Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

XVII.

Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan. . Naar uwe verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij alle zijn uwe' knechten. Psa m 119 : < jQb en 91

Toch Is de vraag, nog wel niet in strikten zin naar de Voleinding, maar dan toch naar den afloop en het einde der dingen, ook onder de voorstanders der Evoluiie-theoric aan de orde gekomen. Wel lag wat geestdrift voor de theorie opwekte, hoofdzakelijk in de voorgewende verklaring van den mensch uit het dier en van de dieren uit de plant en tot op zekere hoogte ook van de plant uit de stof, maar ten slotte dreef dit vanziplf ook tot de laatste drie vragen, die zich aan ons als een reeks van gedach ten opdringen: Vanwaar dan de stof? Als hoedanig heblwn wc de stofte beschouwen? En welk is het verband tusschen de stof en de krachten die op haar werken? Reeds waren H^ckel en anderen op die vragen ingegaan, maar het helderste licht ontstak bier tot dusverre Dr. Gustave Le Bon, door zijn in 1905 te Parijs verschenen werk: L'évolutwn de la mature, d. i. de evolutietheorie toegepast op de stof. Wat hij in dit werk ten beste geeft, is de vrucht van een onderzoek en een studie, die h^ het vierde eener eeuw onafgebroken heeft voortgezet. Reeds veel vroeger had b^ steelsgewijs een en ander van zijn verkregen resultaten meegedeeld, maar het is in dit geschrift, dat hij èn het gewonnen inzicht voor bet eerst tot een stelsel ineenzette, èo tegelijk de genomen proeven, waarop zijn stelsel rustte, in goede volgorde heeft saam gevoegd. Wat aangenaam in desie studie aandoet, is de volstrekte afwezigheid van alle wetenschappelijke hooghartigheid. Hij erkent zelf, dat de uitkomsten waartoe bij geraakte, wel een eindweegs op stellige proeven rusten, maar dat hij daarbij niei kon blijven staan, en dat bq toen verder voortdrong „naar die uiterste grenzen van het half-zekere, die de wetenschap bereiken kan, en waarachter ook voor haar niei anders ligt dan 't nachtelijk donker van het onbekende". Ongetwijfeld, zoo betuigt hij, is proefondervindelijk onderzoek steeds mijn voornaamste gids geweest, maar om de resultaten van mqn onderzoek te keren verstaan, en er andere te ontdekken, heb ik mg meer dan eens aan de hypothese, dus aan de onderstelling, moeten wagen.

Zonder hypothese kan men op dit donkere terrein der wetenschap niet verder komen. Men is tot dat maken van onderstellingen gedurig verplicht; poogt dan die onderstellingen waar te maken door middel van proefnemingen; en tracht ten slotte, met behulp van deze hypothesen, de waargenomen feiten in onderling verband te zetten. Een andere weg om tot kennis te geraken, hij erkent 't zelf, is er hier niet.

Hij erkent dan ook, dat de wetenschap evengoed als de religie, haar dogma's of leerstellingen heeft en aan het geloof in die leerstellingen haar kracht ontleent. Zonder geloof is zoomin een veelomvattende weten schap als een heel ons leven dragende religie denkbaar. Er is geen sprake van, dat de wetenschap als volstrekt zeker tegen het gtbof als product van gissing over zou staan. Veeleer rust de wetenschap in elke periode op zekere dogma's, die een tijd lang onder de geleerden voor ^eker golden, en die juist door het gebof aan die zekerheid tot moedig onderzoek leiden, en allerlei, dat dan voor goed vaststaat, aan het licht brengen. Maar straks komt de tijd, dat de wetenschap met de dogma's die ze eerst aanhing, niet verder kan. Eerst brengt dit dan ontmoediging, maar straks denkt men nieuwe dogma's uit, poogt daarop met nieuwen moed voort te bouwen, en vindt dan metterdaad nieuwe dingen; maar moet dan ook telkens als onhoudbaar schieten laten, wat men jarenlang als onomstootelijke waarheid in naam der wetenschap had verkondigd. In absoluut strengen zin zijn de hypothesen en dogma's der wetenschap nooit te bewijzen. Evenzoo kan men zeggen, dat er niet ééne natuurkundige wet bekend is, die onherroepelijke zekerheid biedt. De meest belangrijke beginselen, waarvan de wetenschap uitgaat, en waarop ze rust, bieden niet andera dan een benaderde zekerheid, die dan nog slechts binnen zekere grenzen op geldigheid aanspraak kan maken, en buiten dezt grenzen ails vastheid en onherroepel^kbeid inboet.

