opgadsren naar hun eigen begeerlijkheden, en zullen zich van de waarheid afwenden en zuilen zich keeren tot fabelen, " Dit was te voorzien, en de Koning der Kerk heeft door zijn apostek-n zijn Kerken laten waarschuwen. Wat toch was het geval, ' Toen in de allereerste jaren de Christelijke religie beperkt bleef tot enkele geloovigen, die zich aaneensloten, bleef he'c bij de eenvoudige prediking van het Evangelie. Maar al spoedig wie het aantal belijders zeer sterk. Te Jeruzalem lezen we reeds in de eerste dagen van vele duizsnden die toetraden. En zio ging het ook m de heideavvereld. Ia de toenmalige heidenwereld heerschte een godsdienstige onvoldaanheid. Er was een algemeene verwachting vaneen nieuw licht dat over de heidenwereld op zou gaan, ea terwijl wij bij ons zeadlngs werk soms jaren bezig zijn om in een enkele streek zeer enkele personen voor Christus te winnen, zien we met name den apostel Pauius, met een snelheid die verbaast, geheele landen doortrekken; van Aatiochië door heel Klein-Azië en door het tegenwoordige Europaesch Turkije en door Griekenland heen, overal als met een tooverslag kerken stichtend, die aldoor in bloei toenamen. Maar juist die heidenen die toetraden, waren volstrekt niet allen eenvoudige, naar waarheid dorstende zielen, maar ook, en in steeds toenemend getai, heidensche denkers, heidensche wijsgeeren, heideösche theosophen, die met zekere gretigheid het Christendom aangrepen, öm 't alsnu in hun denkwereld op te nemen, het op hun eigen manier in een geheel vreemde leer om te zetten, en het tot onherkenbaar wordens toe te vervalschen. Zoo zijn de Gnostieken opgekomen, die een oogenblik dreigden heel de Kerk te verwoesten. En naast deze Gnostieken traden de sensueele predikers van de oude heidensche sensueele religiën op, die, gelijk ze eens ia hun heidensche tempels den dienst van het vleesch met hun afgoden vermengd hadden; zoo nu ook het Christendom poogden te misbruiken, om hun vleeschelijke begeerten met een heiligen schijn te dekken. De Nicoiaieten zijn er een voorbeeld van. Zoo kon het niet anders, of allerlei gevaarlijke dwaling moest onder de Christenen insluipen, en gelijk de Joodsche leeraars het echte Christendom veryalschten door hun wetsprediking, zoo stonden welhaast ook de heidensche leeraars op, die met hun valsche wijsbegeerte en met hun valschen zinnendienst geheel het Christendom onkenbaar maakten. Iets later poogden de Manicheeërs zelfs h.et Chri-tendom brutaalweg met hun heidensche religie te vermengen. Ea wel heeft de bittere vervolging, waaraan de Christenen welhaast van de zijde der Romeinsche keizers bloot stonden, dit kwaad gebreideld, in zoo verre het de valsche belijders terug deed treden, maar de vergiftiging van de Kerken had dan toch plaats gehad. Een gevaar te grooter, omdat in de twee eerste eeuwen de nadere yaststeliiag en uitwerking der Christelijke waarheid nog niet tot & tand kon komen. En dit nu vooruil ziende en wetende, hebben juist met het oog hierop, de apostelen de belijdende Kerken zoo ernstig gewaarschuwd, cm tegen deze vai.scbe leeraars toch op hun hoede te zijn, en hun de meest stellige beslistheid in het te keer gaan van zulke leeraars ten plicht gesteld, Christus was niet gekomen, om een enkel nieuw element van waarheid aan de bestaande religiën toe te voegen, ea alzoo onder de wijzen der wereld te worden opgenomen. Hij was sen ééiiig Lseraar, die tegen allen overstond, voor wiens waarheid alle veizinsel der wereldsche wijsheid wijken moest, en die niet kv/am om aan wat zij wijsheid keurden, eèn nieuwe'vinding toe te voegen, maar om heel het stelsel van menscheiijke wijsheid omver te werpen, en' er zijn gegetuigenis tegenover en voor in de plaats te stellen. Van vermenging van zijn getuigenis mat de wijsheid der wereld mocht en kon daarom geensprakezijn. De zichtbare Kerken op aarde moesten tegen alle wijsheid en vinding der wereld, met haar kloeke belijdenis overstaan. De wijsheid die van Boven was, moest dtzs Kerken tegen de valsche wijsheid overstelien, en daarom juist mocht en kon geen oogenblik geduld, dat de zichtbare Kerken op aarde zelve in het koor van de wijsiieid dezar wereld mee gtïjgen zingen. Waar en valsch s onden hier lijnrecht tegen elkander over. Wie de gezonde leer niet bracht, was een valsch profeet, een valsch leeraar, een valsche, onheilige geest, en het was deswege een eereplicht der zichtbare Kerk, dezulken te weerstaan, en van zich te stooten. En daarom zei Johannes het zoo kras: „Ge moogt zulk een valschen leeraar zelfs niet ia uw huis ontvangen, ea ge moogt hem "t wees gegroet niet toeroeper..”

