Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De heer Bensdorp

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De heer Bensdorp

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De heer Bensdorp, die het polemiseeren niet moede wordt, zendt ons weder een schrijven van den volgenden inhoud;

Geachte Redactie.

In antwoord op uw repliek verzoek ik U op e eerste plaats ook eens no. 22 van Pars I rt. IV in den Roomschen Catechismus na te eien. Vervolgens wensch ik u in herinnering e brengen, dat pars inferior animae nog niet d v a I per se de anima sensitiva beteekent. Thomas Aquinas spreekt dan ook in betrekking tot Christus' zielesmart van „inferior pars rationis". Op de derde plaats geÜei'e u te bedenken, dat u als gereformeerde, indien u althans consequent wilt zijn, eveneens de superior pars van Christus' zielesmart moet uitsluiten; immers u dient aan te nemen, dat aldaèr geloof, Godsvertrouwen en berusting heerschten.

Wat Bellarminus betreft, deze constateert alleen, dat de H. Schrift geheel onze zaligheid aan het bloed en den lichameüjken dood van Christus toeschrijft; maar daarom beweert hij niet, dat Christus' zielesmarten daarvan moeten worden uitgesloten, m. a. w. dat Christus' bloed hier zonder eenig verband met Christus' ziele smarten moet worden opgevat. Ook beweert hij, dat de Schriften na Christus'lichamelijken dood geen verdere straf meer in Hem erkennen, m. a. w. dat Christus na zijn dood niet meer geleden heeft; maar hij beweert niet, dat de Schriften behalve Christus' lichamelijken dood geen andere straf in Hem erkennen. Overigens is hetgeen Bellarminus zegt, volkomen waar, en als U hiervan de Katholieke Kerk een verwijt maakt, treft dit allereerst de H. Schrift.

Ten slotte beweert u, dat er Roomsche Theologen zijn, die alle zielesmart in Christus ontkennen. Wil u zoo vriendelijk zijn mede te deelen, welke die Theologen zijn en waar ze dit beweren. Ik voor mij duif gerust a priori het bestaan van zulke Roomsche Tneologeo te ontkennen, immers het zouden formeele ketters ziJD, want de hun toegeschreven bewering gaat lijnrecht in tegen Christus'woorden: „Mijn ziel is bedroefd tot den dood.".

Ook twijfel ik zeer aan het bestaan van Roomsche Theologen die Christus' zielelijden tot de anime sensitiva beperken. Ik ken er althans geen enkele.

Hoogachtend,

Uw dw„ TH. BENSDORP,

A., 3 Dec. tgog.

Consr. S5. Red

Onze roomsche censor moge er behagen in vinden deze scholastieke quaesties in 't oneindige uit te spinnen, we vreezen, dat het geduld onzer lezers hierbij op een al te zware proef wordt gesteld. ^Bovendien ontwijkt de heer Bensdorp telkens het eigenlijke punt van het debat en daardoor komt men wat de hoofdzaak betreft geen stap verder.

Mogen we dit iets uitvoeriger ditmaal aantoonen, om daarmede het debat dan ook voor goed te sluiten.

Volgens ons leerde de Roomsche Kerk, dat het lijden van Christus alleen de lagere deelen zijner ziel raakt, maar niet het hoogere deel. De heer Bensdorp betwistte dit en hield staande, dat volgens de Roomsche Kerk de geheele ziel van Christus geleden had. We wezen voor het tegendeel op den Roomschen Catechismus, die uitdrukkelijk zegt, dat het lijden alleen de inferior pars animae Christi, het lagere deel van Christus' ziel, raakte. Laat ons thans hieraan toe mogen voegen het getuigenis van Dr. J. B. Heinrich, een der beste roomsche dogmatici van onzen tijd, die in zijn Dogmatische Theologie Bd. VIII 3 e afd. Mainz 1896 p 772 als het algemeene roomsche gevoelen weergeeft: „de smart en de droefheid des Heeren bereikten niet de hoogste gedeelten van Christus ziel, welke geheel door de zaligheid waren ingenomen; alleen de (vergelijkingswijze) lagere deelen zijner ziel werden door smart gepijnigd."

Dat sommige Roomsche theologen dit lijden zelfs uitsluitend bepalen tot de zoogenaamde anima sensitiva, de gevoeisziel, wordt uitdrukkelijk door Maldonatus in zijn Commentaar op de Evangeliën bij Matth. 26:87 erkend. Hij zegt: Er wordt in de scholen zeer diepzinnig door de Theologen gedisputeerd over de vraag, hoe het mogelijk is, dat Christus, daar hij gelukzalig was, droefheid heeft kunnen hebben. Er zijn er, die daarop antwoorden, dat Christus alleen gelukzalig was in het hooger deel van zijn ziel, maar dat zijn lichaam nog niet gelukzalig was, omdat de gelukzaligheid zich nog niet in het lichaam had overgegoten, opdat hij zou kunnen lijden; dat die droefheid echter was in het lagere deel van Christus ziel, welke in het lichaam is (quae ia corpore est), Dat onder de pars animae, quae in corpore est, niet anders verstaan kan worden dan de anima sensitiva, behoeft wel niet te worden aangetoond.

