Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pro Rege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Rege.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS. (Zesde gedeelte). Het Koningschap van ~Cbristos en de Wetenschap.

XI (Slot).

DE MAJESTEIT.

In denwelken alle de schatten der wijsheid, en der kennis verborgen zijn. Col, 2 : 3.

De plaats der eere, die de Christus in het rijk der Wetenschap inneemt, is alzoo geheel eenig in karakter, geheel het terrein beheerschend, in strikten zin vol Majesteit. Er is dan ook geen sprake van, dat er vrede mee zou zijn te nemen, zoo de Christus in één adem wordt genoemd met de vele groote geesten van ons geslacht. Niet als denker onder de denkers neemt de Christus zijn geheel eenige plaats in. Het is niet het velerlei onderzoek, door hem ingesteld, waaraan we zekeren schat van kennis danken. Het zijn niet wetenschappelijke geschriften door Jezus te boek gesteld, die zijn naam onder ons vereeuwigen. Aan geen school van hooge geleerdheid heeft hij door den luister zijner wijsheid geschitterd. Veeleer is, in den gewonen zin des woords genomen, de Christus een ongeletterde onder de ongeletterden geweest, een man onder het volk, een rabbi onder de schare, een volksleeraar onder de eenvoudigen. Gemeten naar den gewonen maatstaf, die ter bepaling van iemands geleerdheid en wetenschappelijke beteekenis pleegt aangelegd te worden, zou de Christus onder de mannen van wetenschap zelfs niet meetellen. Elke poging om naar deze opvatting de beteekenis van Ciiristus op het erf der wetenschap te waardeeren, wijzen we daarom met beslistheid af. Wie den heiligen naam van den Christus naast dien van Confucius, Socrates, Piato of Augustinus noemt, onderschat Hem ten eenenmaie, miskent zqn geheel eenige positie, enomsluiert ook op wetenschappelijk gebied zijne Koninklijke Majesteit.

De Christus is in de eerste plaats de voleinding van de profetie. Wat hu was die profetie ? Ze was de lichtstraal uit den Hooge, die, na den val, in het verdonkerd en verduisterd leven der menschheid werd ingelaten. Na zijn schepping en krachtens zijn schepping wandelde de mensch aanvankelijk in het licht van het Goddelijk aanschijn. Dit licht schitterde toen nog niet in zijn volkn glans. Het was slechts de dageraad, en ware geen verduistering tusschenbeide gekomen, het volle licht der heerlijkheid zou steeds voller over de menschen zijn opgegaan. Maar deze paradijstoestand in zijn oorspronkelijk schoon is verstoord. Wolken van donkerheid zijn om onzen gezichtseinder zich komen legeren, en het zielsoog van den mensch verloor het heldere gezichtsvermogen. De ideale wereld van het hooger menschelijk leven was te niet gedaan. Er was breukc gekomen tusschen den mensch en zijn God, naar wiens beeld hij geschapen was j en had de mensch zelf herstel moeten aanbrengen, die verstoring zou eeuwiglijk aldus gebleven zijn. Op allerlei manier is in de Heidenwereld dit herstel door menschelijk initiatief beproefd, maar om steeds op even bit> ^er fiasco uit te loopen. We hebben nu nog in China en in Voorindië de feiten voor ons, die toonen op wat bittere mislukking dit menschelijkinitiatief steeds uitliep en nog altoos uitloopt, en wat de historie ons meldt van den eerst zoo hoogen bloei in Egypte, in Babyion, in Griekenland en in het Romeinsche rijk, maar ook van den ondergang waarin al deze Heidensche grootheid verzonken is, toont en bewijst, dat uit dit menschelijk initiatief nooit iets duurzaams, iets dat verder kon brengen, iets dat bevrediging schonk en het levensraadsel oploste, is voortgekomen.

