Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro hege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro hege.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS. (Vijfde gedeelte).

Christus Koningschap en de Staat.

VIL

STAATSPARTIJEN.

Daarna kwamen de mannen van Juda, en zalfden aldaar David tot eenen koning over het huis van Juda. 2 Samuel 2 : 4^.

Grijpt Christus als KoniBg der koningen in het Staatsieven in, ten eerste door zfjn inwerking op de persoonlijkheden van de vorsten en hun raadslieden, en in de tweede plaats door den geest, dien hij in de Wet brengt, als derde instrument ten bate van zijn Koningschap komt hier nog bij het Christelijk partijleven, dat vooral in onze dagen van zoo hooge beteekeais werd. Ten grondslag ligt aan dit partijleven de overtuiging, dat wel de Overheid het volk te regeeren heeft, maar dat toch ook het volk recht van meespreken heeft. Dit recht van spreken is ten slotte belichaamd in wat in den meest algemeenen zin & ^& parlement heet, een instelling die juist aan het spreken, het parlare, zijn naam ontleent. Toch miskent de historie, wie waant, dat dit toekennen van recht van spreken aan het volk eerst in het laatst der Middeleeuwen in Engeland is opgekomen. Veeleer vindt men de sporen van zulk een optreden van het volk tot in de oudste tijden, en ook in de Heilige Schrift zien we het tot in Jozua's dagen teruggaan. Reeds in Mozes' dagen was het volk van Israel in de woestijn geordepd, en toen Jozua sterven ging, zoo lezen we, riep hij tot zich „de oudsten van Israel, ea Israels hoofden, en Israels richters, en Israels ambtslieden", en in deze breede vergadering werd het volk geacht vertegenv/oordigd te zijn. Er volgt toch terstond op: Toen zeide Jozua tot het gansche volk." Da massa van het volk was er blijkbaar bij komen staan, es in geheel het verdere hoofdstuk (XXIV) hooren we dan ook gedurig, dat Jozua tot het volk spreekt, en dat het volk Jozua antwoordt, tot ten slotte in vs. 28 gezegd wordt: Toen zond Jozua het volk weg, en ieder naar gijn erfdeel". De uitspraak van het volk nu was ten principale geweest, dat het aan Jehovah trouw zou blijven. Er staat toch in vs. 24: Ea het volk zeide tot Jozua: Wij zullen den Heer e onzen God dienen, en we zullen Zqn stem gehoorzaam zijn". Zoo vóór als na Josua lezen we dan ook van de Kahaal en van de Eede, welke beide woorden beteekenen: e vergadering, de bijeenkomst, de verzameling, t. w. van het volk. Tot deze Kahaal had ieder recht van toegang, die besneden was en den volwassen leeftijd had bereikt. Door het Sacrament der besnijdenis was men in het Verbond des Heeren ingelijfd, en allen die tot het Verbond behoorden, kwamen op in de groote Bondsvergadering, die geheel op heilig terrein stond. Het is dan ook een vervalschiög van de historie, zoo men het voorstelt, alsof dit recht van meespreken van het volk eerst bij de Grieken en Romeinen ware opgekomen. Nog eer hieraan onder Grieken en Romeinen veel kon gedacht worden, was het raadplegen van het volk en het spreken met het volk in de historie van Israel vast gebruik, en dit gebruik hield stand ook toen later onder het koningschap de regeering vaster vorm had aangenomen. Na Sauis dood op Giiboa is het niet, gelijk bij Saul, en bij Davids eerste verkiezing te Bethlehem, de Ziener, maar het volk dat David tot koning verheft. Zoo toch lezen we in Sam. 2:4: Daarna kwamen de mannen van Juda, en zalfden aldaar David tot eenen koning over het huis van Juda". De zalving die David te Betlehem van Samuel ontving, was het teeken van zijn Goddelijke roeping, maar de feitelijke opdracht van het koninklijk bewind over Juda ontving hij van het volk zelf, van „^^ mannen van Juda". En al moge onder Salomo dit optreden van het volk zeldzamer zijn geweest, onder Rehabeam vernieuwt het zich. Jerobeam trad tegen Rehabeam op, niet alleen, maar met het volk, en in i Kon. 12:12 lezen we: Zoo kwam Jerobeam en het gansche volk tot Rehabeam op den derden dag, gelijk als de koning gesproken had, zeggende: omt weder tot mij op den derden dag". De uitdrukking: et gansche volk, is hier zelfs zeer sterk, en uit het zeggen van den koning blijkt, dat hij zelf dit meespreken van het volk geheel in den haak vond. Dan meldt VS. 15 ons: Alzoo hoorde de koning naar het volk niet", en in dat zich niet storen aan hun wenschen berustte het volk zoo weinig, dat er in vs. 16 volgt:

