Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

XIX.

Zich uitgevende voor wijzen, zijn zij dwaas geworden. Rom. I : 22.

Rijk gestoffeerd is de gedachtenwereld omtrent het einde der dingen onder de beschaafde verstands-en zaken-menschen niet. Men leeft in het heden; mat zich met denken aan de toekomst den geest niet af; alleen het eigen sterven en het afsterven der zijnen boezemt nog belangstelling in; wat er van de wereld 2al worden, laat koud; en hoopt men nog op een leven na den dood, dan denkt men zich dit meest als van deze aarde geheel afgescheiden, als louter geestelijk, en zich verliezend in een veraf zwevend mysterie. Van een Voleinding, in den door ons bedoelden zin, is daarbij uiteraard geen sprake, en slechts in zooverre komt ook deze invloedrijke kring met de Voleinding in aanraking, als men zich toch ook in die kringen een denkbeeld vormt over de vraag, oi alles blijft gelijk het is, of het al achteruitgaat, dan wel oi het al van minder naar beter gaat in heel den gang van ons menschelijk leven; en in verband met deze drieërlei gesteldheid der geesten vindt men dan ook metterdaad drie heerschende verwachtingen. Er is een breede kring, die niet anders verwacht, of zooals het nu in de wereld gaat, zal 't aldoor blijven gaan, zich jaar in jaar uit, van eeuw tot eeuw, altoos voortbewegende langs gelijke lijnen. Kleine wijzigingen en zakelijke veranderingen wil men aanvaarden, njaar in hoofdzaak blijft alles wat het was. Daarnaast vindt ge een anderen kring, die dweept met den Vooruitgang en zich niet anders inbeeldt of we gaan dasi ook steeds vooruit, komen gedurig verder, en aan die gestadig voorwaarts zich richtende beweging is geen grens te stellen. Excelsior \ blijft de leus, ook al weten za dat op de sneeuwtoppen de dood den moedigen durver opwacht. En als derde groep vormt zich naast deze beide kringen er eene, die de hoop in de komende werkelijkheid gesmoord heeft en niet alleen geen betering van den toestand inwacht, maar er zich stelselmatig op voorbereidt, dat steeds donkerder wolken zich om deze aarde zullen sa& mtrekken. De eerste zijn de drukbezette alledagsmenschen, die dan ook feitelijk bij den dag leven; de tweede zqn de Optimisten, die altoos goedsmoeds zijn; en de derde zijn de Pessimisten. Bij de alledagsmenschen ons op te houden, zou de moeite niet loonen. Op het Pessimisme kunnen we eerst ingaan, zoo het Optimisme duidelijk voor ons staat. Beide toch, hoe principieel ook als pool tegen pool tegenover elkander staande, kennen toch een onderling verband. Het eene wordt veelal uit de reactie tegen het andere geboren. Ook geestesaanleg en temperament spreken hier mede. En vooral scheelt het veel, in wat gestalte het leven zich ia zekere periode voordoet. Een periode van voorspoed werkt zoo heel anders op den geest der groote denkers, dan een tijd van rampspoed en algemeene ontreddering. Toch werkt deze invloed niet zelden in vlak tegenovergestelde richting. Een tijd van welvaart en voorspoed kan zoowel in den genialen denker een waarschuwend profeet doen opkomen, die waarschuwt tegen de zatheid des levens en een somberen blik op de toekomst werpt, als ook een dichtend denker verwekken, die de lijn van het geluk tot in het verst verschiet doortrekt. En evenzoo kan een tijd van diep volkslijden zoowel een klagend denker het woord doen grqpen, die alle hoop opgeeft, als een man van actie aan het woord doen komen, die als Jield tegen de ellende van zijn tijd getuigt en een gelukkig verschiet aan zijn volk weet te ontsluiten. Beiden èn het Optimisme èn het Pessimisme komen op uit ons menschelijk hart. In dit hart is de balans met de twee weegschalen opgehangen, de eene draagt de hoop en de andere de wanhoop, en al naar gelang de eerste of de tweede dier schalen omhoog gaat, vat óf het Optimisme óf het Pessimisme post in des menschen centrale levensbeschouwing. Naar de balans van het hart doorzwikt, staat het leven der volken in zekere periode in het teeken van de hoop of wel in het teeken der vertwijfeling. Natuurlijk is dit bedoeld buiten Christus. Maar al vervolgen de beladers van den Christus hun eigen pelgrimsweg, ontkend kan niet, dat ook in Christus' Kerk deze twee stroomingen van het leven der wereld nawerken. In Christus' Kerk schittert niet alleen het Geloofen de Liefde, tnaar ze laat ia haar diadeem ook steeds het saffier van de Hope glinsteren. Doch al is dit zoo, en al hield ze op Christus' Kerk te zijn, zoo ze deze saffier uit haar diadeem verloor, toch verschillen ook in haar levenskring de tijden, v/aarin die saffier weer heerl^k opglanst, van andere tijden, waarin ze door het stof dat er zich aan hechtte, verdonkerde en maar al te veel van haar glans verloor.

