Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro hege

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro hege

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS, (Vijfde gedeelte).

Cbristas Koningschap en da Staat.

VI.

DE WET.

Er is geene wet. Klaagl. 2 : < )d.

Het eerste instrument, waarvan de Christus als onze Koning zich bedient, om zijn heerschappij in het Staatsieven te vestigen, is zijn eigen rechtstreeksche actie op het hart en op het denken der Vorsten en han raadslieden, en wel een actie in dien dubbelen zin, dat hij vermag op aller zinsen en peinzen in te werken, onverschiJlig of ze Heiden, Mohammedaan of Christen zijn, maar dat deze actie dan vooral krachtig doorgaat, zoo hij de harten der Vorsten en van hun raadslieden aangrijpt tot krachtdadige bekeericg. Het tweede instrument nu, dat hierbij komt, is de Wet, Gelijk Calvtjn het in het 205 Kapittel van het IVe hoofdstuk zijner Institutie zegt, is de Magistraat de levende Wet, en de Wet de zwijgende regeeringskracht. Natuurlijk moet Wet hier niet genomen worden in den verwaterden zin, waarin men thans den naam vaJi wet zelfs geeft aan de begrootieg van uitgaven die voor één enkel jaar wordt vastgesteld, en uitbreidt tot elke regeling die de Oi^erheid in overleg met de Staten-Generaal tot stand brengt. IFif^in eigenlijken en hoogeren zin is het kort begiip van hetgeen we weten omtrent Gods wil voor zoover onze samenleving onder menschen aangaat. Wet en Geweten zijn in grondbegrip één. Beiden komen van den stam, dien we in zi/eten hebben. Geweten is hetgeen wij saam weten, d. i. hetgeen God weet en wij weten, d. i. öns weten gedaagd voor de rechtbank van ons innerlijk bewustzijn, waarin we voor God staan. Wet daarentegen is bet inbegrip van wat ons ik weet, dat we om Gods wil te doen of te laten hebben. In dien zin is de Heere onze Koning en de Heere onze Wetgever. Er moet onder het volk een algemeene, vaststaande regeling van de onderlinge verhoudingen in de saamleving zijn. Deze regeling staat niet aan ons believen, maar wordt bepaald door hoogere ordinantiën. Van die hoogere ordinantiën leeft in het volk het besef. Toch zou hierbij eiadelooze verwarring kunnen voorkomen, zoo we enkel op dit besef dreven. Dit besef toch kan vervalscht zijn, en is Is zijn toepassing op de omstandigheden onüeker. Vandaar dat er ook een landswet moet zijn, die eiken twijfel hierover opheft, en die, onder toepassing op allerlei omstandigheden, o.ns weten doet, hoe we ons in gehoorzaamheid aan de Overheid hebben te verhouden en te gedragen. Ontbreekt zulk een landswet, dan heerscht er of de wilkeur van het despotisme of de chaos van de anarchie. Vandaar dat Jeremia in zijn Klaagliederen het als een der bangste weeën van den verwoesten voSksstaat beschrijft: Er is geen Wet. Het land is wetteloos geworden. Juist in de Wet ligt eenerzijds een waarborg tegen de onderdrukking van het volk door de Overheid, en anderzijds da beveiliging tegen de wUkcur der verwilderde geesten, die heel den volksstaat op losse schroeven willen zetten.

