Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Zie, uw Koning komt en Hij is een Heiland”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zie, uw Koning komt en Hij is een Heiland”.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

[KERSTFEEST 1909.]

Verheug u zeer, gij dochter Sions, juich, gij dochter Jeruzalems Zie, uw Koning zal u komen, rechtvaardig, en hij is een Heiland; arm, en rijdeode op eenen ezel, en op een veulen, een jong der ezelinnen. Zach. 9 : 9.

Wat bekoort, wat bezielt ons, wat stemt eel de Christenheid altoos weer tot zoo eilige vreugde, als het jaar ten einde poedt en het hcoggetijde van bet Kerstfeest eer onder ons wordt uitgeroepen? Ook et Paascbfeest, ook het feest van Pinksteren temt' tot heilige verheuging, maar de lans van ons Kerstfeest overglanst toch lk ander hooggetijde. Onder al onze vieragen stond steeds het „zalige Kerstfeest" oor het besef van Gods kinderen ia heilige rde vooraan. Reeds in het elkaar toeen schen van een „zalig" Kerstfeest vond it zijn uitdrukking, en nóg gaat in alle hristenland de glorie van ons Kerstfeest ie van alle andere vierdagen verre te oven. Nu werkt ongetwijfeld veel bijomstigs hiertoe mede. De donkere winteraand van December sluit ons meer op in ns gezin, terwijl als het Paaschfeest komt, n vooral zoo het Pinksterfeest wordt ineluid, de weer ontloken natuur naar buiten okt en de leden van eenzelfde gezin vertrooit. De tegenstelling van de donkereid der korte dagen met den lichtglans ie van Bethlehems Kribbe uitstraalt, heeft ets betooverends. De lange avonden aan et einde des jaars geven aan de viering an het Kerstfeest in den huiselijken kring eer vorm en gestalte, dan aan de viering an de hooggetijden die ia het voorjaar allen. Met Kerstmis ontsluit zich een ange reeks van vrije vacantie-dagen voor nze scholen en allerlei betrekkingen. Daar ok het Kerstfeest niet aan Zondag gebonen is, geeft het keer op keer drie vrije agen voor al het volk. En daar er in de intermaand niets is, dat aftrekt en vertrooit, doorleeft men die dagen saam in nniger band, en kan zich meer dan anders eheel op de feestviering inrichten. Maar och, ook al brengen we dit alles in rekeing, toch laat zich uit dit bijkomstige de ooge jubel van ons Kerstfeest niet verklaen, en moet de diepere oorzaak van onse erstvreugde gezocht in wat. Zacharias angaf in deze woorden: Verheug u zeer, ij, dochter Sions, en juicht gij dochteren an yerusalem, want zie, uw Koning komt n Hij is een Heiland.