Staan we dan eerst bij het Optimisme stil, voorzoover ook deze geestesrichting op het einde der dingen doelt, dan zij ook hier wel onderscheiden tusschen hetgeen den toon aangeeft in het gewone practische leven, en hetgeen wijsgeeren als stelsel hebben opgebouwd. Het practisch Optimisme is in Longfellow's Excelsior bezongen, en draagt in zijn banier met gouden letters de leuze van den Vooruitgang. In zijn Excelsior teekent Longfellow dèn geest dezer eeuw als dien van een kloeken jongeman, die in ongekende geestdrift alles aandurft, voor geen gevaar uit den weg gaat, al hooger en hooger klimt; nauwelijks den éénen bergtop bereikt heeft, of hij maakt zich reeds op om nog steiler top onder zijn voet te krijgen, en in het eind wel in den gletscher z^n graf vindt, maar om nog in dien gletscherdood zijn dut f en zijn levensmoed te verheerlijken. Later zong Longfellow in gansch anderen toon zijn „Psalm des levens", heerlijke uiting van het geloof aan Christus, doch niet die psalm des levens, maar veeleer zijn Excelsior sprak ons geslacht toe, In dit Excelsior gevoelde ons geslacht zichzelf veriieerlijkt en reikte voor dit lied aan Longfellow de eerekroon van den dichter. Nog steeds bedwelmt men zichzelf met de tooverkracht, die van het woord Vooruitgang uitgaat. Ontegenzeggelijk is dan ook, in de laatste halve eeuw vooral, ons menschelijk leven reuzenschreden vooruitgegaan, en in de oudere eeuwen die achter ons liggen, is schier op geen enkel moment een vooruitgang aati te wijzen van zoo alzijdig karakter en 'van zoo reusachtige afmetingen. Met dorst naar kennis hebben de schranderste onderzoekers zich op de natuur geworpen, zijn in haar mysteriën ingedrongen^ hebben haar krachten en stille werkingen, haar saamstèl en haar verordeningen bespied, en met verrassende snelheid wonderen in het leven geroepen, die onze macht over de natuur tot in het fabelachtige vergroot hebben. Er is door nieuwe verkeersmiddelen een gemeenschap tusschen volk en volk mogelijk geworden, waarvan weleer niet gedroomd werd. Schatten zijn aan de natuur ontworsteld, die ons leven op nooit gedachte wijze verrijkt hebben. De eene uitvinding is nauwelijks gemeengoed geworden, of de andere volgt haar na. Ongemeen is hierdoor de welvaart, het gemak en het genot des levens toegenomen, en een weelde ingevoerd, die wat vroeger leven heette, ons nu zoo bitter armoedig doet toeschenen. Alles om ons heen is verjongd, vernieuwd, en als in feestgewaad gestoken. De Laboratoria der scheikundigen en natuurkundigen zijn de kweekplaatsen van 's menschen macht, invloed en heerschappij geworden. Stond men in vroeger eeuwen tegenover de macht der natuur in zqn kleinheid, thans doortintelt menig hart een besef, alsof ons heer-zijn over heel de Schepping ons naar geboorterecht toekwam. Voor niets staat men meer. Slag na slag dwingt men de natuur om ons haar geheimenissen te ontsluieren, en bij dit ontsluieren komen keer op keer krachten en rijkdommen aan het licht, van wier bestaan men weleer het zwakst vermoeden niet had. Wie had er ooit van gedroomd, dat zonder draad of toestel het seinen van berichten over een afstand van duizenden kilometers mogelijk zou v/orden? Wie had ooit durven hopen, dat het luchtruim door een luchtschip zou doorsneden worde».? Reken daarbij de wonderen der industrie, de reusachtige uitzetting van den handel, de alle vroegere berekening ver te boven gaande versterking van het kapitaal. Geen Keizer te Rome zelfs is ooit zoo rijk geweest als thans milliardair naast milliardair in Amerika. Zoo zijn alle verhoudingen veranderd, alle volkstoestanden gewijzigd. Bij tientallen van jaren kan men de vernieuwing van den toestand in beeld brengen. En zoo moest wel vanzelfde vraag opkomen: Waar zal deze vooruitgang eindigen.? wanneer zal hQ tot stilstand komen.?