Sommige schrijvers gaan zelfs nog verder en ontkennen, zegt Maldonatus, dat Christus zelfs het lijden van het lichaam zou gevoeld hebben. Hilarius is in zijn commentaar op Mattheus, in zijn uitlegging van Psaim 68 en in cap. X van zqn tractaat over de Drieeenheid plane afHrmat nullum Christum dolorem sensisse, d. w. z. dat Hilarius duidelijk en klaar verzekert, dat Christus geen enkele smart gevoeld heeft. Dat Maldonatus hiermede volkomen juist het gevoelen van Hilarius weergeeft, blijkt, wanneer men het bedoelde tractaat opslaat. Hij zegt zelf: „zeker heeft onze Heere Jezus Christus geleden, toen hij geslagen werd, toen hij werd opgehangen, toen hg gekruisigd werd, toen hij stierf, maar het lijden, dat in het lichaam indrong, al was het gewisselijk een lijden, heeft toch niet de gewone gevolgen van het lijden gehad (nee tarnen naturam passionis exercuit)". En wat daarmede bedoeld wordt, blijkt duidelijk genoeg, wanneer hij er op wijst, dat i^t gevoel van smart eigenlijk niet van het lichaamslijden zelf komt, maar van de ziel, want, gelijk hij zelf opmerkt, wanneer een zieke vooraf door een doctor onder narcose gebracht wordt, kan een operatie geschieden zonder dat hij het zelf gevoelt. (Opera Omnia ed. ab Erasmo Basil. MDL p. 203 en 207). Zelfs het kruisigden is daarom eigenlijk niet door Christus gevoeld, en nog veel minder wil Hilarius van eenig zelfstandig zielelijden weten, want al de plaatsen der Schrift, die daarvan spreken, verklaart hij als een bloot medelijden met het lot van Christus' discipelen. De heer Bensdorp moge uit deze citaten zien, dat het toch werkelijk niet aangaat zoo boudweg te verklaren, at geen Roomsche theoloog ooit het lijden an Christus' ziel ontkend heeft of dit lijden lleen tot de gevoeisziel heeft beperkt. ndien hij zich de moeite had gegund de b m d a t l m d prachtige uitgave der Patres, die zijn Redemptoristen-bibliotheek rijk is. na te slaan, zou hij anders hebben geschreven.

En wat eindelijk Bellarminus aangaat, tracht de heer Bensdorp ook hier door een achterdeur zich te redden. Wat we beweerden was, dat Rome het eigenlijk rantsoen voor de zonden zcicht in het lichaamslijden, in het bloed van Christus. Dat nu zegt Bsllarminus met ronde woorden. Zeker ontkent Bellarminus niet, dat Christus ook naar de ziel heeft geleden en hij zegt, dat dit lijden der ziel het rantsoen nog overvloediger gemaakt heeft (copinse), maar het eigenlijke rantsoen blijft toch het bloed v& a Christus. Het door ons aangehaalde woord van Bsllarminus blijft dus onverzwakl staan Wat de heer Bensdorp optnerkt, dat Bellarminus alleen bedoelde de voorstelling af te SBÏjden, alsof «« Christus'dood nog eenig lijden ZDU zijn voorgevallen, toont, dat onze geachte opponent Bellarminus zelfs niet heeft inge? .iea Bellarminus polemiseert in de eerste plaats tegen Calvijn. met name tegen diens voor.stelling, dat Christus' om waarlijk onze Middelaar te zijn, ook de helsche smarten in zij a ziel heeft moeten dragen. . Nii heeft Calvija nooit geleerd, dat dit zielelijden na Christus' sterven heeft plaats gevonden: hij stelt het juist aan het kruis. Wanneer Beliarminus tegen dat gevoelen van Calvijn hier aanvoert, „dat de Schriften heel onze veriossitg toeschrijven aan Christus' bloed en lichamelijken dood, " dan bedoelt hij daarmede wel degelijk een tegenstelling met het zielelijden; anders zou dit beroep op de Schrift tegenover Calvijn geen zin of beteeketis hebben gehad.

Natuurlijk is het onmogelijk, telkens zoo uitvoerig op de bedenkingen van den heer Bensdorp in te gaan. We deden het dit^ maal om daarmede aan onzen geachten censor te toonen, dat we niet zonder goede gronden geschreven hebben gelijk we deden. En hiermede sluiten we dit debat.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 december 1909

De Heraut | 4 Pagina's

De heer Bensdorp

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 december 1909

De Heraut | 4 Pagina's