Een vaste lijn, die van meetaf zelf haar koers bepaalt, en in dien koers volhardt, vindt ge alleen in Israel, en deze lijn sluit zich aan bij wat, van het Paradijs af, Gods openbaring aan den gevallen mensch was. Israel was klein onder de volkeren; zijn politieke macht telde nauwelijks meê; het behoorde niet tot de. natiën die door ongemeenen rgkdom zich staande hielden; zijn kunstzin was weinig ontwikkeld; en scholen van wetenschap in hoogeren zin kende het zoo goed als niet. En toch is alleen van dat Israel het licht der wereld uitgegaan, en toch is dat Israel, toen de groote crisis voor de volkeren gekomen was, de leidnnander natiën geworden. En dat wel, niet door wat 't zelf uitdacht of uitvond, noch ook door wat 't zelf tot stand bracht, maar eeniglijk door het Goddelgk element, dat van meetaf in de historie van Israel was opgenomen; dat aan die historie haar eigenaardig karakter heeft verleend; en, toen de volheid der tijden gekomen was, Israel tot het zuurdeesem voor het leven van heel ons menschelijk geslacht heeft gemaakt. Profetie is voor de indraging' van dit Goddelqk element in Israel's historie de gemeene naam. Onder de volken daarbuiten sprak alleen de mensch zelf, maar hier in Israel zweeg de mensch, om het woord aan zijn God te laten. In Israel sprak God de Heere; onder Israel was het licht der geestelijke kennisse door God zelf onstoken. Esrst nog tanend en zwak; toen allengs winnend in klaarheid. Het is of Jehovah telkens nader tot zijn volk komt, en alsof zijn volk telkens hooger wordt opgetild om zijn God te naderen. En dit gaat voort en door, tot eindelijk de toenadering volkomen is geworden, en in den Christus het Goddelijke en het menschelijke als ineenvloeit.

In de Profetie was mededeeling van kennis omtrent de geestelijke Verborgenheden. Van dit rijk der Verborgenheden was 's menschen geest vervreemd. Hg wandelde bij wat voor oogen is, en kende naar die verborgen wereld slechts het heimwee. Onder alle volken heeft men toen over die Verborgen wereld gezonnen en gepeinsd, gissingen en vermoedens geuit, zich phantasieën en verbeeldingen geschapen, maar men wist feitelijk niets, en geraakte door zijn gissingen steeds meer in de macht van het bijgeloof beklemd. Alleen Israel kreeg wezenlijke kennis; kennis omtrent God; kennis omtrent het werk en het doen Gods; kennis van Gods bestel en raadslag; kennis omtrent den mensch in zijn innerlijk wezen; kennis omtrent den grondslag van het zedelijk leven en van het recht; kennis omtrent het doel van dit leven, omtrent de verlossing en verzoening, en omtrent de eeuwige heerlgkheid die komt. Maar ook voor Israel hing die kennis nog veelszins in nevelen, en dit werd eerst anders, toen de Heere onzs God, die tot de vaderen op velerlei \vijs gesproken had door de profeten, nu in de laatste dagen tot ons sprak door den Zoon, die hierin vaa alle profeten onderscheiden was, „dat hij was de erfgenaam van alles, en dat door hem zelven de wereld gemaakt was". Wel degelijk is alzoo door den Christus alle vroegere kennis vastgelegd, toegelicht, verklaard en aangevuld. De Christus die zelf uit die wereld der Verborgenheden tot ons kwam, die geheel die wereld van Verborgenheden kende, en zei f het Eeuwige Woord was, waardoor in dit alles de Verborgen gedachte Gods tot belichaming was gekomen, heeft den sluier der verborgenheid van voor de geestelijke wereld opgeheven, en ons ia die wereld een inzicht gegeven, dat niet op gissing of berekening berust, maar de klare mededeeling is van hetgeen werkelijk in die Verborgen wereld bestaat. Geen ander heeft als Hij ons deze wetenschap kunnen schenken. Elk ander was slechts instrument van den Geest Gods, Hij was zelf God, die, in de Verborgenheden thuis hoorende, uit zijn eigen levenssfeer tot ons sprak. Hier is dus wel waarlijk de voleinding der profetie, en een openbaring van wetenschap, die ons op geen andere wijze kon toekomen. De zienlijke dingen konden we zelf onderzoeken, maar het veel breeder terrein van - kennis, dat in de geestelijke sfeer lag, ontging ons ten eenenmaie, en het is de wetenschap van die veel breedere, veel interessantere, veel heerlijker sfeer, die we aan den Christus en aan den Christus alleen danken. Zeer zeker had ook de Gemeene Gratie beteekenis, maar beteekenis alleen voor de ailedaagsche ontwikkeling van het gewone leven, en niet uit de Gemeene Gratie, maar eeniglijk uit de Bijzondere genade, die in Christus Jezus is, kwam ons de wetenschap omtrent het rijkste, grootste en meest interessante deel van het breede erf der Goddelijke wetenschap toe.