Eerst dorst men in zijn antwoord op die vragen nog niet te boud spreken. Maar telkens opnieuv; verrast door nieuwe vondsten, voelde men op 't laatst niet meer te sterk te kunnen spreken, en het duurde niet lang, of overmoed maakte zich van de publieke opinie meester. Verre van daar, dat we het einde van deze reusachtige ontwikkeling reeds zouden naderen, scheen het steeds meer, alsof we nog pas aati het begin stonden. Scheen soms Vooruitvliegen, beter nog dan Vooruitgang, de leuze der toekomst te moeten zijn. Dacht men zich terug in de tijden der eerste aardbewoners en vergeleek men daarmee den thans bestnanaea toestand, dan wierp men hiermede vanzelf de vraag op, of de tijden niet komende waren, waarin een nog veel hooger staand menschelijk geslacht op de tijden die wij beleven, zou terugzien, gelijk wij terugzien op de eeuwen der aloude barbaarschhcid. Men kon geen te stoute hoop koesteren; de stoutste verwachtingen, hiervan kon men zeker zijn, zouden nog altoos door de uitkomst verre overtroffen worden. Voort ging het leven in steeds sneller tempo. Reeds een achtste is van deze eeuw dra doorleefd, maar wie zou zeggen welk beeld ons leven zal vertoonen, nog eer deze eeuw ten einde zal zijn gespoed.? En wat was dan nog een enkele eeuw bij de eindelooze reeks van eeuwen die ons te wachten stond? En daarom alle sombere vermoedens afgelegd, met het Excelsior der altijd versche hope de toekomst tegengegaan. Niet alleen het leven om ons heen veranderde gestadig, ook de mensch zelf klom tot steeds hooger adel op. De Evolutie leert ons immers, dat we ons uit diergestalte tot 't menschenbeeld hebben ontwikkeld. Waarom zou ook bij den mensch die ontwikkeling dan niet doorgaan.? Naar lichaam en naar geest kon uit den tegenwoordigen mensch zich aliengs een veel hooger staand soort van menschelijk wezen ontwikkelen, een soort Uebermensch, waarvan wij ons thans nog nauwelijks de flauwste voorstelling kunnen vormen. Er was immers geen reden, waarom er een einde aan den vooruitgang zou komen. Rustig en zonder einde kon de thans reeds zoo hoogstaande ontwikkeling doorgaan. Nooit stilstaan, altoos vooruit, moet de leuze des levens blijven en steeds meer worden. En al ging de enkele mensch dan onder, zonder ia die glorie van ons geslacht te declea, ons | geslacht, onze gemeenschap, de mensch als mensch, zou dan toch zijn triomftocht in het oneindige voortzetten. Wat meti in vroeger eeuw van de Almacht Gods had beleden, zou welhaast de uitdrukking worden van de macht die den mensch ten dienste stond. En daarom niet geklaagd, en niet getreurd om wat tijdelijk tegensloeg. Dat blies komen we allengs te boven. Het leven zal verlengd, ziekte en krankheid allengs geheel gebannen worden. Het werktuig zal eens het werk doen, en de mensch zijn tijd vrij krijgen, om zich in lust en weelde te vermeien. De Socialist zou helpen om die gouden eeuw ook voor de minder bedeelden te doen intreden. Alle reactie daarom tegengestaan als uit den Booze. Zelfs van stilstand mocKt geen sprake wezen. Altoos voort en verder was de tooverklank, die deallerschitterendste toekomst inluidde.

