Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro Hege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Hege.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS. (Tweede gedeelte).

Christus Koningschap en de Kerk,

XXI.

De blinden worden ziende, en de kreupelen wandelen ; de melaatschen worden gereinigd, en de dooven hooren; de dooden worden opgewekt en den armen wordt het evangelie verkondigd. Mattb. II : 5.

De derde inmenging van het particulier initiatief greep plaats op het gebied der weldadigheid, gemeenlijk als het pbilanthropisch gebied aangeduid, en wel in den dubbelen zin van zorge voor armoede en zorge voor krankheid Ook ten deze was de Kerk in het zich kwijten van haar roeping te kort geschoten. Na zekeren tijd van afwachting en overgang, heeft toen het particulier initiatief zich opgemaakt, om te doen wat der Kerke was. Deze actie sloeg allengs over in den bewusten toeleg om van alle philanthropische taak de KerkteontheiTen, en ten slotte zich onbekwaam gevoelende, om deze reusachtige taak geheel over te nemen, schoof men toen allengs naar de Otrerheid toe, wat men aan de Kerk niet langer toevertrouwde. Het optreden van het particulier initiatief had hier alzoo veel bedenkelijker gevolgen dan bij den Zendingsarbeid en bij het Zondagsschoolwezen. £er$t bedoelende de Kerk te hulp te komen, heeft men al spoedig getracht de philanthropie van de Kerk af te scheiden, en ten slotte in de Overheid een nieuwe macht opgeroepen, aan wie men de voor particulieren te moeielijke taak, zou kunnen overdragen. Het anticlericalisme maakte alom gebruik van de achterlijkheid der Kerk, om het heilig gebied der weldadigheid van haar los te maken en voor het burgerlijk bestuur te annexeeren. Ook hiermee nu werd aan den eisch van Christus Koningschap te kort gedaan; ook hier moet opeerscherstel voor onzen Koning worden aangedrongen; ook op dit terrein moet de Kerk zich weer van haar verplichting jegens haar Koning bewust worden; en daarom eischt de orde van ons betoog, dat we ook het verband tusschen Christus Koningschap over zijn Kerk en de alzijdige philanthropie kortelijk in het licht stellen.

Onze Koning is de Christus Consolator beide op geestelijk en stoffelijk gebied. De zonde kwam niet alleen, maar bracht in haar noodwendigen nasleep de menschelijke ellende met zich. Christus moest derhalve, om 't werk des satans te verbreken, den toestand diende zonde in het leven riep, van twee kanten tegelijk aangrijpen. Hij moest een dam opwerpen niet alleen tegen de zonde, maar ook tegen de ellende. Feitelijk zien we dan ook, dat Jezus, bij zijn optreden, niet alleen geestelijk redding poogt te brengen, maar zich tegelijk, en tot het einde, toe ook keert tegen de menschelijke ellende. Hij spijzigt de duizenden, hij geneest de kranken, de blinden worden ziende, de stommen spreken, en de dooden worden opgewekt. En zoo weinig was dit ingrijpen in de menschelijke ellende hem bijzaak, dat, toen Johannes de Dooper onderzoek deed naar zijn Messiasschap, Jezus de afgezanten niet liet berichten: „Ik verkondig het Evangelie én genees bovendien vele kranken, " maar heel anders; eerst, dat „de blinden ziende werden, de kreupelen wandelden, de melaatschen gereinigd werden, de dooven hoorden en de dooden - werden opgewekt, " en daarna, en aizoo eerst in de tweede plaats, dat aan „de armen het Evangelie verkondigd werd, " Natuurlijk mag hieruit niet worden afgeleid, dat het Evangelie voor Jezus eerst van tweede orde was. Het geestelijke is en blijft uiteraard uitgangspunt, maar Jezus doet dan toch door de vooropstelling van de stuiting der ellende uitkomen, dat we aan zijn eere te kort doen, zoo we in hem eeniglijk den prediker van het Evangelie eeren; en dat we hem dan eerst de eere geven die hem toekomt, zoo we beiden, èn de redding van de zonde, èn de redding van stoüfelrjke ellende, in hem bewonderen. Het ééne mag om het andere niet worden achtergesteld. Beiden hooren bijeem Eerst zoo ge op beide aaam let, verstaat ge den Christus Consolator. in zijn volheid. En dan heeft altoos de redding uit stoffelijke ellende dit voor, dat de hooge majesteit des Heeren nog sterker in deze „werken", die de Vader hem te doen gaf, dan in de prediking van het Evangelie uitkwam. Het Evangelie prediken deed ook Johannes de Dooper, maar Johannes heeft geen wonderen der redding gedaan.En steeds, Ajs Jezus op het getuigenis van z^n Vader «ch beriep, verwees hij stelselmatig naar »e „werken, " d. i. naar de wonderen die h^ deed; en deze droegen bijna alle steeds het philanthropisch karakter, in den zin waarin ook wij gewoon zijn van philanthropie te gewagen.