Die wetenschap schonk de Christus ons, niet ter bevrediging van onze nieuwsgierigheid, niet alsof we op de schoolbanken zaten en oplossing vroegen en verkregen voor allerlei vragen der nieuwsgierigheid. Die mededeeling omtrent de wetenschap der Verborgenheden bepaalde de Christus geheel naar onze behoefte, en wel naar de in ons bestaande behoefte, gelijk Hij zelf die kende en vaststelde. JËZUS richt zich daarbij niet op onze verstandelijke uitspinsels, maar op ons innerlijk bestaan voor God, op onze samenleving onder elkander, en op onze eeuwige toekomst. Hij noodigt ons uit, niet tot een halsbrekende denkgymnastiek, alsof we ooit met ons eindig denken de oneindigheden vatten en omvatten konden. Niet om onze verstandelijke nuchterheden, maar om ons, om onze ziel, om onzen persoon is het den Christus te doen. En nu stelt hij ons met alles vastzettende zekerheid, met niets uitlatende volledigheid, en in volkomen heldere klaarheid al die wetenschap over de Verborgenheden ter beschikking, die we van noode hebben, om uit de nevelen in het licht, uit de donker^i'^id in de klaarheid te komen. We behooren als menschen niet alleen tot de zienlijke verschijnselen, maar krachtens ons innerlijk bestaan evenzoo tot de wereld der onzienlijke dingen. We dragen die onzienlijke wereld in ons eigen hart. Wat ons tot mensch maakt, in onderscheiding van alle andere creaturen op deze aarde, is juist onze aanhoorigheid tot de Verborgen wereld. Zonder kennis, zonder vaststaande kennis omtrent de geestelijke wereld, bleven we ook vreemdeling in ons eigen hart; onbekend met ons eigen innerirjk wezen; onbekend met de hoogere orde, waarin ons eigen leven speelde; onbekend met onze besteinming; onbekend met ons levensdoel; onbekend met het eigenlijk karakter van onze innerlijke kracht. Voor al die onbekendheden nu geeft de Christus ons klare, nuchtere kennis in de plaats. En de uitkomst is dan ook geweest, dat terwijl eenerzijds de wijzen der aarde met hun bespiegelingen al meer verdoolden en zich inhun gissingen verloren, de ware wetenschap omtrent ons innerlijk wezen geopenbaard is aan de eenvoudigen onder de kinderen Gods, die van nu af voelden dat hun voet op efifan baan stond, en dat ze niet meer in de nevelen omtastten, maar wandelden in het licht van Gods aansch^'n.