„Toen gansch Israel zag, dat de koning naar hen niet hoorde, zoo gaf het volk den koning wederantwoord, zeggende: Wat deel hebben wij aan David.' ja geene erve hebben wij aan den zoon van Isai. Naar uwe tenten, o Israel! Voorzie nu uw huis, o David!" Alzoo viel dan Israel van het huis Davids af tot op dezen dag. En wel verzamelde toen Rehabeam een leger van 180 000 man, om Israel te lijf te gaan, maar Semsja, de profeet, v/erd daarop tot Rehabeam gezonden, om hem in den naam n des Heeren aan te zeggen: „Zoo zegt de Heere, gij zult niet optrekken, noch strijden tegen uwe broederen, want deze zaak is van Mij geschied".

Van meet af rekende het volk alzoo oader Israel wel terdege mede. Er was stamverband, ea de stammen hadden hun natuurlqke hoofden, die met anderen vereenigd, „de oudsten" vormden, èen vergadering met wat wij Senaat noemen min of meer te verg.2lijken; maar bovendien werd er gedurig ook heel het volk als volk geraadpleegd, en had dit volk over eenige benoemingen zijn zeggensschap. Dit hing saam met ézs. krijgsdienst, waartoe ieder volwassen man \rx Israel geroepen werd. Vandaar de dubbele zegswijs: i». ^i? mannen, of wel alle mannen van Israel, en 2". het volk of wel het gansche volk, iets wat dan weer in de Kahaal, die op de heilige dingen zag, zijn achtergrond had, terwijl omgekeerd het slecht geregelde van dit optreden van het volk zeer dikwijls tot revolutionair optreden aanleiding gaf. Maar hoe gebrekkig dit recht van meêspreken van het volk ook geregeld was, feite lijk bestond het, de koningen hebben er mee gerekend; zelfs heeft David zijn kroon over Juda uit de faaidea van het volk aangenomen; en het' volk stond er gedurig op, dit zijn recht uit te oefenen. Het is, naar luid van i Kon. 12 : i, „het gansche Israel dat te Sichem verschijnt, om Rehabeam koning te maken", niettegenstaande hij den troon van Salomo erlds Al spoedig heeft men in de noordelijke stammen hier spijt van, en onder Jerobeam trekt nu „de gansche gemeente van Israel" (vs. 3) tot den koning op, en klaagt steen en been over de zware belastingen en over dea harden krijgsdienst, die Salomo hun had opgelegd. „Uw vader heeft ons juk hard gemaakt, maak gij au uws vaders harden dieast ea zijn zware juk lichter, en wij zulkn u dienen". Daarop houdt Rehabeam raad met zijn Oudsten, die evenzoo het volk vertegenwoordigen, en dezen zaggen tot hem: „ïndiea gij heden knecht van dit volk zult v/ezen en hen dienen, zoo zullen zij in alie dingen uw knechten zija" (vs. 7), een zeer krasse uitdrukking, die aan het volk zeer groote lechtea toekent, en den koning kenteekent als den dienaar van zijn volk.