Het loonde de mosite op éu» Ofieahartige verklarlof van Le Boa de aandacht t« vestigen, omdat n in zoo scherp contrast was met de brutale pretcnti*n die de verlelkers d«r htlve w«teatehap zoo vaak op hooghartigen toon tegen het geloof deden gelden. Deze half-wetenschappelijke mannen namen dan zoo telkens de houding aan, alsof zij, ah mannen der wetenschap, het recht hadden met volstrekte zekerheid te spreken, en alsof hun stellige wetenschap alle religieus geloof verre in de schaduw stelde. Hier daarentegen wordt door een geniaal beoefenaar der wetenschap die in de diepste diepte . delven dorst, en die zelf allerminst een geloovige is, volmondig erkend, dat ook de wetenschap van periode tot periode van aangenomen dogma's leeft; dat ze nooit anders kan doen dan feiten constateeren; en dat, zoodra ze uit die feiten het onderling verband der dingen poogt op te sporen, en de waarheid, die in en achter de feiten ligt, poogt weer te geven, ze nooit anders dan benaderend spreken kan, en er aan blootstaat, dat straks nieuwontdekte feiten, een geheel stel van hierop gebouwde dogma's of theorieën, wat in een vorige periode voor vaststaand werd aangenomen, geheel omverwerpen. Iets wat, hierop lette men wel, volgens LeBon doorgaat, niet alleen voor wgsgeerige stelsels, maar evenzoo voor wat men in Frankrijken Engeland gewoon is de sciences exactes of kortweg the sciences, d. i. de wetenschappen, te noemen. De pretentie van eene ia zichzelve zekere wetenschap is steeds meer gebleken een illusie te zijn. En hij schroomt dan ook niet uit te spreken, dat ook ten opzichte zelfs van de scheikunde en de werktuigkunde geldt, dat in werkelqkheid deze wetenschappen het zwakst stonde» juist in datgene, wat ze het best waanden te kennen.

Dit nu past Le Bon met name op de stof toe. Eeuw na eeuw gold het in de natuurkundige wetenschappen ah onom stootelijk axioma, dat de stof, of wil men de ondeelbare deelkens van deze stof, die men atomen noemde, geheel eenvoudige, onoplosbare, onveranderlijke, ongenaakbare en onvernietigbare elementen waren, dood m zichzelf, en die slechts dragers konden iijn van de krachten die er van buiten af op inwerkten. De stofatomen waren de grondslagen van al het bestaande, en die stof gold voor eeuwig. Die atomen waren het laatste element van de schepping waarop men terug kon gaan. Verder kon men niet. In of achter die atomen viel niets meer te onderzoeken. Zij en zij alleen waren he< uitgangspunt dat onveranderlijk vast lag Ia die onoplosbare en eeuwige atomen had aien met het onveranderlijk element all ir dingen te doen, en geheel het materialisme, dat zoo lange jaren het oog der besten verblind heeft, staarde er op. £a toch kan veilig gezegd, dat geheel het gebouw dat de wetenschap op dezen grondslag der atomen had opgetrokken, thans voor den grond ligt. Heel dit standpunt, heel deze theorie IS ten eenenmale onhoudbaar gebleken. Het tegendeel blijkt waar te zijn van wat men dch ais vaststaande had ingebeeld. Waar men dusver ook nog aan twijfelde, althans de gegevens der scheikunde, der natuurkunde en der werktuigkunde schenen ons «volstrekte zekerheid en vastheid te waarborgen, en juist de beginselen en wetten die men in die wetenschappen aannam, blijken tliaus een diep doordringende verandering te moeten ondergaan, en in hun.dusver geldenden vorm ten eenenmale onhoudbaar ce zijn. Er is hier geen sprake van een fout die begaan is, of van een vergissing in bijzaken waaraan men zich heeft schuldig gemaakt; maar het geheele stelsel, «ivaarin men zich onaantastbaar waande, roept om grondige herziening.