En dit alles gaf de Christus ons niet als louter mededeeling, maar als uitspraak van zijn eigen wezen. We ontvingen door hem niet als door de andere profeten louter mededeeling van kennis, maar in Hemzelf z/^rjff^êi? » de Waarheid. Hij alleen kon zeggen: Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Hij sprak niet maar van God, maar God zelf was in Hem openbaar. Hij sprak niet maar van den oorsprong der dingen, maar hij was zelf het Eeuwige Woord, waardoor alle dingen geschapen zijn, en bestaan. Hij was niet maar een openbaring van macht, maar de openbaring van de Waarheid, omdat de Zoon in het Drieëenig Wezen het Woord en aldus de werker der gedachte is. De realiteit der dingen en de gedachte van die realiteit was in Hem één. Waarachtige wetenschap, zoo omtrent het zienlijke als het onzienlijke, kwam ten slotte neer op een wetenschap van den Christus, omdat in Hem alle schatten der kennis en der wijsheid verborgen zijn. Dit alles moge onze verstandelijke wetenschap in begrippen pogen te formuleeren, zoeken te ontbinden, en trachten, weer in verband te zetten, maar altoos blijkt toch de waarheid der dingen in Hem te rusten, in Hem besloten, in Hem verborgen te zijn, en kan ze daarom alleen uit en door Hem ons geopenbaard worden. Zijn Majesteit ligt niet daarin alleen, dat Hij de hoogste waarheid geopenbaard en bevestigd heeft, maar bovenal hierin, dat Hij zelf de Waarheid is en de Waarheid in Hem is. Alle waarachtige wetenschap moet daarom uit Hem komen, is alleen uit Hem te verklaren, en moet altoos zijn verheerlijking bedoelen.

Doch juist daarom bepaalt de Christus zich niet tot zijn redenen en tot de openbaring van zijn heiligen persoon, maar grijpt hij ook den mensch aan. Bij alle wetenschap is 't om tweeërlei te doen. Ten eerste om de kennis van het voorwerpelijke, maar ook ten tweede om zulk een bewerking van den persoon, dat hij die voorwerpelijke waarheid in zich op kan nemen. Ge kunt een knaap die alleen zgn moedertaal kent, te midden van de rijkste bibliotheek plaatsen, waar in breede rijen alle schatten vao menschelijke kennis in allerlei talen liggen uitgestald; maar dit alles baat den knaap niet, tenzij hij zelf die talen leere en zulk een ontwikkelling bereike, dat hij wat die boeken te verstaan geven, begrijpen en in zich opnemen kan. Het zou ons dus niet gebaat hebben, of de Christus al schatten van kennis voor ons te boek had gesteld, zoo we de gave misten, om wat hij ons aan kennisse schonk, te verstaan. En die innerlijke bewerking konden de profeten zelfs aan Israel niet geven; die innerlijke bewerking konden wa alleen verkrijgen van en door den Christus. De Christus toont ons niet alleen wat we zien moeten, maar opent ook ons oog, zoodat we het getoonde zien kunnen. Hij grijpt ons innerlijk aan. Hij zet ons innerlijk om. Hij verleent ons de innerlijke vatbaarheid om de kennis der verborgen dingen in ons op te nemen. Hij openbaart ons niet alleen wetenschap, maar zet die wetenschap in ons eigen wezen vast. Hierin ligt het geheim der wedergeboorte en van onze inlijving in Christus. Tenzij iemand wederom geboren zij, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien Maar wie wedergeboren is, die ziet het dan ook klaarlijk. Hij weet. Valsch was het uitgangspunt van de wijzen der aarde, alsof de mensch alleen weten kon door zijnverstandelgke waarneming en overlegging. De vastheid van het weten komt uit allerlei gewaarwordingen en indrukken op, die volstrekt niet uitsluitend door ons verstand tot ons komen. Er zijn innerlijke gewaarwordingen in het diepst verborgene van ons wezen met de eeuwigheid en met onzen God, die reëel en geestelijk zeker zijn, en die gegrepen en begrepen worden door het geloof; een veel dieper vermogen dinYistverstand. Een in ons opnemen niet door één orgaan van ons bewustzijn, , maar door ons onmiddellijk bewustzijn in het innigst van ons wezen. Hier kwam het alzoo aan op een verrijken van dit innerlijk wezen, en dit nu geschiedt door de inwerking van den Heiligen Geest, of gelijk de Schrift dit noemt, door de zalving van den Geest. Op dien grond betuigt de apostel: „Wij weten dat we overgegaan zijn uit het rijk der duisternis in het rijk des Lichts". „Gij, zoo spreekt hij het uit, hebt de zalving van den Heilige, en weet alle dingen." En dan v/eer: „Wij weten dat we uit den dood overgegaan zijn in het leven." Het is nooit een aarzelen en gissen, maar altoos een weten en zekerheid hebben, niet als vrucht van hooge geleerdheid, maar dank zij de bewerking, die Christus ons innerlijk heeft doen ondergaan. Het is alzoo drieërlei, waarin de Majesteit van den Christus op het gebied der wetenschap uitschittert. In de eerste plaats deelt hij ons de geheimen van het verborgen leven meê. In de tweede plaats geeft hij ons den waarborg voor de waarheid van deze dingen in zijn eigen persoon, omdat Hij 't eeuwige Woord is. En in de derde plaats schept hij in zijn verlosten de vatbaarheid om deze kennis in zich op te nemen, en er de zekerheid van te gevoelen in hun eigen hart. Hij spreekt niet slechts de Waarheid, maar Hij is zelf de Waarheid, en Hij ontsluit het hart der Zijnen om die Waarheid te verstaan en als Waarheid In zich op te nemen.