Veel meer dan de Oi? erkeid beheerscht die Wet den volksstaat en houdt recht en orde staande. Verreweg het grootste deel van 't volk komt zoo goed als nooit met de straffende hand der Overheid in aanraking, en leeft toch in een vastgestelde orde. Die orde drijft deels op usantie, deels op uitgevaardigde Wet, maar beiden gaan ia het leven over. Verreweg de meesten onder ons lazen nooit de landswetten, zelfs niet de wetboeken die geheel de saamsteüing van het volksleven beheersche». Wel daarentegen gaat de inhoud van zulke wetten pfactisch in het leven over, de een hoort van deö ander wat mag en niet mag, en hoe alle dingen te schikken en te ordenen ^ll'n, en door die practijk leeft de Wet in het yolksbewustzijn. In dit volksbewustzijn nu 'S die Wet met hoog gezag bekleed. Men eeft naar de Wet, niat omdat da Overheid het zoo heeft ingesteld, noch ook omdat Wen anders straf beloopt, maar omdat men ^elf voelt, dat de hoogere orde waaraan we ons te onderwerpen hebben, in die Wet bezegeld is. In kleine bijzonderheden moge "len dit niet gevoelen, maar over het algemeen genomen, beseft men dat de Wet die 'egeling aan het leven gaf, die uit de "atuur der dingen, naar Gods wil, voortyioeit. Vandaar dat een Wet heel iets anders 'S dan een gebod, een bevel of een besluit, weze laatste zijn incidenteele wilsuitingen van de Overheid, waarnaar men zich schikt, waarnaar men zich voegt, maar die morgen weer anders kunnen zijn, en die de conscientie niet toespreken. De eigenlijke wet daarentegen maakt niet den indruk van oas te binden, omdat de Overheid schending ervan straft, maar omdat ze aan de saamleving die eischen stelt, waaraan die saamleving moet beantwoorden. Al treedt dus de Overheid ook hier op om kwaadwilligen tot de orde te roepen en misdrijf te straffen, die wet als zoodanig heerscht en doet haar ïverking als zoodanig geheel buiten de Overheid om. Voor één tiende moge de orde en regel in het land rusten op den dwang dien de Overheid uitoefent, voor ECgen tienden rust ze op de stille en zwijgende heerschappij der Wet. Vandaar het gewenschte, om in deze wetten niet te veel verandering te brengers. Hierdoor toch verliezen ze haar indrukwekkend karakter. De gewoonte bij de Perzen, om zulk een Wet, eenmaal uitgevaardigd, nimmermeer te veranderen, giog uit van de gedachte, dat een V/et een Goddelijk, blijvend karakter draagt, ea daarom blijven moet wat ze eenmaal is. Dit nu was stellig niet alleen overdreven, maar innerlijk onwaar, daar de mensch geen feiilooze Wet kan geven, maar er ligt toch deze juiste gedachte in, ó& t de Wet, als regeling van hoogs r ea duurzamer orde, voor het volksbesef vast moet staan. Wispelturigheid in de wetgeving verzv/akt het gezag zelf der Wet. Iets v/at met name geldt van de Grondwet.

Nu komt intusscben de Wet niet vanzelf tot stand. In hoogeren zin genomen, is de Wet er wel reeds, eer ze geformuleerd en In schrift gebracht werd, maar al gaat juist in dien mystieken zia van de Wet de hoogste kracht uit, toch geldt ze In het officieele Staatsie ven als zoodanig niet, zoolang ze niet ia de geschreven en bezegelde Wet haar belichaming heeft gevonden. De Wei; in mystieken zin genomen, geldt voor alle laaders en alle tijden, maar zoodra ze in aanraking zal komeri met bepaalde toestanden en bepaalde tijden eischt deze toepassing nadere bepaling, en die bepaling kan alleen een geschreven Wet geven; iets waarbij herhaald zij, dat we hier van de Wet uitsluitend in dien algemeenen zin spreken, waarin ze onze algemeene verhoudingen in de saamleving van het volk regelt. Zelfs van de Wet gelijk ze voor Israel In de H. Schrift geboekt staat, kan niet gezegd, dat ze irs dien vorm voor ons land geldt. De verwarring van begrippen, die zich hierbij telkens voordoet, komt daaruit op, dat we in de Schrift de mystieke Wet zoeken, en ons dan zoo licht inbeelden, dat deze trystieke Wet hier eea aquaedate uitdrukkirsg gevonden heeft, die voor alle laaden ea tijden geldt. Toch geldt dit zonder voorbehoud zelfs niet van de Tien Geboden. Niet van oiss geldt wat aan het hoofd dezer Geboden staat: „Ik ben de Heere, uw God, dis u uit het diensthuis uit Egypteland uitgeleid heb." Geestelijkmystiek ja, maar niet als wetsformule, want het volk van Nederland Is nooit in het diensthuis der Paarao's, noch in het land van den Nijl geweest. En evenzoo kunnen wij niet begeeren onzes naasten dienstknecht of dienstmaagd, eenvoudig omdat er geen slavernij oader ons meer bestaat, en er vaa huurdienst hier geen sprake is. Wat het is, een os vaa zijn naaste te begeeren, begreep men in Israel, waar ieder landbouwer was, en een os als trekdier werd gebruikte, maar bij ons zöu hier veeleer moeten gesproken zijn van etv paard, daar bij ons het paard het algemeen ingevoerde trekdier is. Hoe nauwkeuriger men dan ook de Tien Geboden leest, hoe klaarder het v/orden zal, dat ook hierin allerlei uitdrukkingen voorkomen, die met de toenmalige volkstoestanden saamhingen, en daarom op ons niet letterlijk toepasselijk kunnen zijn, of althans in een Nederlandsche Wet anders zouden zijn uitgedrukt. Toch hindert éit niet, overmits het ons Kiet er om te doen is, om aan een woord te blijven hangen, maar om den band te gevoelen van de mystieke Wet, die achter de Wet der steenen tafelen ligt. Dit is 't dan ook wat de Profeten aldus uitdrukken, dat de Heere hun God zgn Wet hun schrijven zal in de tafelen des harten, want dit juist Is de zuiverste uitdrukking voor de beteekeais van de mystieke Wet.