Nu moet men dit niet op één lijn stellen met onze constitutioaeela leer en met oazen parlementairen regeeringsvorm. Van een kiesrecht of een wet op het kiesrecht, of vsa een geschreven regeling vas rechten was bij dit alles geen sprake, maar in den grond der zaak was er dan toch overeenkomst. Er sprak zich de waarheid in uit, dat de Ov-erheid er om bet volk is, ea niet het volk om de Oi/erheid; dat Oastersch despotisme ten eenenmale m strijd met Israels ïnsteiiingen was; dat een koning als David het recht van meespreken van het volk erkende, en zelf zfja kroon uit de hacd van het volk aansam; dat in de Kahaal en in de Eede het volk zelfs zekere geordende regeling be2at, en dat men ook op het stuk van belastingen en van krijgsdienst van het recht van bemoeiing gebruik maakte. Iets waarop te mssr moet gewezen worden, omdat Caivijn en zija volgelingen op deze gegevens uit het Oude Testament bijzonderen nadruk hebben gelegd; zich voor de rechten des volks herhaaldelijk op deze Oad-Testanientlsche toestanden beroepen hebben; en omdat juist in die landen waar Calvijns geest het diepst doordrong, de rechten van het volk om meê te spreken, het best gewaarborgd bleven. Zelfs aarzelde Caivijn niet het volk gelukkig te prijken, dat van Godswege het recht had ontvangen om zijn eigen Overheden aan te stellen. Hierdoor is er tusschen het Oude Testament en onze toestanden rechtstreeksche samenhang ontstaan, niet in dea zin, waarin de valsche democratie dit thans opvat, alsof het hoogste gezag in het volk berustte, ea door het volk eigener beweging aan de Orerheden werd overgedragen. Integendeel, steeds is het, volgens Caivijn, vóór alles God de Heerc, die 'tzij op het volk, 'tzij op den koning zijn gezag doet rusten. Maar zooveel blijft dan toch, dat Caivijn het volk niet als een te verwaarloozen hoegrootheid beschouwt, die overgeleverd is aan de wilkeur der vorsten. Van Godswege hebben beiden vorst en volk zeker recht, ea de Staatskunst is maar, om nu die beide rechten zoo te regelen, en in zulk een onderling verband te 5fttr-n, dat beiden èa de wilkeur der despotea èii dd euvele overmoed van den wilden hoop voor het Goddelijk gezag buigen.

De hooge, oorspronkelijke Souvereiniteit is alleen in God, en de mensch, v/ie hij ook zij, kaa nooit anders dan een afgeleide Souvereiiteit bezitten, onder verantwoordelijkheid aan Hem, die deze op hem doet rusten. Maar terwijl God Souvereiniteit bezit over het landsbestuur en over het volksleven beide, zoodat 't al ia volstrekten zin van Hem, en van Hem alleen, afhangt, heeft God op de Os^erheden alleen in zooverre de Souvereiniteit gelegd, als noodig is om het laad wel te regeeren; maar daarnaast heeft Hij de Souvereiniteit ia eigen kring gelegd op de gezinshoofden ia het gezin, op de patroons in het bedrijf, op de geleerden in de wetenschap ea op de artistea op het gebied van de kunst. Zoo regeeren de Vorsten ea Overheden bij de Gratie Gods, maar bij de Gratie Gods is ook een vader hoofd van zijn gezia, de raad der kerken van de Gemeente, de iaadbouwer op zija land, de geleerde in zijn wetenschap, ea de kunstenaar als hij zija inspiratie uitvoert. Er zijn alzoo twee reeksen vaa rechten, die beiden ia God hua oorsprong vinden, ea die beiden, omdat ze uit de Gratie Gods voortvloeien, om Gods wil moeten gehandhaafd worden.