Poëzie en kunst niet alleen, maar ook de wijsbegeerte verhief dit practisch Optimisme tot edeler vorm. Kants machtige geest wierp zich daarbij bij voorkeur op het zedelijke leven. De idee van een zedelijk leven, dat als ideaal zich steeds verder realiseeren zou, kroonde het product van zijn diepzinnig denken. Het zedelijk leven was de kern van ons menschelijk aanzijn. De macht der zedelijke dee was een aan Hooger ontleende macht, die steeds dieper in het menschelijk leven doordrong, die steeds meer het lage en gemeene uitbande; en hoe kon het dan anders, of bij doorgaande ontwikkeling zou het innerlfjk leven op aarde een veel hooger aanzijn erlangen, en allengs een toekomstbeeld ontwerpen en weten te verwerkelijken, waarin de mensch veel hooger standpunt nnam dan thans. En was het ons geukt eenmaal op die baan van zedelijken ooruitgang onzen voet te zetten, dan kon mmers onze zedelijke ontwikkeling allengs het zedelqk ideaal tegemoetgaan, en geheel onze positie als mensch ver boven ons tegenwoordig standpunt verheffen. Na hem dorst Fichte dit denkbeeld van de toenadering tot het ideaal ook op ander terrein dan het zedelijk leven doorzetten, l en een ideaal levensbeeld ontwerpen, dat t geheel onze positie als mensch, in al de vertakkingen van ons menschdijk leven, tot hooger standpunt zou opheffen. Schelling spitste er zich op, om de heerschappij van de idee over al het zienlijke in heel het leven der natuur en in heel de historie van ons geslacht na te speuren. En ten slotte wist Hegei's machtige geest een stelsel op te bouwen, waarin de macht van 's menschen geest zich tot een geestelijke heerschappij over al het bestaande verhief. Door de natuur heen klom die geest in den mensch tot zelfbewustzijn op, en van den mensch van denlaagstenontwikkelingsvorm tot de, duizelende hoogte van den louter denkenden I geest. God was in den mensch, niet boven den mensch, en het was in den steeds zich helderder bewustwordenden geest des menschen, dat God zichzelf bewust werd. Alle tegenstelling tusschen God en mensch viel zoo in het eind geheel weg, en ten slotte was Hegel niet ver van de gedachte dat in hem zelf voor het eerst God tot zelfbewustzijn gekomen was. Een echten Titan gelijk, voelt hij zich als mensch boven alles verheven, en al wat is, aan zich als mensch zelf onderworpen. De wetenschap zal geheel de natuur aan zich onderwerpen en haar diepste mysteriën aan het licht brengen. Een hoog ontwikkeld kunstleven zal over onze positie als mensch zijn glans spreiden. De godsdienst, van alle dogma en gewetensbenauwing ontdaan, zal niet dan op zedelijk gebied ons menschelgk leven sieren. De nationale politiek zou haar graf vinden, en alle volk op aarde in heiligen vrede met alle andere volken leven. Geen zwaard zou meer gewet, geen granaat meer gegoten worden. En in het eind zou een algemeene toestand van gelukzaligheid het deel van den mensch op aarde zijn.