Wat altoos weer in ons Kerstfeest boeit en ooit zijn bekoring inboet, is de Goddelijke oëzie, die ons in ons Kerstfeest overstroomt. n God is alles poëzie, proza is er in den Heilige niet, maar in God is de poëzie wezenlijkheid en werkelijkheid, terwijl ze onder menschen nooit iets anders zijn kan, dan een poging om in de verbeelding boven de werkelijkheid uit te gaan, en gelijk onze God dicht door te scheppen, zóó Hem na te dichten in onze fantasie. En alles is in Bethlehem Goddelijke poëzie, maar die zich dan ook uitspreekt in wat wezenlijk gebeurde. Wij zouden de geboorte van onzen Koning in Jeruzalem hebben geplaatst, God laat onzen Koning geboren worden in het nietige Bethlehem, twee uren gaans ten zuidwesten van Jeruzalem gelegen, om de tegenstelling tusschen de macht en de glorie van onzen Koning en de nederige plaats waar hij geboren werd, zoo sterk mogelijk tot ons besef te laten spreken. Aan de aarde ontleent onze Koning niets, al de glorie waarin hij tot ons komt, straalt van den hemel uit. Zelfs is in dit vergeten Bethlehem niet de woning van een der hoofden, maar een stal tot plek verkoren, waar Jezus het eerst het levenslicht zal aanschouwen, en 'n dien stal een diep uitgegraven grot, waarin liet een koninklijke wieg, maar een kribbe. Voor voedering van het vee bestemd, de stede is waarin onze Koning het eerst wordt nedergelegd. Het is of 't al moet saam-Wferken, om alles wat deze wereld hem kan toebrengen, tot het minste en nietigste te nerleiden, opdat de lichtstraal die van Boven '«onze donkerheid indaalt, gansch ongebroken Zou blijven. Daar bij die kribbe dat onverge-"jkelijk zacht-teedere beeld van Maria, een vergetene onder de dochteren van Israel, die Biets anders zijn wil dan een „dienstmaagd ues Heeren", en die toch door de groetenis ^an den engel Gabriel hoog boven alle vrouwen verheven was. En niet bg, maar op een afstand van die kribbe, in het vlakke "«d de herders, die hun kudde bewaakten, l^dan, hoog boven hen, dat Engelenheir, Gods o» en 's menschen redding in hemelzang °6 wereld toejuichend, en hieun weer die­ zelfde tegenstelling tusschen die zelfs in Bethlehem nauw meetellende herders en die hooge geesten van Gods troon tot deze aarde neergedaald. Ais die herders straks tot de kribbe naderen, treedt in hen de menschheid toe, maar vertegenwoordigd in haar laagsten stand, maar jubelend in den hemelschen zang die hen verrukt had. Niet anders is het met de Wijzen, die niet uit Jeruzalem, en niet eens uit Israel, maar uit het Heidenland onzen Koning komen aanbidden en de weelde hunner gaven om de kribbe uitstallen. En als straks de man die als Koning van Jeruzalem op den troon zat, door het gerucht dat onze Koning geboren was, verschrikt, zijn gewapende mannen naar Bethlehem uitzendt, om het kindeken dat geboren was, naar het leven te staan, nogmaals diezelfde heilige poëzie van Jozefs droom, en den uittocht naar Egypte, en tenslotte de rijke gaven van de Wijzen uit het Oosten, die tot in Egypte in het levensonderhoud van Maria en Jozef en hun heilig kindeke voorzien. Zoo is het hier poëzie, gelijk geen verzinner' het zich poëtischer kon indenken, en het is die heilige, die Goddelijke poëzie, hier in het werkelijk gebeurde sprekend, die alle eeuwen het Kerstfeest in hoogeu glans heelt gezet, en nog steeds alle hooggestemden van hart op zoo wegsleepende wijze bekoort,

