Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro Hege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Hege.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS. (Vierde gedeelte).

Christus Koningschap en de Maatschappij.

I.

Gij zijt het licht der wereld. Eene stad, boven op eenen berg liggende, kan niet verborgen zijn. Matth. 5 : 14.

Van het Gexin kan men, ter bespreking van Christus' Koningschap, niet aanstonds tot den Staat QvexgdOia. Tusschen die beide in ligt wat men pieegt het Maatschappelijk leven te noemen, en steeds meer werd het, vooral in onze dagen, van het uiterste belang, dat we ons ook van de beteekenis van Jezus Koningschap voor die Maatschappij, zoo helder mogelijk rekenschap geven. Het valt toch niet te loochenen, dat juist in de vorige, en in de thans ingegane eeuw, de sociale vraagstukken steeds meer de opmerkzaamheid tot zich trekken, en sociaal beteekent niet anders dan maatschappelijk. Toch zij hierbij van meet af het misverstand afgesneden, alsof sociaal een woord ware, dat uitsluitend op de verhouding tusschen kapitaal en arbeid doelde. Eer moet gezegd, dat dit slechts één der vele schakelen is van het rijke snoer dat het maatschappelijk leven saambindt, en dat het begrip van sociaal of maatschappelijk alles omvat wat, onder wat naam of vorm ook, de grens van het Gezin overschrijdt, niet in het keurslijf van den Staat beklemd is, en toch een wezenlijk bestanddeel van het leven derwereldu'ttma3.kt. Gezin, Maatschappij en Staat zijn metterdaad dne zelfstandige factoren van ons menscheiijk leven, waar de Kerk als vierde «'.«//•a-factor bijkomt. De drie eersten komen uit de Schepping op, en de Kerk is uit de genadesfeer, ter oorzake van de zonde, hier als vierde factor bijgevoegd.

Laten we de Kerk, die v/e afzonderlijk behandelden, nu rusten, en bepalen we ons thans tot wat als noodzakelijk bestanddeel van ons menscheiijk leven, krachtens de Schepping, met of zonder zonde gerekend, van zelf opbloeit, dan komt het menscheiijk leven op uit het Gezin, en vindt daarin zijn eerste oorspronkelijke organisatie; danstreeft het naar een vaste, alomvattende organisatie in het Rijk of in den Staat door de macht van de wet; maar dan ligt tusschen die beide in de Maatschappelijke organisatie van ons menscheiijk leven, die we kortweg het leven der wereld zouden kunnen noemen Die laatste factor, die \'an het maatschappelijk leven, pleegt zich nu het laatst van de drie in voller omvang te ontwikkelen. Het Gezin is er van zelf en altijd, en waar meerdere gezinnen saamleven, ontwikkelt zich veelal aanstonds zeker overheidsgezag, hetzij patriarchaal, despotiek of op meer vrijen voet, maar tusschen deze beide beklemd, is de maatschappelijke organisatie veelal zeer traag in haar ontwikkeling geweest. Bij de negerstammen in Afrika is zelfs nu nog van geen maatschappelijke ontwikkeling in meer omvattenden zin sprake. Bij de volken der oudheid stond het eigenlijke maatschappelijke leven nog op zeer lagen trap, en van de hoogte waartoe het thans opklom, is zelfs in de Middeneeuwen en na de Reformatie niet dan de eerste aandrift merkbaar. Allerlei oorzaken hebben er toe medegewerkt, om vooral in de 192 eeuw het maatschappelijk leven een veel hooger vlucht dan voorheen te doen nemen, en hieruit verklaart het zich dat schier alle vraagstukken, die met de ontwikkeling van het sociale leven, d. i. der Maatschappij, saamhangen, thans in zoo hooge mate de aandacht vragen.