Ook bij de uitzending van zrjo jongeren, waarvan we in Matth. 10 het bericht vin* den, treedt aanstonds weer het dubbel karakter van het Verlossingswerk op den voorgrond. Ook zij worden uitgezonden, volstrekt niet alleen om het Evangelie te prediken, maar wel ter dege ook om de booze geesten uit te werpen en de kranken te genezen. En als Jezus ten hemel is gevaren, en de discipelen voor het eerst in hun apostolisch karakter optreden, wordt ons aanstonds weer verhaald, ni: t alleen van hun prediking, maar evenzoo van hun optreden ter genezing van kranken, uitwerping van booze geesten, en opwekking van dooden. Zelfs onder de gaven waarvan Faulus zegt, dat ze door onzen Koning in zijn Kerk werden uitgedeeld, vermeldt de apostel uitdrukkelijk ook „de gave van gezondmaking". In zooverre hieruit nu door sommigen is afgeleid, dat deze bijzondere genees< ; rave steeds het leven der Kerk verzeilen moest, en dat de echte Kerk steeds daaraan, al den loop der eeuwen door, zou moeten herkend worden, of ze deze gave nog bezat of miste, is men zeer stellig op het dwaalspoor geleid. Bij Jezus en zijn apostelen toch is sprake van een buitengewone gave ter stuiting van menschelijke ellende, die steeds aanwezig was, en zich voortdurend openbaarde. Ware dit nu zóó te verstaan, dat de gave der wondere gezondmaking, in dien breeden zin, aan de echte Kerk eigen zou blijven, dan zou steeds elk dienaar van Christus Kerk met deze gave begiftigd moeten zijn, en zou elk predikant of geestelijke de echtheid van zijn ambt door het doen van wonderen hebben te bevestigen. Dit intusschen beweert niet éen enkele Kerk. Hoogstens houdt men staande, dat er in den loop der eeuwen, nu en dan, enkele mannen en vrouwen zrja opgestaan, die deze gave bezaten, en voorts dat plaatselijk, aan enkele oorden, het voorrecht verleend is om deze wondergaven te doen schitteren. Wat hiervan aan is, laten we nu in het midden. Bij zijn oordeel hierover heeft men evenzeer tegen te groote lichtgeloovlgheid, als tegen vooraf beslissende ongeloovigheid op zijn hoede te zijn. Reeds psychologisch moet veel in dit opzicht worden toegegeven. Maar zooveel blijkt dan toch, dat niet ééne Kerk thans beweren durft, dat de gave der gezondmaking, op gelijken voet als in het apostolische tijdperk, ook nu elk optreden van de Kerk van Christus in steden en dorpen verzelt. Verandering, dit ontkent niemand, is ingetreden. Een zeer groote verandering zelfs. Zoolang de bijzondere Openbaring grondleggend aanhield, zien we deze Openbaring steeds betuigd door het wonder. Maar die bijzondere Openbaring is ten slotte afgesloten. Ze is voltooid. Ze heeft een einde genomen. En daarna is het buitengewone in het gewone overgegaan, en is een toestand ingetreden, die voor de Kerk van Christus als de normale te erkennen is.