En hierbij komt nu ten laatste de Majesteit, die Hij ten toon spreidt in zijn Koninklijk regiment. Zijn openbaring der Wetenschap ontslaat toch den mensch niet van de zware taak, om ten eerste het gebied derzienlgke dingen zelf te onderzoeken, en als vrucht van dit onderzoek tebeheerschen; maar dan ook in de tweede plaats, de Wetenschap die in Christus is, te vertolken in zijn menschelijke wetenschap; en om ten slotte de kennis der zienlijke en de kennis der onzienlijke dingen in de harmonie van zijn geloofsbewustzijn saê.m te vatten. Nu neigt onze mensche lijke geest er toe, om die twee objecten van wetenschap te scheiden, en het ééne aan het andere op te offeree. Wie zich werpt op de geestelijke dingen, acht allicht de kennis der zienlijke te onbelangrijk om er zijn krachten aan te spillen. En omgekeerd, wie zich werpt op de kennis der zienlijke dingen, wordt allicht verleid hierin het eenig wezenlijke te zien, en de kennis der geestelijke dingen te versmaden. Er is veel vrome wetenschap geweest, die de studie van de natuur voorbijzag, maar er is ook veel bespiegelende wijsheid geweest, en ze is er nog, die zich in het hooge verloor en het lage gebied van de dingen der natuur verwaarloosde; en evenzoo is er veel studie van de zienlijke dingen geweest die op puur materialisme uitliep, en ten slotte alle geestelijk voorwerp van kennis loochende. Nu staat buiten allen twijfel de kennis van degeestelijke dingen veel hooger, is veel belangrijker en gewichtiger, dan de kennis van de stof en de In haar werkende krachten. Voor een ieder onzer persoonlijk is ons lichaam niet van verre in waardij te vergelqken met het innerlijk leven van onzen denkenden, willenden en gevoelenden persoon. Het had zich alzoo laten denken, dat de Christus in zijn Koninklijk regiment de geesten alzoo geleid had, dat ze uitsluitend op de onzienlijke dingen zich richtten, en dat de studie der zienlijke dingen allengs geheel ten onder ware gegaan. Had het aan ons gestaan, het gevaar zou metterdaad groot zijn geweest, dat we den gang der wetenschap in die richting geleid hadden. Maar niet alzoo de Christus. Vooreerst toch is geheel de natuur met haar zienlijke wonderen het groote schouwtooneel van Gods mogendheden, waarin Christus eigen mogendheid als die van het eeuwige Woord zich uitspreekt. Reeds daarom mag er van een verwaarloozing van de studie der natuur geen oogenbllk sprake zijn. Maar bovendien, in de natuur schuilen van de schepping af krachten en mogelqkheden, die eerst door den mensch naar buiten kunnen treden, aan haar ontlokt kunnen worden, en kunnen openbaren wat er in school. Liet de mensch dit terrein onbearbeid, zoo zou hij aan de eere van zijn God tekort doen. De mijn geeft het goud, maar wat uit dat goud te maken is, kan eerst de mensch openbaren. In stoom en electriciteit schuilen verborgen krachten, maar eerst de mensch kon met deze krachten de wonderen scheppen, die thans de gedaante der wereld hebben omgezet. En hierbij komt dan nog, dat het geestelijke zelf om het rijk der heerlijkheid roept dat juist in de heerlijkheid van het zienlijke eens zijn hoogsten triomf zal vieren.