Vandaar dat er wel te onderscheiden is tuschen de macht, het gezag ea de bevoegdheid er Overheid eeeerzijds, maar ook anderzijds tusschen de in het volk van Godswege klevende rechten, en dit nu leidt vanzelf tot het stelsel, om naast en bg de Overheid een vertegenwoordiging te plaaten, die bij deze O-'s/hsJd voor de handhaving vaa de volksrechten waken kaa. Zoo echter, dat deze vertegenwoordiging van het volk nooit anders daa door de 0/erheid geregeld kan wordea, ea dat omgeeerd op de Overheid de taak ea de plicht ust, deze zaak zoo te ordeaen, dat eeaerzijds haar eigen gezag geen schade lijdt, ea anderzijds de rechtea vaa het volk, voor zoover dit Souvereiniteit ia eigen kring bezit, niet wordea geschaad. Hiervoor nu zijn allerlei lanaea ea allerlei stelsels uitgedacht, ea daaronder vooral sinds de Fransche Revolutie nietwei& ige, die hierin alle misgingen, 1°. dat ze de bron vaa alle recht ea gezag niet in God, maar in het volk zelf zochten ; 2°, dat ze voor het volk niet alleen de Souvereiniteit ia eigea kring stelden, maar ook de Souvereiniteit over het land ea het bewind; en 3°, dat ze het volk niet als een organisch sneenzittead lichaam baschouwden, maar als eea verzameling van individuea, die krachtens hua vr^ea wil over het hoogste gezag beslisten. Daartegen nu is strijd gevoerd eenerzij ds door de conservatieve reactie, die er steeds op uit was, om uitgaacde van dezelfde valsche praemisssn, de macht aan de mannen van het geld te brengen, rasar ook aaderzijds van uit het Christelijk begiasel, dat erkenning vaa God als de g broa van alle gezag ea van alle recht op dea voorgrond stelt, ea tegelijk voor het volk ea zijn organisch, veelzijdig volksleven tegen de reactie ea den Mammon opkwam.

Bij den strijd, die hieruit ontbrandde, ging het om de diepste grondbeginselec. Aanvankelijk drong het Christendom ook iü den Staatsvorm door vaa het Romeiasche rijk, gelijk deze zich onder de Keizers ontwikkeld had. Die Staatsidee had zich aanvankelijk tegea het Christendom gekant en het te vuur ea te zwaard • vervolgd. Naar de Heideasche opvatting toch had de Staat recht en bevoegdheid, om ook op geestelijk gebied de wet te stellea, ea wat met die wet streed te keer te gaan. Maar iaplaats van nu, toea de Keizers zelve tot het Christeadom bekeerd werdea, de Christelijke Staatsidee voor de Heideasche ia plaats te stellen, bleven de Christea-Keizers aan de oude Heideasche Staatsidee vasthouden, alleen met dit verschil, dat thans de Heideasche eeredienst de vijaad werd, ea de Staat zich als beschermer vaa het Christendom opwierp, doch dan ook achtte in Christus' Kerk zich het hoogste zeggenschap te kunaea aanmatigen. Gelijk eertijds de Christenen door de Heideasche ' Keizers werden vervolgd, vervolgden nu de Christen-Keizers het Heideadom, slotea de tempels, braken de altaren af, en bedreigdea de ketters met hua straffen, Zoo begint het groóte wetboek van Keizer Justiaiaaus, dat in Naam van Jezus Christus onzen Koning werd uitge vaardigd, met eea eerste hoofdstuk over de Heilige Drieëenheid, handelt daaraa vaa de heilige Kerken, voorts vaa de Bisschoppen | ea dorpsgeestelijken, en in gelijkea vorm van geheel het kerkelijk Ievea, om eerst daaraa tot de burgerlijke regeeringszaken over te gaaa. Zoo is uit hetHeidendom de idee van de Staatskerk opgekomen, en gelijken oorsprong had de booze idee, alsof de Overheid geroepea ware de ketters te vervolgea ea ten slotte uit te roeien. Dit au liet zich nog verstaan, zoolang men het Romeinsche rijk als het éêne groote wereldrijk beschouwde. Toen daarentegen dit wereldrqk opbrak, ea Staat naast Staat gevormd werd, geraakte deze Caesaropapie ia haar Heidensche grondgedachte in openlijkea en oaverzoenlijkea strijd met de wereldbsteekenïs van Christus' Kerk. De Kerk is, naar luid onze Geloofsartikelea, oecumenisch, d. w. z. ze staat tegea de splitsing vaa ons menschelijk geslacht in onderscheiden Staten, als een alle volken omvattende instelling over. Het Koninkrijk der hemelen omvat heel ons menschelijk geslacht, ea de Staatsidee die dit geslacht in afzoaderlijke Staten splitst, kan zich hiermee niet verdragen. Nooit had daarom de Kerk van Christus zich er toe moeten leenen, om zich ia het nationale kleed te hullen. Kerk van ééïs volk te willen worden, en zich meteen bepaalden Staat in huwelijk te begeven. Nog op de Syjiode te Dordrecht protesteerde mea tegen deze valsche vermenging door de afgevaardigden van de buitenlandsche kerken er bij te roepen, maar beging niettemin de fout zich onder de voogdij vaa één bspaaldea Staat te stellen. Op zichzelf zat in het zich noemen van „nationaal" toen de fout niet. Dit toch was niet anders dan gericht tegea ds provinciale idee, ea bedoelde alzoo juist een hoogere eeaheid. Maar voor het overige moet betreurd, dat de Kerken der Hervorming, vooral in de Luthersche, maar ten deele toch ook in de Gereformeerde landen, de eenheid der wereldkerk niet genoeg in het oog hielden, en ten slotte toch weer bij de Caesaropapie van de Byzaatijnsche keizers zija uitgekomea.