Ontegenzeggelijk brengt dit op den voorgrond dringen van de maatschappelijke vragen èn het Gezin èa den Staat in het gedrang. De Maatschappij wil ook in het Gezin en in den Staat de wet stellen. Ten slotte wil zij zelfs geheel het menscheiijk leven veroveren en aan zich onderwerpen. Het roepen om Vrijheid, en nogmaals Vrij-Iieid, erlangt zelfs steeds meer de beteeke-"iS) dat noch de band, dien het Gezinswezen, |> och de band dien het Staats wezen aanlegt, "et leven der wereld in zijn geheel vrije sociale ontwikkeling mag belemmeren. De anarchie is het doel, waar deze overmach-J'ge ontwikkeling van het maatschappelijk even op aanstuurt. Alle banden moeten '°s. Men moet den mensch laten leven naar den aandrang van zijn natuur. En °'t vrije natuurlijke leven moet juist zijn "ioraf vieren in de geheel vrije ontplooiing ^an ons leven, niet in het Gezin, noch in °fn Staat, maar in de Maatschappij, Hef ^f zin en Staat op, dan zal die Maatschappij zich zelve organiseeren, en eerst in die vrije, zelfstandige organisatie van het menscheiijk leven der Maatschappij zal zich het hoogste geluk der menschheid ontwikkelen. Dit streven komt het sterkst uit bij de Nihilisten, de Anarchisten en de Socialisten, maar het woelt in heel onze moderne Maatschappij, Gezin en Staat worden hierdoor, voor wat hun vast bestand aangaat, in toenemend gevaar gebracht. En het is daarom van het hoogste belang, dat we ook als Christenen ons helder rekenschap geven van de grenzen, waarin het erf van het maatschappelijk leven besloten hoort te blijven. Ook wij moeten de ontwikkeling en de organisatie der Maatschappij voorstaan en bevorderen, maar we mogen geen oogenblik toelaten, dat zij n in haar hooge vlucht het Gezin te na kome, of het gezag van den Staat ondermijne. En zoo bezien spreekt het vanzelf, dat we niet volstaan kunnen met het Koningschap van Christus in het licht te stellen voor wat het Gezinsleven en het leven van den Staat aangaat, maar dat we ons ook v/el ter dege de vraag hebben te stellen, welke de beteekenis van dat Koningschap moet zijn voor het leven der Maatschappij.

Het is vooral in de Maatschappij, dat het leven der wereld aan het woord komt. Wat in de Schrift de wereld heet, Sriagt ook in het hart, woelt ook in het gezin, en poogt zich ook van den Staat meester te maicen, maar toch is het vooral in de Maatschappij dat de wereld zich haar troon poogt op te richten. Wie van het leven der wereld spreekt, doelt vooral op de ontwikkeling van ons menscheiijk leven, gelijk ze in de vrije sa& mleving tot stand komt. Het woord wereld kan ook in allerlei andere beteekenis genomen worden, en ook in de Schrift geschiedt dit; maar zoo dikwijls we in de Schrift de tegenstelling vinden tusschen de wereld en het Koninkrijk van Christus, wordt gedoeld op een gevaarlijken geest die heerscht en die het menscheiijk leven in heel zijn vrije openbaring leidt. Het Gezin brengt in zijn vasta formatie vanzelf regelen met zich, die het leven in het Gezin beheerschten. De Staat is, evenals het gezin, van vaste formatie en heerscht door de wet. Maar de Maatschappij heeft zulk een vaste organisatie of formatie niet. Op haar terrein ontbreken de vaste regelen en wetten, en vandaar dat de geest, die wil insluipen om ons leven te verderven, zich 't eerst richt op de Maatschappij, deze aan zich poogt te onderwerpen, en in haar zoekt te heerschen. Die onheilige geest vindt hier het terrein vrij. O^igemerkt dringt hij in wat we de publieke opinie noemen in, en die publieke opinie is feitelijk niet anders dan de zienswijze, de denkwijze die in het breede maatschappelijk leven den toon weet aan te geven. Tegen de wereld nu, in dien zin genomen, staat de Christus met zijn Koninkrijk over. Zijn doel is juist om uit onze wereld den geest der wereld terug te dringen en haar met zijn geest te bezielen. Het is de Heilige Geest die hiertoe tegen den onheiligen geest der wereld den strijd aanbindt. Nog eer Jezus naar Gethsemané ging, sprak hij 't voor zijn jongeren uit: „Vreest niet, ik heb de wereld overwonnen." Dit gold natuurlijk niet in feitelijken zin. Integendeel, toen Jezus stierf aan het Kruis, bleef de wereld wat ze was, Jezus kon dus alleen bedoelen, dat hij in beginsel de wereld overwonnen had, en dat de uitkomst van den strijd, dien bij met haar-aanbond, haar volkomen ondergang en vernietiging zou zijn. Maar hierom moest dan ook de strijd met haar, na zijn hemelvaart, worden voortgezet. Heel de historie van het Godsrijk in haar verder verloop zou deswege niet anders zijn, dan een onafgebroken worsteling tusschen den geest van Christus en den geest der wereld. Er is dus geen sprake van, dat Jezus als onze Koning zich alleen met zijn Kerk zou inlaten, om het leven der Maatschappij aan haar zelve over te laten. Eer integendeel zal de strijd tegen de wereld eerst na Jezus hemelvaart recht beginnen. Als Koning zal de Christus voor zijn Koninkrijk strijden in zijn Kerk en in het Gezin, maar stellig niet minder ook op het terrein van het maatschappelijk leven.