Doch dit niet alleen. Er komt nog iets zeer gewichtigs bij. Door strijd moeten we ter overwinning, en juist door ons te midden van de wereld te plaatsen, waarin de zienlijke en onzienlijke dingen gedurig tegenover elkander komen te staan, worden ook wij in dien strijd verwikkeld, en kan de triomf van het geestelijke In ons nooit een waarachtige triomf zijn, tenzij we zelf den strijd tusschen het zienlijke en onzienlijke leven hebben meegemaakt. Die st ijd nu openbaart zich op het gebied der wetenschap, die de natuur tot haar eenig voorwerp heeft, en die andere, veel hoogere wetenschap, die haar peillood werpt Inden oceaan van het verborgen leven. Zal nu de denker, en op zijn voetspoor de meeioopende menigte, zich aan het onzienlijke toewijden, dan moet dit niet een hebbelijkheid, maar een zaak van overtuiging zijn. Door strijd moet hij hiervoor gewonnen worden. Hij moet zelf geestelijk zijn, om in het geestelijke zijn vleugels te kunnen utslaan. En nu zien we in het Koninklijk regiment van den Christus de volkeren niet buiten dien strijd gesloten, maar tot dien strijd veeleer geprikkeld. Met de wisseling der tijden wisselt onder zijn regiment ook de stand der wetenschap. Nu eens dringt de studie van het geestelijke de studie der natuur terug. Dan weer doet de studie der natuur de liefde voor de geestelijke wetenschap verkoelen. Nu eens staat de studie op belde terreinen los naast elkander of vijandig tegenover elkander, en dan weer werpt het denken van den mensch zich op de eenheid, die beide wetenschappen in harmonie moet saamvatten. De eene maal verwekt de Christus de groote geesten bijna uitsluitend onder de geloovigen, en dan weer is het, alsof de geesten op het gebied van het denken alleen onder de ongeloovigen gevonden worden. Zoo daagt er in den loop der historie voor eik terrein van studie een eigen tijd. Reeds ver achter ons ligt de periode, waarin de Christelijke levensbeichouwing schier aller deel was. Daarna kwam de periode der menschelijke bespiegeling, die Kant zoo schitterend inwijdde. Voor kort nog doorleefde men een periode, waarin de studie der natuur het een en ai scheen. En aan het opkomen Is nu weer een nieuwe periode, waarin het heimwee naar het verborgene de poorten van den tempel der mystiek ontsluit. Maar onder dit alles door waren er toch ook onder de wedergeborenen steeds denkers van hooger aanleg, die het tweeërlei gebied van onze wetenschap weer In eenheid wisten saam te vatten, en het was onder hun geleide, dat degeloovige schare der Christenheid in alle landen niet alleen onverzettelijk aan de Christelijk levensbeschouwing, die Christus tot haar middenpunt heeft, vasthield, maar ook steeds klaarder In de waarheid dier heilige wetenschap inleefde, er In genoot, er haar sterkte aan ontleende, en ze voortplantte van geslacht tot geslacht.

Dit alles staat dan weer In verband met het leven der natiën en volken, en met de groote wereldgebeurtenissen, die den loop der historie beheerschen. En wie nu gelooft, dat In deze breede ontwikkeling van het wereldprobleem zich steeds de macht openbaart van Hem, aan v/ien alle macht inden hemel en op de aarde gegeven is, die eert en aanbidt ook in deze historie der wetenschap de majesteit van ïissïi, die, ook waar het de schatten van kennis en wetenschap geldt, de bron Is waaruit alle leven opwelt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 oktober 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Rege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 oktober 1910

De Heraut | 4 Pagina's