Vanzelt leidde dit Optimisme ten slotte tot de heel andere vraag, of namelqk de Schepping, gelijk wij haar kennen, in zich zelve goed was. Immers met te zeggen, dat gelijk nu eenmaal de toestand was, en gelgk het ideaal ons was gegeven, zich uit het bestaande het hoogste ontwikkelen zou, was men nog niet afgedaald tot de veel dieper liggende vraag, of deze Schepping metterdaad beantwoordt aan het hoogste ideaal dat men zich van een mogelijke Schepping vormen kan. Al gaf men toch toe, dat we naar het ideaal op weg waren, ontkend kon toch niet, dat het verleden veel donkere plekken vertoonde, en dat ook uu nog ons menschelijk leven door veel zedelijk en zinlijk kwaad werd ontsierd. Had dus God, zoo vroeg men zich af, niet nog een andere wereld kunnen scheppen, waarin deze donkere plekken niet behoefden voort te komen, en het ideaal het eeuwig werkelqke ware geweest.? Het is met name de Theodicee, die er zich voor inspande, om aan te toonen, dat men zich met die vraag vergiste, en dat metterdaad de wereld, gelijk God die tot aanzijn riep, de beste wereld was, die kon geschapen worden. Thans ziet men steeds helderder in, dat deze vraag onze denkkracht te boven gaat, en dat de Theodicee een doelloos pogen was, gelijk nog onlangs door Prof. Dr. Visscher te Utrecht zoo glashelder is aangetoond. Lange jaren echter heeft het Optimisme zijn uiterste kracht ingespannen, om zijn stelling, dat deze Schepping de best-mogelrjke was, en dat God geen betere wereld had kunnen scheppen, waar te maken. Reeds Piato, die de schepping der wereld niet aan den Hoogsten God, maar aan den Demiurg toeschreef, sprak het met zooveel woorden uit, dat deze wereld in zichzelf volkomen is. Da Stoïcijnen bewogen zich in gelijke richting. En Cicero schreef: „Er is niets dan de bestaande wereld, waaraan niets ontbreekt om haar in al haar dselen en in elk opzicht goed volmaakt en compleet te doen zijn." In hetzelfde voetspoor tredende, leerde ons Augustinus: „Voor zoover iets is of bestaat, is het goed." En schier allen na hem spraken het hem na, dat we aan de deugdelijkheid en het goed-zijn van de Schepping niet twijfelen mogen. Had niet God zelf na de voltooiing der Schepping ons in de Schrift gezegd: „En God zag al wat Hij gemaakt had, en ziet, het was zeer goed!"

In het bijzonder is het Gotfried Wilhelm Leibnitz geweest, die in de tweede helft der 17e eeuw, desse rechtvaardiging van de bestaande Schepping tot het onderwerp van zijn studiën koos. Volgens hem vloeide het vanzelf uit de volmaaktheid Gods voort, dat God het best denkbare en best mogelijke gerealiseerd had, In het denken Gods waren alle mogelijkheden van een te scheppen wereld gegeven, eij moesten alle deze mogeijkheden er naar dringen, om werkelijkheid e worden; maar Gods volmaaktheid liet niet anders toe, dan dat alleen de best mogelijke wereld tot aanzijn kwam. Gaat men van God uit, dan is in God de goedheid, de wijsheid en de almacht. Nu moest zijn wijsheid hem tusschen alle mogelijkheden het beste doen uitkiezen. Om dit beste uit te kiezen, werd Hij bewogen door zijn goedheid. En zijn almacht stelde Hem in staat, het door Hem uitgekozene ook te verwezenlijken en de middelen aan te wenden, die tot de schepping van dat beste vereischt werden. Het ondoelmatige en slechte van deze wereld dient alzoo een hooger doel, en moest daarom tot aanzijn komen. Dit stelsel werkte hij toen uit in z^'n d g z e h b w h w a b n v m d i h k b Harmonia praestdbilita, d.i, in zijn beweren, dat alles zich bevond en bewoog in een zuivere harmonie, die het uitvloeisel was van een vooruit vastgestelde orde. Het heelal bestond uit een oneindig tal monaden, en in elke monade verborg zich een actief beginsel. Zoo was onze ziel een monade, en ons lichaam bestond uit monaden, en in elk van deze monaden school een drijvend beginsel. En dit drijvend beginsel nu stelde elke monade niet slechts in staat om zich in vaste lijn te ontwikkelen, maar dit beginsel was tevens genoodzaakt door het voorafgaand bestel Gods, om zich alzóó te ontwikkelen als God dit bepaald had. Daar nu God niet alleen voor onze zielmonade, maar voor elke monade van ons lichaam en voor alle monaden in de natuur deze vaste orde van ontwikkeling van meet af had vastgesteld, was het Hem ook mogelijk geweest, deze ontwikkeling bij de monaden zoo te doen toegaan, dat alle ontwikkeling zich ten slotte in de volkomenste harmonie en in de meest gewenschte orde oploste. Van een vrije beweging of ontwikkeling kon uit dien hoofde geen sprake zijn. De minste eigendunkelijke beweging zou de harmonie van het geheel onherroepelijk verstoord hebben. Alles wat is, moest daarom zijn gelijk het is, en al wat geschiedt, moest met innerlijke noodzakelijkheid geschieden. En dat niet, omdat de eene monade de andere daartoe noodzaakt, maar uitsluitend omdat God zelf de ontwikkeling van elke monade besteld heeft. De zielmonaden oefenen geen invloed op het lichaam, en de atomen van het lichaam oefenen geen invloed op de ziel. Alleen is de zielmonade in de massa monaden van het lichaam geplaatst als de eenig bewuste, zöo dat zij er van af weet wat er in het lichaam geschiedt, niet dank zij de zenuwen, maar krachtens haar innerlijk vermogen. Een majestueuse poging alzoo om de mechanische opvatting eenerzrjds vrij te laten, maar naast haar de Goddelijke harmonie te plaatsen als haar beheerschende, om p die wijs de mechaniek der natuur met het mysterie der religie te verbinden.