Dit nu hing daarmee sa& m, dat men als vrucht dei Middeaeeuwea zich ia had gedroomd ia de idee van een geheel gekerstead volk, ea dit wel ia zoo engea zin, dat de tegenstelling tusschen het zondig-menschelijk leven ea het Christelijk ideaal ten slotte geheel verdwenen was. Da volken, die, na den ondergang van dea Romeinschen Staat, de leiding op zich namen, waren allengs in hun geheel gedoopt geworden. Alles scheen daarom Christelijk te zija, elk inwoner van het land heette Christea, de levensvorm kreeg het Christelijk cachet, en tea slotte kon men zich het niet anders inbeelden, of in de lauden vaa het Christelijk Europa had alie tegenstelling tusschen de oud Heideasche idee ea de Christelijke idee, zoo ia hef private ais in het publieke levea, opgehoudea te bestaan. Ia rechtstreekschen strijd met de uitspraak vaa dea Christus, dat het een klein kuddeke onder de massa zou zijn; dat de meestea door de breede poort gaan, ess slechts weinigea door de enge poort bianeatrede»; waande mea een toestand bereikt te hebbesi, waaria de kudde van den Christus eheel het volk, alle personen ia dit voik, ea alle uitiagen vaa het levea onder dat volk omvatte. Het waren allen, zoo dacht mea nu, Christea-voikea, Christen-staten ea Christelijke landea geworden. Vandaar dat mea tea slotte tusschen het burgerlijk leven ea het kerkelijk levea geen verschil meer zag, ea zich zoo vaa lieverlee iabeeldde, dat Kerk ea Staat ééa ware»; dat de Staat eea Christelijke Staat ea de Kerk eea Staatskerk was geworden; en alsoo de Oi^erheid haar zwaard ook bezigen moest, ora het onkruid dat op dea kerkeiijken akker opschoot, uit te wiedea. Zelfs nu nog zija er niet weinigen, die niet inzien, hoezeer heel deze beschouwing tegen de grondgedachte van het Koaiagschap der hemelen iadruischt, ea droomen daarom nog altoos van het herstel van eea staat van zaken, die in de Middeneeuwen verklaarbaar en begrqpelijk, thans ten eenenmale onhoudbaar is geworden. Onhoudbaar daardoor, dat de heidensche idéefin, die in de Middeaeeuwea schier geheel onderdrukt waren, deels onder het Humaaisme, maar vooral als gevolg der Fraasche Revolutie het hoofd weer opstaken, opaieuw breeden aanhang wonnen, ea er tea slotte in slaagden de publieke opinie meerendeels aan haar zijde te krijgen.