Nsemt men het nu ia dien zin, dan spreekt het vanzelf, dat deze mystieke Wet ook voor Israel gold, en dat, waar aan Israel de uitwerking van deze mystieke Wet op Goddelijk bevel is gegeven, de geheele Mozaïsche wetgeving in haar verborgen wortel voor alle landen en tijden geldt, maar niet in haar uitgewerkten vorm, noch in haar bewoordingen. Bij elke aan Israel gegeven wettelijke bepaling behoort dus te 'worden onderzocht, wat in deze bepaling de geestelijke ondsrgrortd, ds uitgedrukte wil des Heeren is, die al; o ook ons bindt, en wat de tijdelijke vorm, de plaatselijke toepassing en de met Israels toestand saamhangende wijze van uitdrukking van het beginsel is. Alleen dit beginsel bindt ook ons. Het bindt ons vanzelf, ook al ware het niet in de Heilige Schrift nader uitgedrukt, maar het bindt ons temeer, nu het ook ia Israels wetgeving een voor die tijden en die toenmalige toestanden passende vorm en uitdrukking verkreeg. Het was op dit onderscheid tusschen da mystieke Wet en de geschreven Wet dat ook Jezus de schare gedurig wees. De Farizeeën wilden steeds juist den vorm van de Wet nog meer toespitsen en tct in de kleinste bijzonderheden doorvoeren, doch juist hierdoor raakten ze van de mystieke Wet vervreemd; en daarom zegt Jezus het hun aan, dat het hun niets baat of ze de tiendwet al toepasten tot cp het kleinste stekje Tan hun hof, op een dille of komijnplant, want dat ze daardoor juist temeer afraakten van de geestelijk-mystieke kera der Wet, die barmhartigheid wil en oordeel. Men wachte zich daarom van den éénen kant, om ooit te zeggen, dat de Wet, door God aan Israel gegeven, voor ons geen beteekenis heeft, maar evenzeer van den anderen kaat, orn ooit te beweren, dat ze voor ons geldt in haar toenmaligea vorm ea wijze van regeling en uitdrukking. De mystieke Wet, die achter de Mozaïscbe Wet schuilt, geldt voor alie tijden en volken ; het is diezelfde mystieke Wet waarop onze coascientie zelve weerklank geeft, en die door de Gemeens Gratie ook ons volk blijft toespreken; doch waar deze mystieke Wet In OBze conscientie veelszins vervalscht is, ea ook door de Gemeens Gratie slechts ten deele tot ons besyustzijsi is teruggekeerd, loont het wei terdege de moeite, om ia Israels wetgeving op de beginselen terugtegaan, en hierdoor ons inzicht in de zuivere eischen der mystieke Wet te verhelderen. Steeds toch is het deze mystieke Wet, waardoor God ons zijn wil verkondigt, en die den eigenlijkea bindendea band om ons hart slaat. Niet de Wet, uitgebeiteld op een der steenea tafelen van Horeb, maar de Wet geschreven in onze harten, houdt da volken staande. Vandaar dat het zulk een volk het bost vaart, in welks hart die mystieke Wet spreekt, en dat omgekeerd het volksleven In anarchisme uiteenspat, zoo de mystieke Wet ophoudt Gods wil in de conscïentiën te doea gelden.