Ge verstaat dan ook de worsteling niet, die Christus als Koning alle eeuwen door voortzet om zijn vijanden aan zijn voeten te onderwerpen, zoo ge de menschelijke maatschappij van zijn Koningschap uitzondert. Dat de macht, waarmee de Christus ook de Maatschappij wil beheerschen, veelszins werkt door zijn invloed op de harten, op het Gezin en op zijn Kerk, wordt natuurlijk toegegeven, maar dit is niet genoeg. Ook het maatschappelijk leven vormt een eigen terrein, en ook op dit terrein dringt Christus met zijn Koninklijke macht in, om het te beheerschen. Iets daarom voor èns. Christenen, van zoo o herwegend belang, omdat ook wij in die maatschappij leven, en in die maatschappij al medestrijders en krijgsknechten voor onzen Koning hebben op te treden. Wat Jezus tot zijn jongeren zeide: „Een stad op een berg gelegen kan niet verborgen zijn, laat dan uw licht schijnen voor de menschen, " doelde juist hierop. Zeer stellig werkt onze Koning ook rechtstreeks op de maatschappij in, buiten ons om, maar het lijdt toch geen tegenspraak, dat hij evenzoo door ons zijn Koninklijke heerschappij uitoefent, en ook bij ons leven in de Maatschappij zullen we ons hiervan bewust blijven. Jezus heeft niet gebeden, dat de Vader ons uit de wereld mocht wegnemen. Onze bestemming was niet, dat we ais Christenen ons als een aparte groep uit de wereld in de woestijn zouden terugtrekken. Zijn bede was alleen, dat de Vader ons bewaren mocht in die wereld.la de Maatschappij is dan ook onze plaats, en die plaats hebben we met eere in te nemen, en alle secten, die beproefd hebben, zich uit de Maatschappg terug te trekken, om buiten haar voor Jezus te leven, hebben in haar historisch verloop steeds ondervonden, dat ze juist hierdoor van hun Koning afraakten. Maar dan mag ons ook nooit het gevoel bekruipen, alsof we, door in de Maatschappij op te treden, van onder onzen Koning uitgingen, en om hem terug te vinden weer in zijn Kerk moesten vluchten. Christus Koningschap gaat over alle ding, strekt zich uit over heel ons menscheiijk leven, ook in het midden der Maatschappij, en dan alleen staan we te midden dier maatschappij krachtig, zoo we ook over de Maatschappij Christus koninklijke heerschappij erkennen en eeren. Dat dit het moeilijkste stuk van onzen dienst van onzen Koning is, spreekt vanzelf. In de Kerken in onze gezinnen, en zelfs in den Staat Jezus als onzen Koning te dienen, valt veel lichter. Daar vinden we overal gebaande wegen, waarlangs we ons rustig en met vasten tred bewegen kunnen. Op dit drieërlei terrein kunnen we ons ten deeie zelfs thuis gevoelen. In de Maatschappij daarentegen leven we te midden van den tegenstand; moeten we op eigen beenen staan; moet een ieder zijn eigen weg vinden; en de voetangels en klemmen, die men voor ons legt, zonder tal. Het is daarom begrijpelijk, dat velen de wereld liever mijden en zich zoo weinig mogelijk op haar glibberig terrein wagen. Maar voor verreweg de meesten is dit volstrekt ondoenlijk. Hun levenspositie, hun bedrijf, hun ambt noodzaakt hen gedurig de wereld in te gaan. Mee te leven in het groote geheel der maatschappij is in den regel onze roeping, en daarom is het zoo gebiedend noodzakelijk, dat we ook in de Maatschappij aan Christus Koninklijke heerschappij gelooven. Alleen wie met zijn Koning in dis maatschappij ingaat, kan in diens kracht ook persoonlijk die we.eld overwinnen.

