Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Duur op de aarde”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Duur op de aarde”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik ben gekomen, om vuur op de aarde te werpen; en wat wil ik, indien het aireede ontstoken is? Luk, 12 : 49,

De tieten, waarin de zwakke van geest zich bij voorkeur het beeld van den Christus uitmaalt, zijn die van „liefde en vrede". Van heiligen ijver, van toorn, van strijd en verdeeldheid mag dies ook in het dienen van Jeius geen sprake zijn. Het moet in de voorhoven des Heeren ai „pais en vree" blijven. Wat niet zacht, nist teeder en niet lieflijk is, sluit men liefst van het Christelijk erf uit.

Doch dan blijft er op het Christelijk erf voor Jezus zelf geen plaats. Hoor maat!

„Meent gij", zoo vroeg de Heere zijn jongeren, „meent gij, dat ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde"? £n het antwoord luidt „Neen, zeg ik u, maar verdeeldheid" \ Sterker nog. Jezus verklaart het uitdrukkelijk: „Ik ben gekomen om den mensch tweedrachüg te maken". Zelfs tot in het huislijke leven strooit de Heere dit zaad van tweedracht uit. Zoo toch gaat hij voort: „Van nu aan zullen er vijf in een huis verdeeld zijn, drie tegen twee en twee tegen drie". £n wel verre van deze twist en tweedracht te temperen, vat Jezus haar zóó scherp, dat hij de gedeeldheid die hij in het gezin komt brengen, in nog scheller Ueuren uitwerkt. Het zal zijn „de vader tegen den zoon en de zoon tegen den vader, de moeder tegen de dochter en de dochter tegen de moeder".

Kort ca snijdend nu heeft Jezus deze harde waarheid saamgevat in dit korte zeggen: „Ik ben gekomen, om vuur op de aarde te werpen" Let er nu wel op, hoe het er staat.

Er staat niet: „Tegen mijn bedoeling heeft mijn komst ten gevolge, dat het vuur op aarde gaat branden", neen, de Heere zegt met nadruk „Ik ben gekomen om dit vuur te brengen. Met opzet werp ik het vuur om mij heen. Het is het doel van mijn zending." En hij laat er op volgen: „Wat wil ik, d. i. wat zal ik dan klagen, indien het uu aireede ontstoken is"?

Dat vuur nu is hier niet de toorn Gods, maar gelijk oQze kantteekenaars het zoo terecht verklaren, dat vuur is het Evangelie. Niet het vervalschte, zoetsappige, pitlooze Evangelie, dat heel „lieve menschen", om toch vooral geen aanstoot te geven, uit eigen spinsel hebben uitgesponnen, maar bet echte Evangelie, zooals het door Jezus en zijn apostelen de wereld is ingedragen, en gedurig heel de wereld in vuur en vlam heeft gezet.

Als vuur geworpen wordt op wat van water gedrenkt is, sist het, omdat vuur en water tegen elkaar overstaan. En zoo is het hier. De wereld is het tegendeel van wat het Evangelie wil, Tusschen net woord dat in de wereld heerscht, en het E/angelie bestaat onverzoenlijke strijd. Het Evangelie komt niet als ornament bij de wereld bij, maar tast de wereld in haar wezen aan, brandt haar en wil ze reinigen en in anderen stand omzetten. En dit nu wil de wereld zich niet laten doen. Daar verzet ze zich tegen met alle macht. En dan wijkt het Evangelie niet, maar grijpt de wereld nog dieper in haar wezen aao. En zoo wordt het 2/»»^ ontstoken, en nogmaals bewaarheid wat Jehovah tot Jere mia sprak: „Is niet mijn woord alzoo als een vuur? en als een hamer die een steenrots te morzel slaat? "

Vuur reinigt. Het reinigt niet het wezenlooze dat geen bestand heeft, maar wel het harde, kostbare metaal. Laat het ijzer nog zoo geroest en vervuild en bedorven zijn, werp het in 't vuur, en laat het doorbranden en smelten, en als het straks uit den vuurgloed komt, glinstert het in blanke zuiverheid. Zoo is het met het ijzer, zoo is het met het zilver, zoo is het ook met goud.

Vuur zuivert, vuur vaagt de smet af, vuur brengt den ooispronkelijken glans terug.

Zulk verroest metaal nu is ook de gevallen mensch. Kostbaar metaal krachtens zijn schepping naar Gods beeld. Van glans en gloed beroofd door zijn afval. Bedorven tot in 't hart. En wat nu zedemeesters en wijsgeeren ook aan dien gevallen mensch gewasschen en geborsteld hebben, met loog en zeep en kokende wateren, het heeft al niet gebaat. Er is maar één middel om het kostelijk menschenmetaal te zuiveren, en dat middel is het vuur. Vandaar dat Jezus, die kwam om ons te reinigen, ook dat vuur op onze tente heeft geworpen, en wil dat het branden zal, branden niet ter vernietiging, maar branden ter redding, branden om wat besmet werd, weer in glans om te zetten. Dat vuur heet dan het zout, bestemd om 't