Het nieuwe uitgangspunt, dat voor het oude almeer in de plaats treedt, noemt Le Bon: de energie die in de atomen zelve schuilt, of in het Fransch: Vénergie intra atomique, en dit uitgangspunt leidt hem cot de volgende vier stellingen: i*> .Destof, die dusver beschouwd werd als onvernietigbaar in zichzelve, lost zich langzaam op en verdwijnt tenslotte door de gestadige ontleding van de atomen die haar samenstellen. 2e. Hetgeen de atomen bij deze gestadige wisseling van zich afwerpen, vormt een tusschenwereld, die de ledige ruimte tusscnen de weegbare en de voor afweging onvatbare wereld, d. i. de ether, van elkaar afscheidt, en is alzoo een verbiadingsschakel tusschen de twee werelden, die dusver golden voor gescheiden door een klove die niet te overbruggen was. 3s. De stof die dusver beschouwd werd ah krachteloos, en ais alleen in staat om draagster te zijn van kracht die haar van buitenaf werd toegebracht, is integendeel, de draagster van een ongelooflijke massa van reusachtige krachten, di« z^ spillen kan, zonder iets van buiten te ontvangen.

En 4e. de dusver bestaande krachten in het ^elal, die w« licht, warmte en electriciteit noemen, zl^n niet anders dan de krachten die in de atomen schuilen en die door de oplossing van deze atomen vrij komen. Stof en kracht zijn nle^.twee, maar ééo. De kracht schuilt in de stof, en de stdf in de kracht. De werking ia deze atomen of krachten ontstaat door beweging, een beweging die insgelijks uit de atomen voortkomt. Geraakt nu bij deze tieweging het atomenheir in evenwicht, dan fs er rust, maar wordt het evenwicht verbroken, dan kan dit een snellerofeen trager vervorming veroorzaken. Is ze snel, dan komt los wat wij noemen het licht, de warmte en de electriciteit. Is ze daarentegen traag en zwak, dan vormt zich de stof. Nog Herbert Spencer verklaarde: „Zoo men moest onderstellen, dat ook de stof zoo veranderlijk was, dat ze haar bestaan ten leste kon inboeten, zou voortaan alle wetenschap en alle wijsbegeerte onmogelijk zijn geworden." Zóó vast stond het dogma van de eeuwigheid der stof in het besef van de mannen der wetenschap gegrifd. En toch juist dit als onmogelijk en ondenkbaar gestelde, is thans waar gebleken. Da stof is niet bestendig, ze bestaat uit atomen, die atomen zijn voortdurend in oplossing, en eindelijk verdwijnen ze en keeren terug tot den ether, waaruit ze verdicht waren. Vroeger achtte men de veranderingen en vervormingen te kunnen verklaren uit wat men noemde: na tuurkrachten, die op dedoode en onveranderlijke stof inwerkten. Wat men onder die krachten te verstaan had, wat ze waren, en vanwaar ze kwamen, was een vraag die men niet nader onderzocht. Eerst nam men tal van zulke krachten aan, en had, toen dit onhoudbaar bleek, ze alle saamgevat in bet begrip van: energie, en gelijk men de stof het eeuwig blijvende verklaarde, 200 had men ook aan die krachten, of wil (nen aan die energie, een onveranderlgk bestaan toegekend. De stof was het leveniooze, waarop die L.-^ihten inwerkten, en uit die inwerking van de krachten op de in zich zelf doode stof, meende men alle natuurverschijnselen te kunnen verklaren. Thans daarentegen wint meer en meer de overtuiging veld, dat alle krachten en alle energieën in de atomen zelve schuilen, daaruit zich losmaken, en ten-.jlotte de atomen zelve oplossen, tot ze v^erdwijnen in den ether.