Ook de aard van Christus Koningschap, als zoodanig, gedoogt niet, dat het terrein van het maatschappelijk leven er buiten worde gesloten. Dit zou nog denkbaar wezen, indien het slechts voor een tijd en met een beperkt doel doel ware ingesteld. Maar dit is niet zoo. Het Koningschap van Christus stuurt rechtstreeks aan op de eind-catastrophe, als met het jongste oordeel heel deze wereld en haar heerschappij zal ondergaan en het rijk der heerlijkheid zal worden ingeleid. Natuurlijk zal in den ommekeer die dan tot stand komt, alles begrepen zijn, heel de natuur, al wat zich creatuurlijk roert op aarde, en bovenal heel ons menscheiijk leven, zoo van de vorige geslachten, die reeds voor eeuwen ten grave zijn gedaald, als van het geslacht waar we zelve toebehooren en van wie na ons komen zullen. Op die eindbeslissing, op die einduitkomst richt zich heel Jezus Koningschap. Hij is niet een Koning die regeert om wet en orde te handhaven, en voorts het leven van zijn volk te laten gaan gelijk het gaat, De aard van zijn Koningschap is geheel anders. Is elk aardsch Koningschap gericht op de instandhouding van den bestaanden toestand, en acht de Vorst zich gelukkig, die zijn land en volk in bloei en zekerheid aan zijn opvolgers mag achterlaten, hier, bij den Christus, geldt het een Koningschap, dat doelt op strijd, op principieele aantasting van den bestaanden toestand, en er op aanstuurt om aan geheel den bestaanden toestand eens voor goed en voor altijd een einde te maken, en een geheel nieuwe orde van zaken te doen intreden. Het moet alles daarheen, dat Christus het Koningschap aan God en den Vader overgeve, en daarna een toestand intrede, waarin God zijn zal alles en in allen. Alleen maar, dit gaat niet toe met geweld. Dan toch waren deze lange eeuwen van voorbereiding niet noodig, en had reeds kort na den Pinksterdag het einde der wereld kunnen intreden. Doch zoo heeft 't Gode niet beliefd. Nu reeds twintig eeuwen wordt de worsteling in de wereld der geesten voortgezet. Niet als doellooze repetitie van eenzelfde leven, de éene eeuw voor en de andere eeuw na. Dan toch zou het leven geen doel hebben. De geschiedenis toonde dan ook, dat in den loop der eeuwen gedurig nieuwe toestanden intreden, een hooger peil van meer alzrjdige ontwikkeling van krachten bereikt wordt, en de groote levensvraagstukken zich telkens in nieuwen vorm aan ons voordoen. Dit nu heeft ten gevolge, dat de geest der wereld rusteloos zijn aanval op het rijk van Christus vernieuwt; telkens van geheel anderen kant zijn verzet tegen den geest van Christus volhoudt; en keer op keer optreedt met de bewering, dat de wereld den Christus niet van noode heeft, want dat de wereld zelve alleszins in staat is, haar ellende te boven te komen, en den geluksstaat te doen intreden. Blijken moet dan, dat dit pogen telkens mislukt, en daartegenover moet dan uitkomen, hoe het Evangelium Sempiternum, het Eeuwig Evangelie, alle eeuw door in die kringen, waarin het heerschen mag, feitelijk vrede en geluk brengen blijft. Zoo wacht de Christus de ééne eeuw voor, de andere eeuw na die aanvallen en ijdele pogingen af, om juist daarin te triomfeeren, dat die aanvallen telkens tot niets leiden en die pogingen gedurig in haar ijdelheid worden beschaamd. En onderwijl is dit verloop der historie niet doelloos, want aldoor komt in het menscheiijk leven hooger ontwikkeling tot stand, ontplooien zich nieuwe krachten, en wordt het menscheiijk leven in de veelheid van de ten dienste staande middelen en in de intensiteit van stoffelijke en geestelijke uitingen verrijkt. Dat zal zoo aanhouden tot de geest der wereld zijn laatste kracht heeft uitgeput, en niets meer heeft om tegen den Christus over te stellen. Dan zal die geest zijn heil moeten zoeken in enkel list en geweld. De geest der wereld zal zich dan in den Antichrist belichamen, om nu met al wat het teeken des Doops draagt, korte metten te maken. Op uitroeiing van het Christendom zal 't dan worden toegelegd. Maar dan zal ook gebleken zijn, dat het Eeuv/ig Evangelie zich onveranderlijk tegenover elke hoogere ontwikkeling der wereld heeft gehandhaafd; eiken geestelijken aanval heeft afgeslagen; den toets tot het einde toe doorstaan heeft; en nu blinkt in zijn Goddelijke volkomenheid. En zet de wereld dan tenslotte in haar vertwijfeling macht tegen macht, en waagt ze de poging der wanhoop om geweld tegen den Christus over te zetten, —dan zal het einde daarzijn, en de macht van Christus onzen Koning zoo overweldigend hoog boven haar macht uit gaan, dat ze verzinkt in het niet en Christus haar verdoet met den geest zijns monds. Maar is zóo de aard van Christus Koningschap, hoe zou het hiermee dan bestaanbaar zijn, dat dit Koningschap tot zijn Kerk, tot het Gezin en tot den Staat beperkt wordt, en niet óók over het leven der Maatschappij ging? Of eischt het dan nog nader betoog, hoe steeds meer de geest der wereld juist het maatschappelijk leven als instrument gebruikt, om zijn toeleg door te zetten, zijn aanvallen op het rijk van Christus te hernieuwen, zijn verzet tegen het rijk van Christus door te zetten, en eigen macht tegen de macht van Christus over te stellen ? Juist daarom zijn de uitspraken der H. Schrift over het Koningschap dan ook zoo alomvattend. Hem is gegeven alle macht op de aarde en in den hemel. Alle dingen zijn hem onderworpen. Niets wordt uitgezonderd. En hoe zoudt ge dan van zijn Koningschap juist dit breede terrein van ons menscheiijk leven willen uitlichten, waarop feitelijk de groote worsteling tusschen den geest der wereld en den geest van Christus beslecht wordt.' Licht uit Christus Koningschap zijn macht over het maatschappelijk leven uit, en zijn Koningschap ware vernietigd.