Doch hieruit volgt in het miast niet, dat deswege de werkzaamheid der Kerk aJsnu gehalveerd zou zijn, en dat zij zich op het geestelijk gebied had terug te trekken. Zonde èn ellende te bestrijden, bleef voor als na haar hooge roeping. Ze moet het beeld van den Christus blijven vertoouen. Trad Jezus nu steeds op in de dubbele hoedanigheid van Redder van zonde en Redder van ellende, dan lag het in den aard der zaak, dat ook de Kerk van Christus steeds dit dubbel karakter vertoonen moest. Bestaat nu de gewone bestrijding van de menschelijke ellende daarin, dat de hongerigen brood ontvangen en de kranken door den medicijnmeester genezen worden, dan volgt hieruit, dat op de Kerk, zoodra haar normale loop begon, de plicht rustte, om ten eerste het Evangelie te verkondigen, ten tweede in den nood der armen te voorzien, en ten derde hulp te bieden aan de kranken. Reeds in het Nieuwe Testament zien we dan ook, hoe de apostelen niet alleen opzieners aanstelden aan wie zij de taak oplegden, om hét, Evangelie te prediken en geestelijke tucht Over de leden der Kerk uit te oefenen, maar dat ze ook het Diaconaat in het leven riepen, en hiermee te kennen gaven, dat de Kerk in haar ambten niet alleen berekend moest zijn op geestel^ke, maar wel ter dege ook op de stoffelijke voorziening in den nood van de gemeente. Vooral in Eerken, waar de apostelen zelven niet langer werken konden, maar de zorg voor de gemeente aan anderen hadden over te geven, neemt dit Diaconaat dan ook vastcren vorm aan.

Toch heeft de Kerk dit tweede ambt de«Is lat, en verloopen, d««ls niet enisUg opgevat. Eerst verliep het, en eeuwen lang is het Diaconaat, als ambt voor de stoffelijke verzorging der gemeente, zelfs geheel ten onder gegaan. Iets wat volstrekt niet zeggen wil, dat rasu toen de armen verwaarloosde, en nsi^i ie armen niet omzag. Integendeel, in grooten getale zijn onder kerkelijke leiding ook in de middeleeuwen allerlei stichtingen in het leven geroepen om in den nocvd te voorzien, en geheele orden van mannen en vrouwen hebben zich eeuw na eeuw aan de voorziening in den nood der armen en der kranken gewijd. Alleen maar, het Diaconaat als ambt had een geheel andere beteekenis verkregen, was geheel geestelijk genomen, en de verzorgers der armen en der kranken' stonden geheel buiten het ambt. In haar ambten had de Kerk zich verarmd, zich als een uitsluitend geestelijk instituut aandienend, en de zorg voor armen en kranken wel niet verwaarloosd, maar buiten het lichaam der Kerk gesloten, en als een aanhangsel der Kerk tot ontwikkeling gebracht. In de dagen der Reformatie is men hierop slechts ten deele teruggekomen. In de Aagücaansche Kerk bleef het Diaconaat geestelijk van aard, en ook in de Luthersche Kerk ontplooide het zich niet. En alleen die Kerken die in Calvijns geest tot reformatie kwamen, hebben het Diaconaat als ambt voor de stcffalijke verzorging der gemeente in eere hersteld. Ook in ons Tand trad in de Gereformeerde Kerken van oudsher het Diaconale ambt waren in'zijn oude eere op.

Deze achteruitzetting van het Diaconaat, en dit geheel secondair maken van de verzorging van armen en kranken had de eere van Christus Koningschap in zijn Kerk op gevoelige wijze aangetast. Het gaf aan de Kerk een te eenzijdig geestelijk karakter, en is oorzaak geworden van die spiritualistische overdrijvingen, die vanzelf opkomen, zoo de eenheid tusschen lichaam en ziel uit het oog wordt verloren. Door de in eere herstelling van het Diaconaat hebben de Gereformeerde Kerken dan ook ongetwijfeld een kostelijk werk verricht en de eere van Christus Koningschap in zijn Kerk verhoogd. Maar hoe goed ook hier de inzet was, de consequentie bleef uit. Dat een opleiding noodig was voor een Dianaar des Woord begreep men, maar dat ook de ambtelijke waarneming van het Diaconaat voorbereiding eischte, werd niet ingezien. Een usantie van eeuwen had er nu eenmaal toe geleid, dat de philanthropie verloopen was in „bedeeling" der armen, en in het opnemen van kranken en weezen in Godshuizen. En daar bij de vermenging van Staat en Kerk, de Christelijke Overheid veelszins de zorg voor de hospitalen en Godshuizen had op zich genomen, deed het nieuw ingestelde Diaconaat weinig anders dan de armen der gemeente bedeelen voor zoover er geld in kas was, en voorts zijn hulp verkenen inzake weeshuizen, hospitalen en huizen voor bejaarden. Door deze oppervlakkige opvatting verliep dit ambt al spoedig in een geheel werktuigelij k fiaancieel innen en uitgeven van gelden. Er zat geen studie, er zat geen hoogere opvatting, er zat geen heilige bezieling in. Ia enkele groote steden deed men iets meer, omdat men over rijker fondsen beschikte, maar in verreweg het grooter aantal der Kerken was de diaken een man die in de kerk collecteerde, de geïnde geiden administreerde en ze voorts aan de zeer armen uitdeelde. Vandaar dat toen particulieren zich deze teedérè aangelegenheid hebben aangetrokken, op veel breeder schaal de philanthropie geheel buiten de Kerk om tot ontwikkeling poogden te brengen, en hierbij een onderzoek instelden en een toezicht oefenden, dat de laksheid der Diaconie geheel beschaamde.