De ontdekking van de eigenaardigheden v^an het uranium, en later van het radium, leidde hiertoe. Allengs toch bleken onstoffelijke deelkens zich van de atomen aftescheiden en zich voorttebewegen met een snelheid, die zelfs de snelheid van het licht ce boven ging, teneinde zich van de atomen (os te maken, en zich te verliezen in de oneindige ruimte. Eerst scheen het, alsof deze afscheiding alleen aan enkele stofif^fD eigen was, maar al spoedig bleek men zich ook hierin vergist te hebben, en bleek dat deze afscheiding bij alle atomen voortkwam £n de kracht die hierdoor vrijkwam, bleek soo reusachtig groot te zijn, dat enkele ponden van deze afscheidsels, en van de daardoor losgekomen krachten verre en verre overtreffjn zouden al wat alle kolenmijnen op aarde aan besloten krachten in zich bevatten. Verschil in deze losgekomen krachten bestaat er niet. Of uit een zich ontbindend atoom radium loskomt, of een metaal iets van zich loslaat ouder de inwerking van het licht, het blijft al één en hetzelfde, en altoos schuilt er diezelfde reusachtige kracht van voortbeweging in. Stelt men de snelheid van het licht opeendoorloopen van 100 000 Kilometer per seconde, dan zou één gram van welke stof oak in zich bevatten een kracht, die gelijk zou staan met 6 milliard 800 millioen paardekrachten in ééne seconde. Men duizelt bij de cQfers. En toch valt het feit niet te weerspreken, dat de radio-actieve afzetsels door alles heendringen, door niets worden tegengehouden, en met die ongelooflijke snelheid zich bewegen.

Hierop nu rust de steeds meer ingang vindende voorstelling, dat alle stof wel bestaat uit atomen, d. w. z. uit onzichtbaar kleine deelkens, die tenslotte niet meer voor deeling vatbaar zijn, maar dat deze atomen, hoe nietig klein ook, een eigen wereld in zich dragen, van wat men noemt Ionen en Electronen. De atoom is alzoo volstrekt geen enkelvoudig iets, maar integendeel een zeer saamgesteld lichaam, waarin zich in het uiterst kleine het heelal afspiegelt. Ze zijn niet dood, maar vol van leven, kracht en werking, en ondergaan daardoor gestadige verandering. Een verandering die wel uiterst langzaam in haar werking gaat, maar toch wezenlijk is, en tengevolge heeft, dat gestadig ondenkbaar klsine deelkens zich uit ds atomen losmaken, ea zich verliezen in het luchtledig. En hierop nu heeft Le Bon een stelsel gebouwd, dat kort en goed hierop neerkomt: j Eerst was er niets dan de ether, die de oneindige ruimte vervult. In dien ether school en schuilt nog alle kracht die hemel en aarde bevat. Door beweging in den ether heeft de ether zich gedeeltelijk verdicht. Door deze verdichting van ether is het atoom ontstaan. Die atomen hebben zich op allerlei wijze saamgevoegd, en hierdoor ontstond al wat buiten den ether bestaat, d.i. heel onze wereld. Maar na aldus uit dezen ether ontstaan te zijn, zijn die atomen, is die stof, niet in blij venden toestand overgegaan, maar is een staat van zaken ontstaan, waarin deze stof en deze atomen zich weer van lieverlede ontdoen van uiterst kleine deelkens, die een onmetelijke kracht vertegenwoordigen. Hierdoor lossen die atomen, en dies ook de stof, zich geleidelijk, zg 't dan ook uiterst langzaam, uit haar verdichting weer op, en het einde zal zijn, dat aldus al het bestaande zich weer oplost, en dat het heelal weer in den ether terugkeert, na zijn loop te hebben volbracht. Of daarna de ether zich opnieuw verdichten zal, om op gelijkewijzealseenmaal, of wel op andere wijze zich nogmaals te verdichten, en een nieuw heelal te vormen, kan vermoed, maar is onzeker. Zeker schijnt alleen, dat liet nu bestaande heelal uit zulk een verdichting van den ether is voortgekomen, en sinds bezig is om door ontbinding en oplossing van de atomen, ongelooflijk langzaam, maar niettemin gestadig, weer in ethertoestand terug te keeren.