Dit Optimisme van Leibnitz is vooral door Wolff gepopulariseerd, die evenzoo leerde, dat, ware een betere wereld mogelijk eweest. God vanzelf krachtens zijn Godheid niet een minder goede wereld had kunnen scheppen; terwijl anderen weer trachtten aan te toonen, dat de Schepping, hoe ook genomen, altoos minder dan God moet zijn, daar ze anders niet aan God nderworpen kon zijn; dat dus alle Schepping niet als God moet zijn; en dat uit it niet-zijn als God, en dus'van God erschillen en buiten God staan, vanzelf e noodzakelijkheid zich verklaart, dat, aar Gods maatstaf gemeten, de onvolkomenheid aan de best-denkbare wereld oest aankleven. Intusschen heeft de vraag, oor het Optimisme opgeworpen, of deze ereld niet noodzakelijk de beste moet zqn, oor den wijsgeer niet dezelfde beduidenis ls voor den Christen, Elk Christeit eaamt ten volle, dat, toen geheel de Scheping voleind was, God al wat Hij gemaakt ad aanzag, en dat het, ziet, zeer goed as; maar b^ belijdt daarnaast en daarna, at deze in zichzelf goede Schepping erstoord is geworden; dat ze daardoor hans een veelszins pijnlijken indruk maakt, n dat alleen de Verlossing die in het eind ot een gewelddadige verandering van het estaande moet voeren, het ons verklaren an, hoe God, die volmaakt is, deze in ichzelf goede wereld verstoren liet, zoodat e thans zich in zoo vervallen toestand aan ns voordoet. Een belijdenis, waarachter an de vraag open blqft, van waar deze erstoring kwam, en waarom God ze toeiet; de groote vraag van de Theodicee, ie onze menschelijke denkkracht te boven aat, en tot wier oplossing we buiten staat ijn. Maar zoo stonden de meeste wqsgeeren r nielf vóór. Hun Optimisme kon de oofdvraag niet onopgelost laten, en zij edoelden wel degelijk dat de wereld, gelijk ij die kennen, en met de krachten die in aar schuilen, in zichzelf het beste is at zich laat denken. De enkthn die nog an God geloofden, voerden hiervoor dan het etoog uit Gods Volmaaktheid, en wie zelf iet aan God geloofden, zochten de verklaring an het raadsel niet in de Schepping zelve, aar in het proces dat al het bestaande oorloopt, en dat vanzelf, ongedwongen en n natuurlijk proces, allengs tot zulk een eerlijke uitkomst zou leiden, dat wat te omen stond aller stoutste verwachting te oven ging.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 mei 1911

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 mei 1911

De Heraut | 4 Pagina's