Toch moet voor de eerste Christenen de indruk van de.geboorte van onzen Koning nog veel roerender zijn geweest. Zij waren aan de Goddelijke poëzie, die in de Kribbe en den Engelenzang spreekt, nog rJet als wij gewend. Voor hen was de indruk geheel nieuw, voor het eerst intredend in hun verbeelding en geloofswereld, en, meer ézs. veelal erkend wordt, is er niets dat zoozeer den indruk van 't gebeurde veiflauwt, als het van kindsbeen af aan de kennis dier gebeurtenissen gewend zijn. Ook ia ons gewone leven bespeuren we dit wel. Wie door doodelijke ziekte overvallen op het kraakbed werd neergelegd, en straks door Gods hand weer van dit krankbed mag opstaan, om op nieuw het leven in te gaan, is in de eerste weken na zijn herstelling vol van de genade die hem te beurt viel en psalmeert zijn God, die hem redde, op allen toon in zijn machtig aangegrepen hart. Maar kom nu tien jaar later, en schier geheel die heilige indruk is weg, en de reddirg die God hem toebracht, is vergeten. Gered te worden is heerlijk, maar, eens gered, wennen we aan het heil ons geschonken, en het vermaan van den Psalmist: „Vergeet niet één van zijn weldadigheden", spreekt dies van schuld van ondank tot ons hart. En sterker nog is dit hier, want van Bethlehem hebben we reeds als kind gezongen, en al de jaren onzes levens is de herdenking van het Kerstfeest voor ons teruggekeerd. Er is op zichzelf in het Kerstfeest niets meer dat ons verrast, dat ons als met versche olie overgiet, dat met de bekoring der nieuwheid tot ons komt. We waren er aan gewend van der jeugd af, we bleven er aan gewend ai de jaren onzes levens. En het kon niet anders, of dit heeft den indruk verflauwd. Van wat Maria en Jozef, van wat die herders in Efrata en die wijzen uit het Oosten het hart als van verrukking trillen en beven deed, kunnen wij ons nau weiijks een voorstelliag meer maken. En als dan toch ook nu nog en bij elk weerkeerend Kerstfeest de indruk van het zalige van dit feest ons zoo overweldigend aandoet, dan voelt ge toch, hoe overstelpend de Goddelijke poëzie van ons Kerstfeest moet zijn, dat het desniettemin altoos weer zoo heilige vreugde in het hart van al Gods kinderen wekt, en ais ware er van verjaringj geen sprake, ons altoos iveer met zoo zalige verrukking aandoet. Zoo machtige, altoos weer zich hernieuwende verrukking is nooit van eenige menscheiijke poëzie uitgegaan. Alleen bij de Goddelijke poëzie, die uit Bethlehem ons toespreekt, was zulk een standhouden van den machtigen indruk deiikbaar.

Onder alle volk, heel de oudheid door, tintelde in het hart der besten het levendig besef, dat er iets gebeuren moest. Het zondebesef was niet diep ingedrongen, en men kon zich geen rekenschap geven van wat er aan ons menschelrjk leven schortte, maar men voelde levendig, dat het zoo niet bleven kon. Er was een drang in hun hart, die geen bevrediging vond; een streven en pogen dat steeds zonder uitkomst bleef; men zag voor oogen en doorzwoegde zelf een ellende, waaraan geen ontkomen was. Er was een nooit verzoende strijd in hun hart tusschen wat dat hart begeerde en ondervond en leed. Zoo kon het niet blijven, er moest verandering komen, er moest iets gebeuren dat een nieuwe orde van zaken in het leven riep. Men wist niet, hoe noch vanwaar het komen zou, maar zag steeds verwachtend, hopend en profeteerend naar wat te gebeuren stond, uit. Daarvan zong de poëzie, daarvoor pleitten de wijzen, het genie giste, het volk riep er om, maar het kwam niet, en alJe dingen bleven als van ouds. Wat men beproefde mislukte, wat men zon en verzon, stelde teleur. De wereld kon uit de wereld het heil niet aanbrengen. Noch de machtigste onder de vorsten der aarde, noch de bovenmate wijze onder de wijzen der wereld, noCh poëet noch profeet onder de volken wist den stand van het leven te verzetten. Het bleef gelijk het geweest was. Donkerheid bij schijnlicht en kunstlicht. Eén diepe onvoldaanheid die het hart verteerde, éen jammerlijke ellende die het leven tot een plaag maakte. En dit hield aan en dit duurde, tot uit Bethlehem het licht opging en in de Kribbe ons het Koningskind was geschonken. Wat de wijzen en de machtigen der aarde niet hadden vermocht, dat bracht God te weeg. Door de donkere wolk vaa den toorn brak plotseling een lichtstraal der ontferming door. Uit Israel zou het heil zijn, en in Israel werd onze Koning geboren. En sinds kenterde het leven. Voor onvoldaanheid kwam zaligheid, voor strijd in het hart heilige vrede. De doodelijke spanning week, de in het paradijs verloren harmonie keerde terug. In het hart van Gods kinderen werd genoten, werd met volle teugen hemelsche vreugde ingedronken, en uit het vreugdedronken hart steeg een jubel op aan alle einden der aarde. De centnerzware last die het menschenhart gedrukt en bekneld had, werd van dit hart afgeschoven. Om heil, om redding was geroepen, gesmeekt, geweend, geschreid, aile eeuwen door, en zie, dit heil schonk God nu aan de wereld. Ze had nu haar Heiland, en zag zich in dien Heiland voor nu en eeuwig een volkomen verlossing verpand.