Het loonde de moeite op deze jongste vondsten de aandacht te vestigen, èa omdat ze den hoogen toon, dien lange jaren de wetenschap-tegen het geloof aansloeg, temperden, èa omdat ze toonen, hoe uit hetzelfde begrip van de Evolutie twee geheel tegenover elkander staande conclusies werden afgeleid. Eenerzijds werd uit het Evoiutiebeginsel de gevolgtrekking gemaakt, dat de ontwikkeling rusteloos zou doorgaan, Le Bon daarentegen komt tot de conclusie, dat al wat bestaat ontleed, ontbonden en opgelost zal worden in denzelfden ether waaruit 't alles opkwam. Eerst heette 't een evolutie zonder einde, nu werd het een evolutie, die tenslotte zelfs aan het bestaan van alles een einde maakt. Toch is ook zoo voor het begrip van de Voleinding dat ons bezighoudt, niets gewonnen, en wie zijn gedachten richt op de Wederkomst des Heeren, zie wel toe, dat hij zich niet in theorieën als die van Le Bon verslingere. Voorzoover een onderzoek van Le Bon van bepaalde waarneming uitgaat, toont hg zeer zeker aan, dat hetgeen ons in de Schrift over de verstoring van het Armament en over den ondergang van deze wereld geleeraard wordt, en wei zoo dat er een nieuwe aarde en nieuwe hemel te komen staat, ons volstrekt niet zoo vreemd in de ooren behoeft te klinken als 't dusver deed. Ook de sterrekundigen hadden ons reeds op meer dan één wijze vertrouwd gemaakt met het denkbeeld, dat nu lichtende sterren of zonnen verduisteren kunnen, en dat ook onze aarde, al ware het slechts door het verdooven van de zon in haar lichtgloed, haar tegenwoordig leven zou kunnen inboeten, of ook door hevige beroering in haar innerlijke samenstelling in haar korst kon opbersten, om te verwoesten al wat ze dusver op haar aardkorst droeg. Wat Le Bon en zijn school als uitgangspunt koos, reikt ictusschen veel verder, inzooverre in dit nieuwe stelsel het teniet gaan van al het bestaande niet veroorzaakt wordt door eenige buitengewone gebeurtenis, maar het natuurlijk veiloop der dingen is, dat reeds eeuwen gaande is, en rustig zijn weg vervolgt. Doch hieruit volgt dan ook, dat de ondergang van deze wereld, die zich naar de astronomische voorstelling nog altoos denken liet als iets dat onverhoeds kon intreden, door Le Bon en zijn aanhang verwezen wordt naar een toekomst, die aan alle gissing of berekening ontsnapt en zich in een verschiet van honderdduizenden van jaren verliest. Voor wat op Christel^k terrein de Voleinding is, is hiermee alzoo niets hoegenaamd gewonnen, dan alleen dit, dat het de vroegere voorstelling der wetenschap, alsof deze wereld onvergankelgk ware, omver stiet.

Er ligt ongetwtjftld in de voorstelling van deze nieuwe school iets dat door zijn eenvoud en majesteit aangrijpt, althans zoo we, wat Le Bon niet doet, achter aller diagen oorsprong de wondere Scheppingsmacht van den levenden God aanbidden.

Dan toch komen we tot deze voorstelling, dat ia aller dingen aanvang niets voortkwam dan de ether, een de oneindige ruimte vervullende wasem, waarin de bron van alle krachten, die ooit werken zouden, besloten lag.

