Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De zegengroet.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De zegengroet.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

ln enkele Kerken bestaat nog altoos geschil over de vraag, hoe de zegeabede bij den aanvang der godsdienstoefening eigenlijk luiden moet. Een bepaald voorschrift daarvoor biedt de liturgie onzer Kerken niet. Meestal ontleent men de woorden van deze bede aan den groet, waarmede de Apostelen hua brieven aanvangen. En waar nu in dezen Apostolischen groet géoieenlijk alleen God de Vader en de Heere Jezus Christus genoemd worden, maar de vermelding des Heiligen Geestes achterwege blijft, zijn sommigen van oordeel, zich letter lijk aan dit Apostolisch voorbeeld te moeten houdea, „omdat mea aaa Gods Woord niet af of toe mag doea", terwijl aaderen verlangen, dat de Heilige Geest er uitdrukkelijk b^ zal genoemd worden, „omdat daardoor eerst de volle belijdenis der Drieëenigheid Gods tot haar recht komt".

Al is dat geschil nu niet vaa zooveel belang, toch kon het goed zija deze liturgische quaestie eens uit de Schrift en de historie der Kerk toe te lichten, om daardoor dan tegelijk het antwoord op dezï vraag te vinden.

In de eerste plaats merken we dan op, dat het gebruik, om den Dienaar des Woords een zegengroet op de lippen te leggen bij de samenkomst der gemeeate, reeds zeer oud is. Waarschijnlijk sloot zich dit gebruik aan bij de Israëlitische gewoonte om elkander met zulk een zegenbede te begroetea. Zoo zegt Boaz tot de maaiers op het veld: e Heere zij met ulieden! en de maaiers antwoorden daarop: e Heere zegene ui (Ruth 2 : 4). Uit Richteren 6:12 ea Luc. I : 28 blijkt, dat dit: e Heere sij met u! ook door de eagelea gebruikt werd, om dengenea, aaB wie zij verscheaeB, te begroetea. Daarnaast kwam ook veelvuldig voor, en deze zegengroet was wel het meest in gebruik: rede sij' u of vrede zi; dezen huize (Gea. 43:23, I Sam. 25:6 eaz.). Christus schrijft iijnen discipelen dan ook uitdrukkelijk voor, wanneer Hij hen uitzendt om het Evangelie te prediken, ia elk huis, waar ze biaaeacradsn, de bewoners aan te spreken met de woorden: rede zij dezen huize (Luc. 10 : 5). En als de Heiland na zijae opstaadiag voor 't eerst in den kriag zijner discipelen verschijnt, is het eerste, wat Hij tot hea zegt: rede zij ulieden (Luc. 24:36). Ongetwijfeld sullen ook de Apostelen, wanneer ze optraden in de gemeente, wel met zulk een vredegroet begonnen zija. Het vaststaande gebruik, dat bijaa ia alle brievea der Apostelen wederkeert, om geaade en vrede toe te biddea aan degeaen, voor wie deze brief bestemd is, schijnt wel met deze liturgische gewoonte in verband te staan.

In de oude Christelqke Kerk is deze zegengroet overgegaaa, ook al bond mea zich daarbij aiet letterlijk aaa de woorden dezer Apostolische groetenis. Uit de oudste liturgie der Kerk blijkt zelfs, dat er op dit stuk volstrekt geen eenparigheid bestond en blijkbaar elke Kerk haar eigea formule gebruikte. Ia de zoogeaaamde „Apostolische Kerkenordening", waarin wel eea der oudste liturgische formulierea ons bewaard bleef, de zegX. de Dienaar: De genade van bnzen Heer Jezus Christus, de liefde Gods en des Vaders, en de gemeenschap des Heiligen Geestes zij met u allen", welke formule blijkbaar ontleend is aaa II Cor. 13 : 13. In de liturgieën van de Kerken van Jerusalem ea Alexaadrië, die eveazeer een zeer oud karakter vertoonen, luidt de begroeting veel korter: vrede zij ulieden", blijkbaar ontleend aan Luc. 24 : 36. Terwijl de Kerk vaa Rome haar zegengroet ontleende aan het Oude Testament: De Heere zij met ulieden" (Ruth 2 : 4). Het gebruik bracht mee, dat op elk dezer begroetingen de gemeente altoos antwoordde: en met uwen geest".