Dit had vanzelf tengevolge, dat er in den boezem vaa elk krachtig levend volk steeds meer partij tegen partij kwam over te staan. De aanhangers van de oud-Heidensche idee sloten zich aaneea, om geheel het Staatswezen in den door hen gewenschtea vorm om te gieten, en mannen vaa Christelijkea huize stelden, zich daartegenover, om de Christelijke idee te doen zegevieren.

Zulk een partij komt niet uit eea te veroordeelen streven op, maar is noodzakelijk. De Christus verschijnt niet, om het bestaande goed te keuren, maar als eea steen des aaastoots en een rots der ergernis. Hij is gekomen niet om den vrede, maar om het zwaard te breagea. Wat hij wil, staat tegen hetgeen de wereld wil over. Daardoor bindt hij tegen die wereld den strijd aan, ea waar zija gemeente ook optreedt, zoolang ze hem trouw blijft, moet ze die tegenstelling voelen en doorzetten. Groen van Friasterer sprak daarom zoo terecht van Ie parti du Dieu vivant, vaa de partij vaa den leveadea God, die principieel overstaat tegeaover hen, die alie gezag en macht uit den mensch aüsiden, en het leven naar het ideaal, dat de wereld najaagt, willen iarichtea. Niet aanstonds iatusschea is het in de Europeesche laadea tot die scherpe tegenstelling gekomen. Wel kwam het telkens uit, dat ook op staatkundig terrein ievensopvatting tegeaover levensopvatting stond, maar aaavaakelijk leidde dit niet tot een worsteling tusschea de diepste leveasbeginselen. Er was wel verzet tegen het nieuwe, dat sommigen wilden doordrijven, maar veelmeer uit eigenbelang en uit vasthoudendheid aan het oude. Dit maakte den strijd onzeker. Het giag niet om het behoud vaa het bestaaade, dat veelszias in merg en been vergiftigd was, en zoolang de Christeaea, in welk laad ook, niet anders bedoelden dan, in het gevolg van dit reactionair conservatisme, tegen het moderne strevea den strijd aaa te bladen, was men gerust in Sioa, ea bedierf zija eigen zaak. Toch moesten we ook die periode doormaken, tot het geloof weer opwakkerde, een dieper onderzoek naar de beginselen werd ingesteld, ea mea allengs tot helderder iazicht kwam, hoe het vroegere schijn-Christendom in dea Caesaropapistischen Staat en in de Staatskerk ons niet redden kon; hoe veeleer de valsche toestanden, hierdoor in het leven geroepen, radicale verbetering eischten; en dat mea wel naar eea aieuwen toestand op weg moest, maar juist in dien nieuwen toestand uit eigen Christelijk beginselen hetgeen koméa moest, had af te leiden. Hierdoor eerst zijn de Christenen vaa de reactie van het conservatisme losgeweekt, en als zelfstandige partij opgetreden.