Bovendien wreekte zich hier vooral het onhoudbaar karakter der Volkskerk in de groote steden. Waar in een Kerk met twee honderdduizend leden ten hoogste nog een twintigduizend geregeld ter kerk gingen, slonk al spoedig de collecte derwijs, en nam het getal der te bedeelen personen in die mate toe, dat de dusgenaamde bedeeling tot een minimum afdaalde en geheel ontoereikend werd, om in den wezenlijken nood te voorzien. Van daar dat toen door de particuliere philanthropie, die evenmin tegen den klimmenden nood was opgewassen, hulp bij de Overheid is gezocht, en een burgerlqk armbestuur opgetreden, dat almeer de eorg overnami die principieel op de Kerk van Christus rustte. En zoo is er thans zelfs op politiek gebied een richting aan het woord gekomen, die de verzorging van armen en kranken geheel onder de hoogheid vanden Staat wil brengen; die aan de Kerken hoogstens vergunt, om even als een particulier, onder de hoogheid van den Staat aan dit werk deel te nemen; maar die dan toch feit«liik aan de Kerk van Christus aanzegt, dat niet aan haar, maar aan den Staat de eere toekomt, om in den nood der menschelijke ellende te voorzien, en dat de Staat dit doen zal uit de publieke kassen.

Daartegen nu komt intusschen steeds sterker protest op. De Kerken beginnen zelve te gevoelen, dat men haar eere, en in haar eere de eere van haar Koning, a& tttast, en maken zich op, om tegenover deze aanmatiging van de Overheid, het haar door Christus toegewezen terrein te handhaven. Alleen maar, ook bij dit protest ontbreekt het vaak aan behoorlijke onderscheiding. Men kan en mag niet zeggen, dat de verzorging van armen en kranken onder heel het volk plicht der Kerk is. Dit ware haar een volstrekt onmogelijke taak opleggen, en het is alleen de schijngestalte der Volkskerk, die aan dit wanbegrip voedsel geeft. Zeer zeker, als heel het volk tot de Kerk van Christus behoort, dan moet ook de Kerk de verzorging van kranken en armen van heel het volk op zich nemen en alleen dragen. Men kan niet tegelijk deze twee doen: eenerzijds de Volkskerk als een schijngestalte en voor onhoudbaar aanzien, en anderzijds verklaren dat de Kerken voor heel het volk te zorgen hebben. De Koninklijke eere van Christus als zijnde Koning in zijn Kerk eischt alleen, dat allen die tot zijn Kerk als onderdaan behooren, dan ook door die Kerk in hun noodstand op afdoende wijze geholpen worden. Christus heeft als onze Koning alleen sijn onderdanen zich ten eigendom gekocht. Dus behoort ook alles wat een lid der Kerk bezit, aan Je-^us toe. Wie dit ontkent, zou Jezus' eigendom niet zijn. Over wat men bezit en int, is men alleen rentmeester onder zijn Koning. En nu is het de eere van onzen Koning dat ai wie in zijn gemeente in nood verkeert of lijdt, door de andere leden, die van goeden stand zijn, onderhouden worden. Nooit mag dus een lid der'Kerk genoodzaakt worden om ^«t'/f; » zijn Kerk hulp te zoeken. De leden der Kerk vormen ééne heilige familie, en het komt de eere der Kerk endeeere vanhaar Koning te na, dat een onderdaan van Jezus bij een persoon of bij een macht die buiten de Kerk staat, hulp zou moeten gaan zoeken. Inde gemeenschap van goederen die in Jeruzalem intrad na den Pinksterdag, lag onbeheerschte overdrijving, maar ook zoo sprak er zich toch het besef in uit, dat de leden van eenzelfde Kerk van hun Koning saam de inkomsten ontvangen, waaruit alien leven moeten. Geen Kerk kan er dus meer van af met te bedeelen; ze moet voorzien in den nood, en er zóó in voorzien dat er geen nood meer besta. En evenmin als de Kerk ooit haar armen naar het landsbestuur mag verwijzen, evenmin mag een lid der Kerk ooit bij het burgerlijk bestuur hulp gaan zoeken. De eere van Christus als onzen Koning verbiedt dit.