Deze scherpe apostolische waarschuwing ea niets sparende apostolische verm.aning heeft vrucht gedragen. Noch de veriokki^ig der overvriendelijkheid noch de zucht om toch maar den vrede te bewaren, mocht van het pleit voor ds waarheid doen afzien. Er moest niet alteen tegen ds leugen gesproken, er moest tegen gehandeld worden, want de valsche profeten en leeraars grepen rechtstreeks het Koningschap van Christus in zijn bestaan aan. Dit sprak de apostel uit in het gebruik van het woord antichrist. Afgezien toch van de profetie, dat in het eind der dagen de groote, principieeie Antichrist verschijnen zal, de „mensen der zonde", die zich stellen zal tegen dea Christus, als ware Jezus de valsche, en hij de echte Verlosser der menschheid, wordt door de apostelen ook gesproken van éz anti-christen, en van „den geest van dea anti-christ".Tilt, zegt Johannes, „is de geest van den antichrist, welke geest gij gehoord hebt, dat in de wereld komen zoude, ea is nu aireede in de wereld^ De groote Antichrist, die aan Jezus wederkomst zal voorafgaan, zal zijn geest voor zich uit doen stralen, ea pogen er Christus kerk op aarde door te ondermijnen; en ook deze voorloopers van den Antichrist, bestempelt de apostel nu met denzelfden naam, en noemt ze ook antichristen. Wij zouden zeggen: ntichristen in het kleia. „Kinderkens", zoo roept hij den geloovigen toe: gelijk gij gehoord hebt, dat de Antichrist komt, zoo zijn ook nu vele antichristen geworden", en alle deze antichristen noemt hij , ^verleiders." Juist ia gelijken zia, als waarin Jezuszelf het inMath, 24:14 voorzegd had: Er zullen valsche Christussen en valsche profetea opstaan, en zullen groote daden doen, alzoo dat zij, indien het mogelijk ware, ook de uitverkorenen zouden verleiden, " En zoo machtig had schrik voor wat komen zou den apostel Paulus aangegrepen, dat hij niet aarzelde om de broeders van de kerk van Ephese, bij zijn afscheid op het strand, toe te roepea: Dit weet ik, dat na mijn vertrek zware - wolven tot u inkomen zullen, die de kudde niet sparen zullen, Ea uit u zelve zullen mannen opstaan, sprekende verkeerde dingen, om de discipelen af te trekken achter zich. Daarom waakt". Het gebruik nu van deze uitdrukkingen „Antichrist^ ea„ wolven", toont, hoe diep-ernstig de apostelen de toekomst inzagen. Nu eerst verstoriden ze wat Jezushun gezegd had van den huurling, die niet door de poort der schapen ingaat, maar van buiten inkiimt, om de kudde te verderven.