Thans wordea daaooksteedsmeerdeChristelijke idéëen ea de oud-Heideasche idéëea op staatkuadig gebied uit elkander geward, ea valt daarmee het lijdelijk en tijdelijk verzet van het Conservatisme vanzelf weg. Tegenover elkaader komen nu testaan, i< > , eeaerzijds het geloof in God als de bron van alle gezag ea levea, ea de zondige mensch, die beweert uit zichzelf het staatslevea te kunnen opbouwen; en 20. anderzijds de voorbereiding van het Koainktijk der hemelen, gelijk dit onder Christus als oaze Koning, ia het levea der volkea moet plaats hebben, ea het wereldsch ideaal, dat geea ander doel kent, daa om het Staatsieven aan eigen welstand en eigea genot dienstbaar te makea. Hierdoor is zuivering vaa den toestand verkregea. De Christenen begianea ook op staatkundig gebied weer uit hun eigen beginselen te leven, en de wereld stelt hiertegenover steeds krasser eea toekomst, gelijk ze zich die krachtens haar eigea zondige begiaselea droomt, Dezea gang aam het levea aiet bij toeval, aoch bij vergissing, maar oader het bestel vaa Christus als onzea Koaiag zelve. Hij was hef, die aan den bangen toestand van wilkeur een einde maakte, die de begiaselea der wereld ea zijn beginselen weer scherp tegenover elkander stelde; die ia de harten der zijnen meer beslistheid, in hun denkea meer helderheid aaabracht, en die thaas weer te middea van het leven der volken zijn Eruis als het teeken heeft gesteld. Zijn verlosten, die lange jaren hem wel eerden als Heiland van zijn Kerk, maar niet verstonden dat hij ook als Koning^ der koningen wil geëerd worden, begonnen weer hun plicht en roeping te verstaan, om hun Koaiag ook op het gebied vaa den Staat en te midden van het volksleven te eeren. Dit doel bereikte de Christus ten deele door oader de zijaea te werkea ea hun mannen te geven, die hen leiden koadea, maar ook anderdeels door de liedea der wereld ia steeds scherper-sprekende excessen hua wereldsche gedachtea naar den voorgrond te doen dringen. Die beide werkten saam, èn de verlevendigiag ia eigea kring, èa de stuiteade excessen van de tegenpartij, en hierdoor eerst is Ie parti du Dieu vivant, d, i. de partij van den levenden God, naar vorea getreden, en staat deze thans schier overal, zij 't ook in zeer ónderscheiden vorm, tegen de partg, die de oud-Heideasche idéeëa vernieuwen wil, over.

Dit partijleven stelt uiteraard aan gevaren bloot, waartegen niet behoedzaam genoeg gewaakt kan worden, maar op zichzelf is het een normaal verschijnsel, dat

allerlei wijs het Koningschap van! opristus over den Staat weer bevorderen! kan. Dit parttjleven heeft ook het eigenaardige, dat het in steeds breeder kring doorwerkt, en steeds meerderen noodzaakt om ook op politiek terrein de tegenstelling tusschen de Christelijke en de wereldsche idealen in te denken. Vroeger hadden de Christenen een Christelijk geloofsleven, een Christelijk kerkelijk leven, en een Christelijk gezinsleven, maar om hetgeen op publiek terrein omging, bekommerde men zich niet. Na onze vrijmaking van Spanje, en onder het opbloeien van ons grcote Gemeenebest, hebben de Christenen zich bijna niet met het Staatsteven ingelaten. Ze lieten dit aan anderen over, en voelden niets van den verkeerden koers dien ons Staatskven allengs uitging. Bitterlijk heeft men daarvoor onder de Fransche overheersching geboet, en nog droever geboet toen de Fransche revolutie-idééën hier in de beschaafde kringen steeds meer ingang vonden. Maar juist die verdrukking heeft ons gezegend. En thans reeds, na zoo korte jaren, is een toestand ingetreden, dat de ijver voor eer» Christelijke beginselen ook op staatkundig gebied in breeder kringen ontwaakt is, en tot zelfs de eenvoudigsten zich rekenschap beginnen te geven van wat die Christelijke beginselen op staatkundig gebied van ons eischen. Allengs" hebben zich vereenigingen gevormd, om die beginselen toe te lichten en te verbreiden. Mannen van talent zijn voorgegaan om het Christenvolk daarbij in te lichten. Kennis is onder alle klassen der Maatschappij verspreid, en wat schade ook elke nieuwe stembusactie met zich moge brengen, ze heeft dan toch dit goede en dit schoone, dat op tal van samenkomsten beginsel tegen beginsel wordt gesteld, en dat ge niet alleen in de steden, maar evenzoo op het platteland, thans allerwegen mannen ontmoet, vaardig in het woord, vast in overtuiging, en ter dege op de hoogte, die de eere der Christelijke beginselen bepleiten kunnen. Zoo is het Koningschap v^n Christus ook op staatkundig terrein «/eer aan het woord gekomen, en in de S aten-Generaal heeft dit de zoo gewensche uitwerking, dat daar tegenstand kan geboden worden aan de onv/are beginselen, eri ook daar allengs meer invloed van de Christelijke beginselen kan uitgaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 april 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Pro hege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 april 1910

De Heraut | 4 Pagina's