Nu kan niet gezegd, dat voor het gelden van de mystieke Wet ia da conscientie, het uitvaardigen van eea landswet volstrekt onmisbaar is. Ia het gsrAa weet ieder lid vaa het gezin dat er dingen zijn, die men niet doen mag, ea andere dingen die gedaaa moetea worden, zonder dat daarom het hoofd van het gezin een Wet in schrift brengt en in zijn huis ophaagt. Er zijn dingea die ieder van zelf weet, ea waarvoor gsea huisreglement behoeft te worden opgesteld. Evenzoo zijn er au nog Staten, vooral in Afrika, waaria het volksleven geheel op usantiën drqft. Ia Negerstaatjes is het bezit van een geschreven landswet allerminst regel, en steüig mag gezegd, dat ia den aanvang der Staat-vorming, toen de eerste grondslagen voor het Staatsieven gelegd zijn, de Wet.zw de Overheid school, maar nog allermiast in een beschrevea landswet belichaamd was. Toch kon het uitvaardigen van beschreven wetten niet te lang uitblijven. Velerlei toch eischte al spoedig regeling, dat niet meer rechtstreeks uit de wet der conscientie in ons hart voortvloeide, maar in verband stond met uitwes dige aangelegenheden vaa bijzoaderen aard, zoo b.v. het recht op water voor den akker, waaraan ia landen die door droogte geplaagd worden, het leven kon hangea. En toeanu eenmaal de ge.< jchreven laadswet haar loop begon, sprak 't vanzelf, dat ze steeds zich uitbreidde, en dat er van lieverlede ook datgeae ia werd opgenomen, watreeds vanzelf sprak ea krachtens conscientie en usantie sinds lang voor ieder als wet gold. Dat men niet moorden en niet stelen mag, gold zoo zeer uit den aard der zaak, dat er terstond straf op volgde, ook al kon het artikel niet geciteerd, waarin beide als misdaad geoordeeld werden. Het groote onderscheid tusschen misdaad ea overtredingYi& ngt hiermee zelfs saam. Handelt men ia strijd met een veordenende regeling, die iets uitwendigs op het oog heeft, ea waaria de coascientie rsiet meespreekt, dan overtreedt m& a den gesteldea regel, waarvan men wel weet dat de Overheid ze iavoerde, maar waarvan men niet voelt, dat er Gods wet in is uitgedrukt. Daarom heet het ongehoorzaam zija aan zulk een regeling een overtreding. Handelt men daareategen in strijd met de inspraak van zijn conscientie, schendt msa de mystieke Wet, en randt men hooger ordening aan, dan begaat men een misdaad. Doch ook hier zijn onderscheideae greazen. Dit op zichzelf klare oaderscheid verflauwt alet zelden. Dan komt het op b^zonderheden ea speciale verhoudingen aan. En juist daardoor dóet zich al spoedig steeds meer de noodzakelijkheid gevoelen, om de Wet in haar geheelen omvang te boek te stellen, en In dien bepaalden vorm uit te vaardigen. Dit nu doet de Overheid. Zij alleen kan het doen en bezit er van Godwege het noodige gezag toe, maar toch kwam het niet dan hoog zeldea voor, dat een Koning zelf persoonlijk de Wet, die hij zou uitvaardigen, opstelde en in schrift bracht. Zijn daad van wetgeving ligt niet daaria, dat hij zelf de artikelen vaa de Wet uitdenkt en in wetsvorm overbrengt, maar in zijn onderteekening van en in het plaatsea van zijn zegel onder de Wet. Tot het schrijven In de Wet van wat er in staan moet, werken daarentegen allerlei andere factoren mee. Een Koning heeft daarvoor zijn raadslieden, en die raadslieden beschikken over vaardig personeel, om hun gedachten in den verelschten vorm te gieten. Op den inhoud van de Wet daareategen werken nog geheel andere factoren ia. Daarvoor toch rekeat mea met bestaande gewoonten en overleveringen, die met den aard van het volk en met zijn levensomstandigheden op het nauwst saamhangen. Zoolang die gewoonten en overleveringen den loop der zaken genoegzaam in goede orde regelen, vraagt men zelfs naar geen geschreven wet. Begint er echter verschil vaa iazicht op te komea, zoodat de éen 't zus en de ander 't zoo verstaat, dan moet de besllssiag van eea hooger macht tusschen beide treden. Voor wat in de inheemsche gewoonten ontbreken mocht of aiet goed geregeld mocht zijn, raadpleegt men dan het gewooaterecht of geschreven recht van naburige Staten, en ontleent daaraan wat ze juister regelden. Onder de inwerking der Gemeene Gratie begint bij een bevoorrecht volk ook de rechtsstudie op te komen. Er wordt ook in het afgetrokkene over het Recht nagedacht en een juister rechtsvorm opgespoord. Het eene deel van het recht wordt met het andere in verband gebracht. Zoo dringt mea ia het wezea der rechtsbsgiaselea door. Vaste begrippea van het recht beginnen ingang te vinden. En zoo allengs vindt men een toetssteen, waaraan de ontworpen rechtsregelen gekeurd kunnen worden. Oca heiliger karakter aan een wet te geven, wordt ook wel de wijding van de Wet te hulp geroepen en met hel oordeel der priesters gerekend, opdat de Wet in niets zondige tegen het heilige. En ten slotte komt hier dan altoos de vraag bij, of hetgeen de Overheid als Wet uitvaardigt, niet in strijd komt metv wat voor het volk als Hooger Wet geldt, en daarom ia overeenstemming is met de uitspraak van het rechtsbesef In het volk. Niet, gelijk men dit thans wel verklaart, alsof volksleiders hun afwijkende denkbeelden, nu eens In dezen, dan in dien zin, aan het volk hadden in te prenten, om dan telkens de Wet te wijzigen naar wat dan het rechtsbewustzijn heette, doch feitelijk niet anders is dan de tijdelijke opinie van eeaige rechtsgeleerden; maar eeaiglijk in dezen zin, dat de Wet, om kracht te hebben, haar steunpuat moet vladea ia het diepste rechtsbesef van het volk, gelijk dit voor Hooger wil zich buigt.