Ditzelfde geldt van ons eigen geloof in dit Koningschap. Ge zoudt u geen doeltreffende voorstelling van dit Koningschap kunnen vormen, zoo ge metterdaad gelooven moest, dat uw Koning wel in zijn Kerk, in uw Gezin en ten deele in den Staat zijn Koninklijke macht deed gelden, maar dat ge van onder zijn Koningschap uit waart, zoodra ge de Maatschappij binnentreedt. Jammer genoeg, dat dit bij zeer vele Christenen zoo metterdaad in hun voorstelling leeft, maar het droef gevolg is dan ook, dat ze in hun Kerk priesterlijk aanbiddend, in hun Gezin vroom, en in den Staat onderdanig zijn, maar zich in den stroom van het maatschappelijk leven laten medesleepen, als hadden ze in dit stuk van hun leven met het Koningschap van Christus niets uitstaande, In dit leven der Maatschappij eeren ze dan nog wel de eischen die van Boven aan hun cons'cientie gesteld worden. Ze voelen dat ze persoonlijk aansprakelijk blijven; maar dat ook over dit breede terrein van het leven de scepter van Jezus Koningschap gaat, voelen ze niet. Ze hebben er geen weet van, dat al wat in de wereld woelt, tegen hun Koning ingaat, en ze hebben er geen öog voor, dat hun Koning ook op dit terrein doende is, om de zijnen te sterken en zijn geest tot macht te verheffen. Gevolg waarvan dan ook is, dat het Koningschap van Christus niet voor hen leeft; nog wel als een leerstuk door hen beleden, maar niet in het leven door ben ervaren wordt; en dat de stellige uitspraak van hun Heiland, dat hem alle macht gegeven is in den hemel en op de aarde, voor hen woorden zonder zin zijn.