Het is dit «welbehagen in menschen", dat het gevoel van vreugde zoo diep uit ons hart op het Kerstfeest doet opkomen, te meer waar v/e weten, dat „de aarde in 't rond sich met ons verheugt". Men kan ook in de eenzaamheid blijde zijn en zich alleen geheel in een ons beschoren redding verheugen, maar cle toon uit het hart klinkt toch zoo veel hooger, zoo we weten dat anderea, dat velen ïich met ons verheugen; zoo de vreugde die ons in het hart trilt, een algemeen karakter draagt, en zoo we, wel vtxr^ van met onzen juichtoon alleen te staan, ervan alle kanten dea echo op beluisteren, en voelen hoe onze eigen jubeltoon slechts de echo is op den lofzang die uit anderer borst opstijgt. Een feest in een familie is reeds hooger gestemd dan een feest in een enkel gezin; en geldt hst een feest waar heel een stad, ja heel een land aan deelneemt, dan vuren er vonken, die alier hart aansteken, het vreugdebetoon luidruchtig doen worden, zoodat het zelfs in overspanning en opwinding overslaat. Dan loopt ieder uit, het is één blij gewoel langs de straten, men steekt de driekleur uit en ontsteekt het vreugdelicht. Vreugdebetoon van velen saam klinkt, zoo veel hooger daa verheugiKg in de eenzaamheid om een redding, die al'eea u ten deel viel. En ditzelfde nu geldt ook op geestelijk gebied. Ge kunt een psalm des lofs alleen in uw binnenkamer zingen, maar veel hooger toch stemt 't uw hart, zoo ge, met de gemeente des Heeren opgegaan, isstemt met het lied der eere dat onder 6, ^ gewelven van het huis des gebcds opstijgt. Heel de heerlijke bundel van onze psainien is er op ingericht, om allen ."jaam te bezielen die naar Gods huis opgingen. En nu is dit het plechtig verblijden van ons Kerstfeest, dat v/e weten dat in dienzelfdea morgen, op denzelfden dag, waarop wij ons feestlied inzetten, onder alle volken en onder alle natiën, heel de wereld door, aller denken en zinnen onder 's Heeren volk zich om de Kribbe van Bethlahem saamtrekt, dat het loflied uit alle oorden opgaat, dat niet wij alleen, maar allen saam met ons jubelen, , en dat van zee tot zee en tot aan de einden der aarde het gejuich en gejubel opgaat voor wat God ons in het Kindeke van Bethlehem geschonken heeft. Aller hart is er vol van, aller mond vloeit er in dank en aanbidding van over. Dat het op Kerstfeest een v/ereldvreugde is, die zich op eagelentonen alom uit, bezielt ook de vreugde van ons eigen hart tot hooger verhtffing.