Dat nu alle dwaling en ketterij zich hierbij tegen den Christus richtte, en in dien zin anti-Christelijk was, sprak van zelf. Het kon niet anders. Ia de Christelijke religie staat de Christus in het middenpunt. Hij is in die religie het één en al. Hij is het nieuwe, waardoor de Christelijke religie zich van alle andere religiën onderscheidt. De vraag: wat dunkt u van den Christus ? is ea blijft daarom alle eeuwen door de centrale vraag, die voor het welzijn vaa heel onze religie beslist. Het gaat om zijn Koningsschap, om zijn majesteit, om zijn eere in de Ksrk die hij met zijn bloed gekocht en door den Heiligen Geest gesticht heeft. Wie die Kerk wil aanvallen, moet dsn Christus aanvallen in zijn Koninklijke heerschappij over zijn Kerk, want Christus is geen ingezette Koning, maar een Koning die zelf zijn volk afzondert en in zijn Kerk vergadert. Het volk heeft niet hem Koning gemaakt, maar Hij als Koöing maakte zelf sijn volk, - door het in te lijven in het mystieke Lichaam, waarvaa hij het Hoofd is. Ook over andere geloofsvraagstukken moge strijd ia de zichtbare Kerk ontstaan kunnen, maar de groote problemen die de Kerk op haar grondvesten doen schudden, trekken zich altoos om den persoon van den Christus saam, en het is alleen bij het licht dat hij uitstraalt, dat ook die andere vraagstukken hun juiste oplossing kunnen vinden. Van kleine, onbedoelde dwalingen spreken we nu niet. Onze menscheiijke zwakheid en zeifverblinding kan gedurig kleine dwalingen doen insluipen, die uit kortzichtigheid en uit eenzijdigheid voortvloeien, maar die daarom het wezen der Kerk niet aantasten. Maar geheel anders staat het met de principieeie dwalingen, die ingegeven waren door den geest van hem die een „leugenaar vaa den beginne v; as", en het is deze geest van satan, die eens ia den „mensch der zonde" zijn incarnatie zal bekomen, en nu vooruit reeds de geesten vergiftigt, om het geloof ia Christus als de Waarheid te niet te doen; en alle deze dwalingen zijn in eigenlijken zia Ketterijen. Het zijn deze d walingea of ketterijen die altoos dsn persoon van den Christus aantasten en onsvvilien diets maken, dat we den Christus anders moeten verstaan, en anders moeten opvatten, en ons anders moeten voorstellen, dan hem Evangelie, toen het de wereld inging, het gepredikt heeft. Men dringt den Christus dan niet op zijde. Men eert hem zelfs in schijn, maar men maakt er een geheel ander persoon van, die steeds meer het beeld gaat vertoonen van den dolendea leeraar zelf. Niet die leeraar wil het beeld van den Christus dragen, maar aan Sen Christus moet het beeld van dien doleaden leeraar worden opgedrongen. En hierin juist werkt het anti-Christelijk beginsel.

Zoo was het bij het opkomen van de Kerk van Christus in de wereld, en zoo is het feitelijk nog, of liever gezegd, zoo is 't weer. Zeer juist toch hadden de Kerken al spoedig ingezien, dat deze anti-Christelijke geest niet krachtiger kon bezworen worden, dan door ia eea Concilie vaa alle Kerken tegenover elke dwaling die oprees, om den persoon vaa den Christus op onjuiste wijze voor te stellen, de welbewuste en scherp geformuleerde beljjdenis der Kerken omtrent den persoon van den Christus over-te stellen. In 325 is dit groote werk op het Concilie van Nicea begonnen met de veroordeeling van Arius, ea op de navolgende groote Coaciliën van alle Kerken is dit machtig werk voortgezet. Men rook, als we ons zoo mogen uitdrukken, het gevaar, dat in elke onware voorstelling van den Christus als God geopenbaard in het vleesch, voor het v/eizijn, ja, voor het behoud van de Kerk van Christus op aarde kon schuilen, en rustte niet, eer tot in de fijnste ontledingen het kwaad blootgelegd, en de leugen door de waarheid teruggedrongen was. Vooral de Westersche Kerken hebben in dit opzicht onsterfelijke verdiensten. De belijdenis omtrent den Christus, gelijk die ia de Geloofsbelijdenis vaa Athanasius en later is uitgewerkt, is dan ook van die ure af het vaste steunpunt van de belijdenis aller Kerken