Wie daarentegen met deze oppervlakkigheid brak, en zijn roeping erkende om met het Koningschap van Christus weer vollen ernst te maken, voelde vanzelfde behoefte, om het dan ook te eeren in zijn vollen omvang, het te eeren op elk terrein, en met name het ook te eeren en te erkennen op dat breede terrein, waarop het grootste stuk van ons menscheiijk leven wordt afgespeeld; en voor verreweg de meesten is dit juist het terrein van de Maatschappij. Voor de vrouw moge dit minder het geval zijn dan voor den man, hier staat tegenover, dat de leiding van den geest der wereld veel meer van den man dan van de vrouw uitgaat, en dat voor zoover ook de vrouw hieraan deelneemt, ook zij uit het gezin uitgaat, en zich beweegt op maatschappelijk terrein. Zal dan ook het Koningschap van Christus voor ons één ongebroken geheel vormen, dat feitelijk stuur en leiding langs alle wegen van zich doet uitgaan, dan hebben we er zelven onafwijsbare behoefte aan, om zeker niet in de laatste plaats ook op maatschappelgk - terrein voor de werking van dat Koningschap ons oog te ontsluiten. Elke uitzondering die hier wordt toegelaten, zou het geheel voor ons breken, We zouden hoogstens voor den gang der aloude historie en voor ons eigen levensverloop onze toevlucht in het regiment Gods nemen, met dan de Christus er bij uitsluitend voor onzer ziele zaligheid, maar van een Koningschap van Christus zouden we buiten de Kerk niets meer verstaan. Ons leven zou onigaan buiten de reuzenworsteling, die juist tusschen den geest van "Christus en den geest der wereld gestreden wordt. De zaligheid van onze ziel zou iets aparts zijn, dat buiten het leven stond. Ons persoonlijk bestaan zou uitgelicht zijn uit hetgeen God de Heere door zijn Christus doende is voor heel ons menscheiijk geslacht. We zouden uit het groote levensverband zijn uitgerukt, en de groote ommekeer, die in het eind der dagen zal tot stand komen, zou iets zijn, dat buiten ons omging, en waarvan we hoogstens belangstellende toeschouwers zouden zijn. Wel verre daarvan daan, dat het Koningschap van Christus over de Maatschappij een bijkomstig stuk zou zijn, dat desnoods terzijde kon worden gelaten, moet er daarom alle nadruk op gelegd, dat vooral op dit terrein de worsteling van den geest der wereld tegen den geest van Christus wordt uitgestreden; dat wie den Christus als zijn Koning belijdt, te kort schiet in plichtsbetrachting, zoo hij ook op dit terrein, en op dit terrein vooral, niet in de volle wapenrusting van het Evangelie den strijd mede aanbindt; en dat zichzelf in zijn geloof verzwakt, wie voor den ernst van den op dit terrein gevoerden strijd geen open oog heeft. Zeker, God regeert, en het ware gansch goddeloos, ter wille van het Koningschap van Christus, den heiligen God te verlagen tot een nietsdoend Koning, een roi faineant. Er gaat geen enkele werking van Christus Koningschap uit, of God zelf werkt er in, want Vader en Zoon zijn één. Maar in de bedeeling der zonde, die tot aan het jongste oordeel stand houdt, regeert de heilige God instrumenteel door Hem in wien de verzoening gevonden is. Het blijft ook hier: Uit God en door God en tot God alle dingen, maar tot dat esns de zonde zal zijn te niet gedaan, is er geen Koninklijke heerschappij, die in het teeken der Verzoening staan zal, denkbaar dan door den Christus, die zelf God is te aanbidden tot in alle eeuwigheid.

Ongesteldheid heeft den schrijver van deze artikelen, zeer tot zijn leedwezen, genoodzaakt, ze een week later dan anders zijn gewoonte was, te hervatten. Hij hoopt thans weer in staat te zijn, ze geregeld voort te zetten.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 september 1909

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Hege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 september 1909

De Heraut | 4 Pagina's