Aanvankelijk nu was zeker het gebruik om met dezen zegeagroet de saamkomst der gemeente te openen, maar toen de liturgie zich rijker oatwikkelde, kwam deze zegengroet allengs op de tweede plaats te staaa ea werd hij voorafgegaan door eea afzonderlijk votum, soms zelfs door twee vota. In de Roomsche liturgie, gelijk die ook heden nog gebruikt wordt, is de zegengroet als 't ware middea in dea liturgischea dienst opgeaomea, keert hij telkeas bij gewichtige handelingen terug en wordt hij zelfs tot zeveamaal uitgesproken, waaria men daa eea aaaduiding ziet van de zevenvoudige mededeeling van den Heiligen Geest, De godsdienstoefening vangt daarentegen aan met de woorden: In den naam des Vaders, des Zoons e» des Heiligen Geestes, terwijl daarop iets later, als tweede votum, volgt: Onse hulpe is in den naam des Heeren, die hemel en aarde geschapen heeft.

Dat alles moest korteltjk worden medegedeeld om te doea aien, hoe otze Reformatoren de inrichting van den eeredieast vonden, wat zij daaruit overnamen ea welke veranderingen zij daarin hebben aangebracht. In de Luthcrsche Kerk hield men zich over 't algemeen aan de volgorde der Roomsche liturgie. Ook Zwingli deed dit aanvankelijk waat zijn doopsformulier begint met de woorden: In den name Gods. Onze hulpe staat in den naam des Heeren, die kernel en aarde geschapen heeft. Maar de Zwitsersche Kerken Uetea al spoedig dit votum vallen en vervingen het door de Apostolische zegenbede : Genade, barmhartigheid en vrede sij u van God den Vader en onzen Heere Jezus Christus, en ook de liturgie van de Palts schrijft die zelfde woorden voor bij den aanvang der godsdienstoefening. Calvijn daarentegen heeft in zijn liturgie dtzen zegengroet niet, maar stelt in plaats daarvan het votum uit Psalm 124: Onze hulpe is in den naam des Heeren enz. Dat gebruik is ook in onze liturgie gevolgd, ea vandaar dat alleen dit votum in onze liturgie voorkomt ea de zegengroet ontbreekt. Men kaa dit ziea, als men de Christelijke gebeden opslaat, die in onze liturgie voorkomen, want daar staat: Bede bij den aanvang van de saamkomst der gemeente en daarop volgen alleen de woorden uit Psalm 124 Wie streng aan de liturgie onzer Kerken zich houden vn\, zou dus alleen dit votum mogen uitspreken. Want de zegengroet komt evenmia als in Calvijn's liturgie in onze liturgie voor. Het voorbeeld van Calvijn heeft den doorslag gegeven, wat wel het duidelijkst daaruit blijkt, dat onze liturgie, die overigens trouw naar de liturgie van de Palts bewerkt is, juist op dit punt van de Paltzer liturgie afwijkt.

Toch zouden we op dit punt niet gaarne al te rigoristisch willen v/czen. De historie leert, dat onze Kerken steeds zekere vrijheid hebben gelaten. Gelijk Voetius ia zijn Pol, Eccl, t, I p. 518 meedeelt, waren verschilleade predikanten reeds in zijn dagen gewoon, om in plaats van het bekende votum uit Psalm 124, den Apostolischen zegegroet te gebruiken en werden de woorden daarvoor meestal aan II Cor, 13 : 13 ontleend, „De vroeger gevolgde gewoonte om de gemeeate te begroeten met de woordea vaa dea Apostel uit II Cor. 13 : 13 (zooals ons bleek, was dit metterdaad een zeer oud gebruik, dat reeds ia de „Apostolische Kerkeaordening" werd voorgeschreven) wordt ook heden nog door sommigea onzer Dieaarea niet ten onrechte gevolgd, die deze woorden ia de plaats stellen vaa de formule: s ze hulpe is in dea naam des Heeren enz, , welke laatste formule de meeste Dieaarea gewooa zijn uit te sprekea, zoodra ze op dea kansel de handeling zullen aaavangea ea die aan de vermaning tot het gebed voorafgaat". Blijkbaar warea er enkele overdrevea rigoristen die deze afwijking vaa onze liturgie afkeurden, Voetius komt hiertegen op en laat er daarom op volgen: Maar zij die hunne gemeente bij het saamkomen begroeten met de woordea uit II Cor, 13 : 13 of andere daarmee gelijkstaande zegenbeden uit Rom, 1:7 of uit de andere brieven, zullen gemakkelijk kuanea aantoonen uit Luc, 10 : 5 en uit de zegengroeten der Apostelen, die in het begin hunner brieven te vinden zija, dat ze niets onbehoorlijks doen. Men zie de brieven aan de Rom., Cor., Gal. enz. Want wat terecht geschiedt per brief, waarom zou dat niet mogen geschiedea met de levende stem in tegenwoordigheid van de vergaderde gemeente? " Men ziet hieruit, op hoeveel tegenstand dit gebruik destijds nog stuitte. „Indien derhalve, zoo gaat Voetius voort, op de rechte manier tot onderlinge opbouwing en terwijl de ziel zich verheft tot God, gezegd wordt: e genade van onzen Heere Jezus Christus enz, of: rede zij ulieden of iets dergelijks, zoo keuren we dit niet af, al leggen wij aiet gelijkelijk aaa allen de verplichtiag op om eea dergelijke uitdrukkelijke begroeting aan de kerkelijke behandeling te laten voorafgaan. Het is voldoende met een enkel woord te hebben aangetoond, dat er niets vreemds of ongerijmds geschiedt door die Dienaren, die de woordea vaa II Cor, 13:13 gebruiken in plaats vaa de gewone ea meestal gebruikte formule uit Psalm 124. Aan een iegelijk moet hieria vrijheid worden gelaten, dat hij naar gelegeaheid vaa tijd, plaats en toehoorders, die formule kiest, die, .. 't e meest tot opwekkiag van de godsdienstige aaadacht strekt."