Dat nu Christus onze Koaiag op de totstaadkoming van de Wet in het Christenland een overwegenden invloed heeft uitgeoefend, doorziet een leder, die slechts even de wetgeving in China met de wetgeving In eea Europeesch land vergelijkt. Niet dat alles verschillen zou. Ook in het Heidensche land kan de rechtsorde tot op vrij hoogen voet ontwikkeld zija. Ook in het Romeinsche rijk was de religieuse afgodendienst en het volksleven Heldensch, maar toch was aan dit Romeinsche volk zulk een scherp ontwikkeld rechtsbesef ingeplant, dat het de kundigste rechtsgeleerden heeft voortgebracht en een recht in het leven heeft geroepen, dat zelfs nu nog voor geen gerlag deel het recht in de meeste Staten van Europa beheerscht. In de Codex Justinianus, in de Institutiqnes, ia de Digesta en ia de Novellae schittert nog altoos eea schat van recht die door de Romeinsche juristen van den ouderen tijd en van later eeuwen gevonden was en aan het Christelijk Europa is overgeleverd; een schat van recht, dien men zoo weinig als Heldensch beschouwde, dat de Christenkeizers er allerlei regels zelfs voor de handhaving der Christelijke religie aan toevoegden, en den naam van Christus of van de Heilige Drieëenheid boven hun verzamelingen schreven. Nu de Gemeene Gratie onder ons weer tot klaarder belijdenis is gekomen, kan dit niet meer bevreemden. Het heeft onzen God behaagd, onder de badeeling der Gemeene Gratie niet alleen de zelfverlaging van ons geslacht te stuiten, maar ook het menschelijk leven tot meerdere ontwikkeling tebrenge». Daartoe gaf hij aan het éene volk dit, aan het andere een ander talent, en het Is de winst door alie deze volkeren sa4m met de hun toevertrouwde talenten behaald, die aan de Christenheid als erfschat van het leven der volken Is toegekomen. Zelfs is die overgeleverde schat door de Christelijke Vorsten en Regenten niet zelden al te hoog aangeslagen, en zija thans nog rechtsbeseffsn en rechtsbegrippen onder ons gangbaar, die aan het Romeinsche recht ontleend, nog altoos niet genoegzaam In overeenstemming zijn gebracht met de rechtsbeginselen, die ons in Gods Woord geopenbaard zijn. De Staatskerk, de heerschappij van de Overheid op religieus gebied, en met name de kettervervolging zijn ons uit die onreine bron toegekomen. Maar al hielden deze verkeerde insluipsels nog langen tijd stand, toch is het recht in het Christelijk Europa allengs een ander geworden, en door de Wet In de Christenlaadea alieags een Rechtsgebouw opgetrokken, gegrond op Christelijke grondslagen. Dit danken we in de eerste plaats aan de Christelijke Overheid, die door het geloof onder de heerschappij van den Christus gekomen, al meer de neigi«3g kreeg, om de V/et met de beginselen van den Christus in overeenstemming te brengen. Toch was het niet enkel door de bekeerde Koningen en Overheden, dat de Christus hierop inwerkte. Veeleer is de historie der Christenvolken onder onzen Koning zóó geleid, d at eeuw na eeuw zijn Kerk op alle hooger terrein den verst reikenden invloed oefende. In de Kerk traden de meest geniale personen op, en naast de Kerk ontbrak schier elk instituut van hooger orde, dat haar concurrentie kon aandoen. Die Invloedrijke mannen der Kerk predikten een eigen zedeleer, verkondigden een eigen beginsel, prentten deze aan het volk in en beheerschtea hierdoor ia tal van quaestles ook den raad der Vorsten. Op die wijze heeft ^Christus onze Koning, aan de wetgeving in tet Christenland a'meer dien eigenaardigen plooi gegeven, die het recht van het Christenland en het recht van het Heldensche ea Mahomedaansche land onderscheidde. Die nieuwe opvatting bracht allereerst te weeg, dat de Kerk van Christus niet meer vervolgd werd, maar een plaats der eere begon in te nemen, zoodat ze zich vrij naar alle zijden ontwikkelen kon, en land na land gekerstend werd. Heldensche gewoonten en opvattingen werden zoo almeer teruggedrongen. Het gezinsleven nam een vroeger ongekende eereplaats In, Aan het huwelijk werd een heilig karakter gegevea op zoo eervolle wijze, als dit ia geea heldensch land ooit bekend was geweest. Er kwam een geest vaa barmhartigheid op en een pogen om in allerlei nood te voorzien, gelijk dit oudtijds nimmer voor mogelijk of denkbaar gold. De persoonlijke zelfstandigheid van den mensch als mensch wist van lieverlede allen boei van slavernij en allen band van menschonteerende afhankelijkheid af te leggen. Dit alles ging niet op eens, er had geen revolutionaire omkeer vaa zaken plaats, maar de hoogere beginselen, die de Kerk van Christus predikte, kregen vat op de geesten en werkten rusteloos door. Zeker, ook in de Middeleeuwen bleven nog op allerlei gebied toestanden heerschen, die dringend om verbetering riepen, maar toch was reeds destijds het menschelijk leven tot veel hooger standpunt opgeklommen, en kon in meer dan in naam van een Christelijk Europa sprake zijn, en in dit Christelijk Europa kon het Koninkrijk der hemelen steeds milder glans op het volksleven doen uitgaan.