En nu weet ge v/at men verstaat onder een panacee. Men doelt daarmee op een geneesmiddel, dat van alle ziekten redt, een medicijn dat alle kwalen heelt, een wónderkruid, dat uit alle krankheden redding brengt. Naar zulk een panacee had men gezocht, maar zonder het ooit te vinden; doch in Jezus, onzen Koning, is dit panacea ons juist van God geschonken. Om één edicijn tegen alle nooden en krankheden an ziel en lichaam te vinden, moest wat edden zal, afdalen en doordringen tot den iepsten wortel, waaruit alle nood en ellende pkwam. En dit juist verheft het Kindekca an Bethlehem bovea alle redders uit dea ood die zich aanmeldden. Uit or ze zonde en chuld kwam al deze jammer op, en het s juist die zonde en schuld die alleen Jezus an te niet doen. Reeds bij zijn omwaneling op aarde kwam dit zoo rijk verroostend uit. Zeker, hij kwam om onze iel van dea dood te redden, maar toch /as er geen nood, dien hij ontmoette, of hij ist ze op te heffen. Zoo in vollen, allcsmvattenden zin was hij de Christus Conolator. Hij vergaf de sonde, stierf voor nze schuld, deed in de ziel den Heiligen eest indalen, maar ook spijzigde hij de oDgerigen, genas de kranken, troostte de edroefden, wekte de dooden op. Hij redde en mensch in de volle beteekenis van zijn enschzijn, geestelijk iaweadig en uitendig uit den nood, dien de vloek over ns had gebracht. En daarom was de giftc ods in de Kribbe van Bethlehem zoo rijk, oo alle andere hulp die ons geboden was, eer verre te boven gaande. Met Hem aat het Goddelijk leven, en daarmee de oddelijke kracht, in onze menscheiijke atuur ia, en brengt de redding, waarop e hoopten, ia dien wortel zelf van ons enschelijk leven aan, om uit dien wortel ia n door alle vertakkingen van ons menscheijk leven op te klimmen en geheel ons menchelijk bestaan te zaligen, hier reeds bij oorproef, en eens in het rijk der heerlijkeid, als de herboren menschheid naar ziel n lichaam glinsteren zal in gelijke heerlijkeid als waarin Hij zelf nu reeds op den roon zit. Bij dit Kindeken van Betlehem ehoeft niets bq ; niets is er denkbaar dat em zou moeten aanvullen. Zoover onze chuld en ellende strekt, zoover strekt ook de itstraling van het heil, dat Jezus aanbrengt. e wereld heeft naar een panacee gezocht, aar het niet gevonden, doch ons Kersteest gewaagt ervan, want ia Christus s het allesomvattend medicijn ons toebechikt, waarvoor alle uitvloeisel, elke wrange rucht van zonde en ellende wijkt.

Daarom roept de profeet uit Israel ons dan ook vaa ouds toe: „Verheug u zeer, gij dochter Sions, want zie, uw Koning komi". Natuurlijk, alleen de dochter Sions viert in dieper, heiliger zin het Kerstfeest, alleen Gods volk weet naar waarde, wat God in dat Kindeken van Bethlehem ons schonk, te schatten. Ook wie van verre staan, mogen, door onzen jubel aangestoken, den feestzang met ons aanheffen, maar dit is slechts een v/éerklank op ons lied, en 't blijft bij klank en woorden; alleen wie in dat Kindeken in de Kribbe zi; n Heiland begroet, is tot den hoogcren Kersijubel bekwaam. Maar juist voor Gods volk trekt zich dan alle jubel ook saam in die éenè gedachte, dat zie onze Koning gekomen is. Een Koning, v/lens heerÊchappij een Rijk vormt, en dis in dat nieuwe Rijk al zijn gekozene onderdanen in een heiligen band vereenigt. In de wereld staan we verstrooid en verdeeld, eu toch weten we dat we éen moeten zijn, dat éen levensband ons alien.omsliageren moet, en dat we in die eenheid saam voor onzen God moeten verschijnen. Een leger zonder veldheer ïs verloren, een volk zonder hoofd zinkt in. En daarom, wat wij van noode hadden, om weer in saambinding en eenheid kracht te vinden, is juist dat ons een Koning geschonken wordt, die ons allen regeert, stuurt en leidt, en over ons allen saam zijn beschermend schild opheft, Zulk een Koning, zulk een Hoofd nu missen de volken, die van verre staan, maar óas Is deze onze Koning ia het Kindeken van Bethlehem gegeven. We zijn niet meer als een schip dat zonder stuur rondzwalkt, maar onze Koning zit op den troon der heerlijkheid, ea nam de teugels van ons leven ia handen. Hij regeert ïn eenieders hart persoonlijk, en regeert ze tegelijk allen saam. Zoo komt er vastheid in onzen gang, zoo zijn we niet meer aan onszelven overgelaten, maar voelen en beseffen we, dat we alle de dagen onzes levens onder hoogere leiding staan, en dat het regiment vaa onzen Koning ook ons in strijd en moeite te hulp komt en er ons doorredt.