Dit ietwat breede citaat van onzen grootmeester in het Kerkrecht inoge verontschuldigd worden, waar het dient niet alleen om historisch te doen ziea, hoe de zegeagroet ia zwaag is gekomen en welke formule men daarbij aanvankelijk in onze Nederlandsche Kerken koos, maar ook omdat er blijkt, hoezeer Voetius er voor ijvert dea Dienaar des Woords ia zulke zaken zooveel mogelijk vrijheid te laten. Al heeft Voetius daarbij wellicht niet geaoegzaam rekeaing gehoudea met dea liturgischen eisch, dat mea voor deze verba solemnit liefst eea vasten vorm moetea kiezen om subjectieve willekeur vaa dea Dienaar te voorkomen, toch heeft hij zeker recht, wanaeer hij er voor waarschuwt niet te veel aan een bepaalde formule te hechten. De Gereformeerde Kerk heeft nooit de kracht eeaer haadeling in magischen zia van zekere woordea laten afhangea, gelijk de Kerk va« Rome doet. Hoofdzaak was, dat zulk ee" formule ia overeeastemming was met de Schrift ea tot stichting der hoorders diene» kon.

Met aame geldt dit ook vaa den «ege* groet, waat als men de brieven der verschilleade Apostelea aagaat, daa blijkt dat de zegenbede volstrekt niet door allen en altij" in dezelfde bewoordingen is uitgedrukt. Het meest standvastig is deze formule nog ^^ den Apostel Paulua, die meestal zijn brieve" bei^nt met de woorden: genade zij u en

vrede van God I : 2, I Thess. i : i, II Thess. i: . mon 'vs. 3)1 tnaar 0°^ Paulus wisselt toch af Zoo staat in Gal. 1:3: enade zij u JU vrede van God dm Vader en onsm Heere lezus Christus. In de pastoraalbrieven wordt, behalve genade en vrede, ook barmharti^jteid toegebeden (I Tim. i : 2 en II Tim. I • 3) en in Titus wordt er aan toegevoegd: an den Heere Jezus Christus omtn Zaligmaker {Tit. I • 4).

En nog veel grooter is de verscheidenheid bij de andere Apostelen. De Apostel Petrus zegt in zijn eersten zendbrief alleen : genade en vrede zij u vermenigvuldigd (I Petrus ï : 2), terwijl hij in zijn tweeden zendbrief daaraan toevoegt: oor de kennisse van God en van Jezus onzen Heere. (II Petrus { ; 2) Judas sluit zich bij den eersten Petrusbrief aan, waar hij alleen zegt: arm-Imrtigfteid en vrede en liefde zij u vermenigvuldigd {vs. 2) zonder God den Vader, of Jezus Christus te noemen. De Apostel Johannes breidt de formule weer uit, waar hij in zijn tweeden zendbrief zegt: enade, larmhartigheid, vrede zij met ulieden van God den Vader en van den Heere Jezus Christus, den Zoon des Vaders, in waarheid en tn liefde {II Joh. vs. 3). Terwijl eindelijk deze zegengroet wel de rijkste gestalte inneemt in de Openbaring van Johannes: enade zij u en vrede van Hem, die is en die was en die komen zal, en van de zeven Geesten, die voor Zijnen troon zijn, en van Jezus Christus, die de getrouwe getuige is, de eerstgeborene uit de dooden en de Overste der Koningen der aarde (Openb. i : 4 en 5).