Dit alles nu kwam niet bij geval of onwillekeurig tot stand, maar was gevolg en vrucht van het Koningschap van Christus. Hij was het die de Vorsten en hun Raadslieden voor zich de knie deed buigen. Hij was het die den overgeërfden schat van de Gemeene Gratie onder de Volksverhuizingen voor de christenvolken bewaarde. Hij was het die zijn Kerk in alie landen indroeg en door die Kerk de volksopinie geheel omzette en wijzigde. Hij was het die de geniaalste talenten, eeuw na eeuw, aan zgn Kerk verbond en hooger geest in zija Kerk deed bevorderen. Hij was het die door deze mannen een eigen rechtsstudie in het leven riep, en door zijn inwerking op den geest der volken, aan het rechtsbesef van deze volken een anderen inhoud schonk. De Wet, in die algemeene opvatting waarin ze hier ter sprake kwam, kreeg door Hem allengs eenandere uitdrukking. Door die wijziging van de Wet veranderde het inwendig leven der Staten, en kwam in de architectuur der Staten een andere zin aan het woord. Zoo

vervolgden de Staten hun eigen leven, maar in dit staatsieven werd almeer een hoogere invloed merkbaar, die ongezocht en van zelf aan dit staatsieven een ander karakter schonk, £n het is niet het minst door dit instrument der Wet, dat Christus onze Koning het leven der Staten beheerscht heeft. Ge kunt daarom niet zeggen, dat de Staat een Christelijk instituut werd. De splitsing der menschheid in Staten toch is op zich zelf geen Christelijke idee. De Christelijke idee blijft aldoor roepen om de eenheid van ons menscheltjk geslacht, en daarom hoort de indeeling in Staten niet thuis in het Koninkrijk der hemelen. Maar toch werd dit gewonnen, dat in het, gesplitste staatsieven de beseffen en denkbeelden van het Koninkrijk der hemelen almeer indrongen, en dat het Staatsieven, in plaats van het Koninkrijk der hemelen te bestrijden en tegen te staan, bekwaam werd om het, onder de heerschappij van den Christus, te bevorderen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 april 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Pro hege

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 april 1910

De Heraut | 4 Pagina's