Door in die zee van ether wasem te blazen, geraakte deze oceaan in beweging, en die beweging had tengevolge, dat deze vloeiende massa zich op tal van punten verdichtte, dat uit deze verdichting atomen, uit deze atomen de stof wierd, en dat deze stofdeelkens, dank zij de er in schuilende krachten en de beweging, die de golving in den ether-oceaan hun mededeelde, zich louter mechanisch opbouwden tot starren en zonnen, en zoo ook onze planeet tot aanzijn riepen, en op onze planeet aan al wat nu bestaat wezen en vorm gaven. Voorts, dat al wat ontstond niet in ruste terugzonk, maar tengevolge van de in de atomen schuilende krachten en van wat er buitenaf op de atomen inwerkte, een gestadig proces doorloopt en daardoor gedurig verandert. En eindelijk, dat al wat bestaat de rustelooze stofdeelkens van onmeetbare kleinheid, maar geladen met ongelooflijke kracht, van zich afstoot, en dat deze afstooting zoolang zal aanhouden, dat ten slotte alles zijn vorm niet alleen, maar ook zijn wezen weer inboet, hierdoor tot zijn oorsprong terugkeert, en zich weer' oplost en verliest in den ether-oceaan, om, is die oplossing eenmaal voltooid, uit dienzelfden ether-oceaan door nieuwe verdichting nogmaals een geheel nieuw heelal te doen opkomen. Maar hoe majestueus deze voorstelling ook zijn moge, ze verklaart ons niet den oorsprong van het organisch leven, noch van wat we leven noemen in het gemeen, en nog veel minder verklaart ze ons het leven van den geest, zoodat de mensch zelf zich als een onbekende X te midden der atomenwereld geplaatst vindt. Noch de geest noch de mensch kan in deze voorstelling ooit tot zijn recht komen. De materialistische moge in een.' etherische wereldbeschouwing zijn omgezet, en in zooverre ons toelachen, maar wat geeft het tenslotte, of voor de onoplosbare en onvergankelijk gedroomde stof van voor> heen, de bewegelijke etherocüaan in de plaats wordt geschoven, zoo op de vraag, wie dezen etheroceaan tot aanzijn riep, wie die reusachtige krachten in den etheroceaan opsloot, en wie haar verdichting en weer-oplossing leidt en bestuurt, elk antwoord uitblijft. En juist daarom trekt het in deze nieuwe school ons aan, dat ze eerlijkweg erkent, op elke vraag van dien aard het antwoord schuldig te moeten blijven en toegeeft, dat het niet anders kan, of de godsdienstige voorstelling, die bij de meeste volken deze leemte aanvult, het eenige is dat hier raad kan schaffen. Niet echter, men versta dit wel, alsof deze school deze voorstelling beaamt. Integendeel, ze kent er geen andere dan mythologische waarde aan toe, die voor ons besef een altoos voortdurende leemte, doch dan s\z^\s in schijn, aanvult.

Hoe rijk de vondsten dezer school op natuurkundig en scheikundig gebied dan ook zijn mogen; hoe onherroepelijk ze ook de vroegere dogmata der wetenschap wankelen deden; en wat majestueuse voorstelling ze ook ontwikkelden; — ze geven ons voor het groote vraagstuk van de Voleinding ten slotte niets. Wat we van het leerstuk der Voleinding inwachten, is niet een theorie omtrent de atomen, Ionen en Electronen, maar een klare voorstelling omtrent den samenhang tusschen het geestelgk en het stoffelijk bestaan, omtrent den mensch naar ziel en lichaam, omtrent de toekomst van het rijk van Christus, en omtrent de volvoering van Gods raad.

Lachte men nu vroeger in wetenschappelijke kringen, als men hoorde van wat de Schrift leert omtrent den ondergang van deze wereld, omtrent een verstoring van het gansche Armament, en omtrent een nieuwe aarde die onder een nieuwen hemel bloeien zou, dan is er ongetwijfeld winste, nu men ook in die wetenschappelijke kringen van een ondergang van al het bestaande gewaagt en de vroeger algemeen beaamde stelling omtrent de onvergankelijkheid van de stof prijs gaf; maar verder brengen al zulke theorieën ons niet. Of men thans al van ether, van electronen en van atomen gewaagt, in den grond der zaak blijft geheel deze voorstelling materialistisch, omdat ze met den geest niet rekent, en mechanisch, omdat ze niet rekent met de scheppingsmacht en het albestuur van onzen God.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 mei 1911

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 mei 1911

De Heraut | 4 Pagina's