Uit deze groote verscheidenheid in bewoordingen, waarmee de Apostelen de ge meente in hun brieven begroeten, blijkt wel, hoe Gods Woord ons hier niet aan een bepaalde formule binden wil. Het is daarom ook niet juist te zeggen, dat men aan Gods Woord iets toevoegt, wanneer men zich niet letterlijk houdt aan de formule van Rom. 1:7. Nu eens wordt genade en vrede alleen, dan weer barmhartigheid en liefde daarnaast aan de gemeente toegebeden. En al worden meestal God onze Vader en Jezus Christus onze Heere alleen genoemd, in II Cor. 13 : 13 en in Openb. I : 4 en 5 treedt naast den Vader en den Zoon ook de Heilige Geest op, want de zeven Geesten, die voor den troon zijn, zijn niet anders dan een aanduiding van den Heiligen Geest.

Het is daarom aan de eene zijde zeker niet af te keuren, wanneer sommige Dienaren des Woords bij dezen zegengroet zich letterlijk aan de woorden van den Apostel Paulus houden, en alleen van God den Vader en Jezus Christus onzen Heere spreken. Wie daarin een te kort doen ziet aan de belijdenis van den Drieeenigen God, zou dit verwijt eigenlijk tegen den Apostel Paulus moeten richten, die evenzoo in den zegengroet aan het begin zijner brieven den Heiligen Geest nooit afzonderlijk noemt. De fout schuilt hier in een misverstand, want men meent dan, dat met God onzen Vader de eerste persoon van het Goddelijk wezen is bedoeld en met Christus Jezus onzen Heere de tweede persoon; en natuurlijk, dan zou de weglating van den Heiligen Geest of derden persoon onbegrijpelijk wezen, want genade en vrede komen de gemeente van Vader, Zoon en Geest gelijkelijk toe. Maar zoo is het niet bedoeld. Met God onzen Vader is hier, evenals in het Onze Vader, bedoeld God Drieeenig, die als Vader, Zoon en Geest de bron is van alle genade, barmhartigheid en vrede. En wanneer daarnaast sprake is van Jezus Christus onzen Heere, dan wordt daarmede uitgesproken, dat deze genade van den Drieëenigen God ons alleen toevloeien kan door den Middelaar, die onze Zaligmaker is. Zoo opgevat zal deze zegenbede dan zeker niet tot de gedachte aanleiding geven, alsof hierin een ztjdelingsche ontkenning van de Godheid van den Heiligen Geest schuilt.

Maar aan de andere zijde is het evenmin af te keuren, wanneer de Heilige Geest er wel bij wordt genoemd, want de Schrift zelve gaat ons hierin voor. De oude gewoonte, om aan te vangen met de woorden uit II Cor. 13 : 13, moge misschien minder aanbeveling verdienen, omdat deze zegenbede aan het slot van Paulus' brief voorkomt, en door vele Dienaren gebruikt wordt bij het uitspreken van den zegen aan het einde der Godsdienstoefening, ter afwisseling met den Aaronitischen zegen, maar voor het karakter der benedictie maakt dit toch geen verschil. En bij den aanvang èn bij het einde spreekt de Dienaar des Woords in den naam des Heeren den zegen over de gemeente uit. En wanneer de Apostel in II Cor. 13 : 13 naast de genade van onzen Heere Jezus Christus en de liefde van God den Vader, ook de gemeenschap des Heiligen Geestes uitdrukkelijk noemt, waarom zou dit dan bij den zegengroet in den aanvang niet geoorloofd wezen ? Althans bij den zegengroet in de Openbaring van den Apostel Johannes geschiedt dit wel.

Verschil is er dus in den grond tusschen beide formules niet. Valt de eene maal meer de nadruk daarop, dat GodDriefienig de bron is van alle zegening en die zegening alleen door den Middelaar Christus Jezus ons toekomen kan, de andere maal worden de drie personen van het Goddelijk Wezen uitdrukkelijk genoemd, zooals ze in het werk der genade optreden, en dan vloeit de genade uit den Vader, komt ze alleen tot ons door den Heere Jezus Christus en kan ze persoonlijk alleen genoten worden door de gemeenschap des Heiligen Geestes. Het is daarom wat de zaak betreft geheel in overeenstemming met de Schrift, wanneer men den zegengroet aldus uitspreekt: Genade, barmhartigheid en vrede zij u van God onzen Vader door Jezus Christus onzen Heere in de gemeenschap des Heiligen Geestes.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 april 1909

De Heraut | 4 Pagina's

De zegengroet.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 april 1909

De Heraut | 4 Pagina's