geworden, haar gemeen goed, en de geestelijke schat, waarin ze zich, bij alle verschil omtrent Kerkregeering enz., één bleven gevoelen. Hoe ook de Kerken daarna in groepen uiteengingen en zich in Oostersche en Westersche, in Grieksche, Roomsche en Protestaatsche Kerken gesplitst hebben, die eene eenparige belijdenis omtrent haar Koning en Heere bleef aan alle gemeen. Op dit hoofdpunt was de onzekerheid opgeheven. Men wist waaraan zich te houden, en men hield er zich aan.Ener ztja dan ook lange jaren geweest, dat alle Kerken van Christus op aarde in dit hoofdstuk van haar belrjdenis slechts één ge­ tuigenis gaven, en als uit één mond spraken. Die winste kan niet genoeg gewaardeerd worden, en de groote invloed dien Christus Kerken op aarde, gedurende die eeuwen, op het leven in de maatschappij ea op het leven der volkeren wisten uit te oefenen, dankten zrj daaraan vooral, dat bij alle verschil van zienswijze op andere punten, toch het anti' christelijke beginsel uit de dwalingen was weggenomen, en dat alle strijd tegen den persoon vaa den Christus ea tegen de majesteit van onzen Koning verstomd was. Dit toch is en blijft steeds het onderscheidend kenmerk van alle anti-christelijke actie, dat zij onze religie in het levend middenpunt, d. i. in dea persoon van onzen Koning, aantast, door zijn beeld te vervalschen, en een onwaren Christus voor den eenig-waarachtige ia de plaats te stellen.

Doch juist die winste dreigde thans weer te loor te gaan. Opnieuw heeft, als in de dagen van ouds, de wijsheid der wereld in wijsbegeerte, niet door Goddelijk licht bestraald, zich opgemaakt, om de machtige belijdenis van dea Christus, gelijk die als resultaat vaa de geestelijke worsteling der eeuwen, ten leste het erfstuk van alle Kerken was geworden, ts niet te doen. De geloofsbelijdenis van Athanasius heet nu een verouderd standpunt in te nemen. Van twee naturen ia den Christus mag nu aiet meer gesprokea wordea, Zija substantie zal niet rneer Goddelijk maar measchelijk zija. Hij zal de Zone Gods heeten in geen anderen zin, dan waarin wij Gods kinderen zijn. Nog heet hij dan wel uitnemend boven alle kinderea der menschen, maar alleen door zijn heiligen zin, zijn hoog idealisme en zijn gemeenschap met God, Zelfs zija volstrekte zondeloosheid wordt in twijfel getrokken. Zijn geboorte uit de maagd Maria heet een legende. En ten slotte blijft er van dea Christus niets anders over dan de Rabbi van Nazareth, of wilt ge de groote Godsdienststichter, tot wien men met eerbied opziet, maar die men steeds meer aan dchzslf conformeert, ea in een Arisch-Germaanschen Christus omtoovert. Geheel d ze geestelijke beweging is in haar hart antichristelijk, d.w.z. ze tast weer den perspon van den Christus, daarmee de Majesteit vaa onzen Koning, en alzoo het middenpunt der Christelijke religie aan; en naar gelang deze anti-Christelijke richting veld wint, daalt vanzelf de invloed dien de Christelijke religie op het volksleven uitoefent. Ge ziet het dan ook voor oogen. Niet meer de Kerken van Christus beheerschen het leven der maatschappij, maar de geest der maatschappij begint in Christus Kerken te heerschen. Niet meer het licht der Kerken verlicht de wereld, maar het licht der wereld wordt in Christus Kerken ontstoken. Het zjut begint zouteloos te worden. Het is een vervolging der Kerken, aiet om ze met brandstapel of met het zwaard te verpletteren, maar om ze innerlijk in haar eigen leven te ondermijnen, en aldus ze haar eigen zelfstandig karakter te doen verliezen. Het zijn vi& zt & & „zware wolven" van Paulus, die zich op de schapen werpen, ea doordiea de Kerkea van Christus al te lang dit kwaad, nadat het insloop, hebben laten voortwoekeren, is haar weerstandsvermogen, haar kracht tot verzet zoo op in het oog loopende wijze verzwakt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 november 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Hege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 november 1908

De Heraut | 4 Pagina's