Ja, verder nog strekt zich die zegen van Jezus' Koningschap voor ons uit. Onze worsteling toch is niet alleen met de zonde in onze eigen ziel, maar even sterk, zoo niet nog sterker, met de machten die uit de wereld en uit het rijk der demonen zich slag op slag tegen ons richten, om ons innerlijk te vergiftigen en straks tot een prooi vaa het verderf te maken. En nu is dit onze jubei op het Kerstfeest, dat we onzen Koning in de Kribbe ontvangen hebbea, die deze ; onheilige machten kan bezweren; die met en voor ons tegen satan en zijn demonen strijdt, en, mits we Hem trouw blijven, in eiken bangen zielsnood het doodelijk gevaar van ons kanen zal afweren. Een Koning is ons dat Kindeke uit de Moedermaagd, maar juist omdat hij onze Koning is, is hij onze Heiland, Onze Heiland ook nu, om ons uit den dood in het leven te doen gaan, een Heilaad om onze schuld te verzoenen ea ons van zoade te verlossen, een Heiland, die als waarachtige Hoogepriester met en voor ons lijdt en ons uithelpt, eea Heiland, die oas stuurt en leidt, regeert ea in den strijd bezielt en aanvoert, en straks een Heiland, die, als hier de laatste strijd volslreden zal zijn, ons een eeuwige heerlijkheid waarborgt, en ons zal zetten op zijn troon, om als koningen met hem te heerschen. Op 't Paaschfeest en op Pinksteren gedenken we een deel van het ons toegestane heli, maar 't Kerstfeest Is daarom 't rijkst, omdat het niet gedeeld, niet gesplitst, maar alomvattend het volle heil verkondigt. Op 't Paaschfeest is het onze Koning, die dea dood overwon, ea op Pinksterea onze verheerlijkte Koning die ons de gave des Geestes toezendt, maar op ons Kerstfeest is het de volle Christus dien we gedeaken, ea wieji we onze oagedeelde, alles insluitende hulde brengen. Hier is de lichtstraal die oas uit den Hooge beschijnt, nog ongedeeld en ongebroken. Al wat ooit engelentong of menschenlippea in den Christus verheerlijkt hebben, het ligt in het Kindekea vaa Betlehem als saamgevat. Koning, Heiland is het korte, alles omvattende woord, de alles te bovengaande eeretitel, waarin dit heilig Kindeken bij oas wordt ingeleid. We zien het dit Kindeken nog niet aan, het ligt alks ia dat Kindeken nog als een' niet ontplooid mysterie voor ons verborgen. Noch de herders uit Efrata, noch de Wijzea uit het Oosten, zouden het dit Kiadekea hebben aangezien, wat schat van heil ia zrja God-merischelijk hart ons was toegekomen. Maar uit dit Kindeken groeit straks de Christus Consolator, groeit de Man van Smarte, groeit het Lam Gods, dat zijn bloed voor ons zal vergieten, en ten leste ontplooit zich uit 't mysterie vaa dat Kiadekea de Koning der heerlijkheid, die nu op dea trooa zit aaa de Rechterhand des Vaders. En daarom is het op oas Kerstfeest bovenal, dat wie ooren heeft om te hooren, thans zijn Koning en zijn Heiland aanbidt en lof ea eere toezingt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 december 1909

De Heraut | 4 Pagina's

„Zie, uw Koning komt en Hij is een Heiland”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 december 1909

De Heraut | 4 Pagina's