Is er nu over, en kan men nog meer doen, dan is er natuurlijk alles voor te zeggen, dat men zijn milddadigheid ook over de grenzen van zijn Kerk heen schuift, en ook anderen helpt; maar dit mag niet, eer In de Kerk zelve in allen nood der huisgenooten zij voorzien. Er moet voeding, er moet kleeding, er moet woning, er moet verwarming voor allen zijn, ook in tijden van werkloosheid en ziekte. Ook de kranken der Kerk moet de Kerk zich daarom aantrekken. Met bedeeling is men er volstrekt niet af. De armen vereischen geheel bijzondere verzorging, en in den nood van de gezinnen die door de krankheid van den broodwinner lijden, moet worden voorzien. Heerlijk is het daarom, dat men door wijkverpleging en anderszins ook dezen nood zich thans begint aan te trekken, maar 't is nog slechts een begin. De eere van onzen Koning eischt nog veel meer. Ieder moet weten, dat, als hij zich onder Christus als Koning plaatst, dan ook van Christuswege aller nood voorziening eischt. Hieruit - volgt tevens, dat het Diaconaat voor de zoo ernstige vraag staat, hoe de verzorging moet worden aangelegd, om toe te zien, dat men niet het pauperisme voede, en op den duur de gemeente uit den noodstand redde. Zelfs de tucht heeft hier in in te grijpen, waar de nood door eigen schuld opkwam of voortduurt. De Diaconale zorg moet tevens een sociaal en zedelijk verheffend karakter dragen.

Hierbij is uiteraard particuliere liefdadigheid allerminst uitgesloten. Men beoefent die van zelf in de familie, zoo er familieleden zijn, die het noodige missen. Zoo doet men ook onder vrienden en bekenden. Gevaar duikt alleen op, zoo een particulier of zelfs een predikant er een private armverzorging gaat op na houden. De linkerhand mag ni«t weten wat de rechterhand doet, en al die lijsten waarop men met naam en toenaam inteekent, zijn inrechtstreekschen strijd met den regel dien onze Koning ons gesteld heeft. De collecte is en blijft de edelste, de nieest Christelijke manier van geven. Dan geeft ge in den blinde en niemand weet wat ge doet. Ook moet het booze denkbeeld de wereld uit, alsof het een vernedering ware, van de Diaconie hulp te ontvangen. De Diaconie is de meest kiesche verstrekking van hulp in Jezus naam. Ze mag daarom niet worden geminacht, en hoe meer ze zich van haar hoog karakter bewust wordt en haar Koninklijk ambt gelden laat, door alleen de geschikte personen in het ambt op te nemen, hoe beter ze den nood zal te keer gaan.

En vraagt men nu, hoe 't dan met de overigen moet, die buiten de Kerk staan, en toch hulp noodig hebben, dan luidt ons antwoord: Laat ook daar de Kerkleden heipen voor zooveel ze kunnen, maar niet voordat de behoeftige leden der Kerk afdoende verzorging hebben gevonden; laat voorts vooral de gegoeden dte buiten de Kerk staan, doen wat ze kunnen op hun terrein; en blijft er dan nog nood over, dan, maar ook dan eerst trede het burgerlijk bestuur op, om die armen, die geen onderdanen van onzen Koning zijn, in hun brandenden nood bij te springen. In Frankrijk hebben zich nu zeker acht mi joen personen van de Kerk afgescheiden en dezen staan buiten alle kerkelijk verband. Ook bij ons neemt dit aantal toe, en zal nog aldoor toenemen. De Volkskerk is en blijft een schijngestalte, die zich zelve oplost. En voor wie buiten de Kerk staat, kan de Kerk niet verantwoordelijk worden gesteld, en kunnen de leden der Kerk slechts in zooverre mee helpen zorgen, ais eerst in den nood van alle onderdanen van Jezus onzen Koning voorzien is, en voorzien op afdoende wijze. En daarom, in het Diaconaal beheer menge de Overheid zich nooit. Dit staat buiten haar. Oe Overheid mag hier alleen handelen van af het punt, waar de roeping der Kerk eindigt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 februari 1909

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Hege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 februari 1909

De Heraut | 4 Pagina's