offer te heiligen. Elk kind van God weet dit aan zich zelf. Hij is tot het „Abba, lieve Vader" gekomen. Hij heeft, hij voelt 't getuigenis, dat met zijn eigen geest getuigt, hoe hij Gods kind is. Hij moet dus het offer zijn. Hij moet Gode gewijd worden. Nu en eeuwig. Maar het altaar is heilig en bij nog zoo diep-onheilig in zijn ziel. Daarom vraagt alle offer op het altaar om zout, dat 't bederf were. En dat zout is voor hem het ziw^r, dat Christus op hem werpt. Het vuur der vervolging, het vuur van den smaad en de bitterheid, die hem wordt aangedaan. Het vuur van lijden en diepe smart. Een lijden zoo diep ingrijpend, dat hij zelf ontwaart hoe zijn God bezig is om hem in en door dat vuur te reinigen. Eu dan mort hij daar niet tegen, maar kan er voor danken, want hij wil op het altaar, en zoo als hij was, kon hij toch niet op 't altaar. Daar was het altaar te heilig voor. Maar nu door het vuur doorlouterd, is het zout van het offer op hem gesprengd. En waar de wereld waant dat hij weenen zou om zijn wee, hooren Gods engelen hem loven en danken, dat zijn God nog bemoeienis met hem had.

Het vuur is vreeselqk. En toch mijdt en ontwijkt Gods kind het niet, want door dit vuur komt 't goud uit zijn ziel weer naar boven, het goud dat zijn God er in verborgen bad.

Het Evangelie is een vuur dat Jezus op de aarde wierp. Het Evangelie is geen woord van laffe liefheid, om te streelen en in zoete mystiek te bedwelmen. Het is een woord van hooien, heiligen ernst, dat handelt van wat eeuwig duren zal, handelt van de eere en de heiligheid van den Almachtigen God, handelt over de ziel in den zondigen mensch, handelt van zonde en verderf, en handelt over redding, verzoening en zaliging van al wie kind van God mag zijn. Het is in het Evangelie geen spel met wegsmeltende tonen, er klinkt in de taal van het Evangelie een metaalklank, die tot in het diepste van uw wezen doordringt. Het heeft zoo niets van den zachten heelmeester, die de wonde etteren laat. En daarom toovert het Evangelie niet met wat glimt door wrijving, maar plaatst 't de smeltkroes op aarde, en laat niet af, eer het vuur al wat dofen mat was, weer in glans en gloed heeft gezet.

Dat verstonden de Jongeren nog niet. Hun lachte het vrederijk nog toe. Ze droomden nog van tronen in het nieuwe Koninkrijk waarop ze zetelen zouden. Maar Jezus wist dat zijn Evangelie vuur was, hij zag dat 't reeds vonkte, dat er reeds toen iets begon te branden, dat het vuur reeds ontstoken was. Een bang, een ontzettend gezicht voor Jezus, die wist tot wat wereldbrand dit vuur straks uit zou slaan. En toch, hij wil dit vuur, hij wil dien brand, omdat zoo alleen de zuivering komen zal. En daarom zegt hij 't zijn Jongeren zoo kras en zoo snijdend scherp. Ook die Jongeren neigden er toe om 't al in liefde en vrede te voleinden, En dit kon niet. Daartoe was Jezus niet gekomen. De scheur moest dooi het leven getrokken. Het moest voor of tegen den Gezalfde des Heeren in alle landen en onder alle volken worden. Dat het Evangelie een vuur was, moest daarom aan de discipelen als met een brandijzer in het zielsbesef gebrand. En zoo als 't bij hen was, zoo is het nog onder ons. Toon r alleen den liefelijken kant van het Evangelie, en zelfs de wereld zal u o, zoo lief vinden, maar laat . uitkomen, dat Jezus gekomen is om vuur op de aarde te werpen, en niet alleen de wereld, maar zelfs o, zoo veel liefheidschristenen kee ren uden rug toe.

De lietheidschristenen roepen voor alle dingers om vrede met de wereld, bij Jezus gaat 't altoos om vrede met God, Dat zijn de twee polen, waartusschen ons leven op en neer gaat. Wie naar den eersten pool opschuift, bluscht het vuur van het Evangelie en dooft het ten leste uit. Is daarentegen vrede met God het doel waarop ge mikt, dan doet de gloed van het vuur, dat Jezus op de aarde wierp, u weldadig aan. Allermeest hierom, omdat Jezus dit vuur niet alleen tusschen u en de wereld werpt, maar het zelfs allereerst in uw eigen hart tusschen uw zondig ik en het kind van God in u laat branden. Buiten dat vuur dat Jezus op de aarde werpt, blijft zelfs wat Christen heet koud en dor en wezenloos. Eerst door dit vuur ontgloeit het in de tinteling van een levenswarmte, die niet van beneden is, maar in u vonkelt uit uw God,

DK, A, K,

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 juni 1911

De Heraut | 4 Pagina's

„Duur op de aarde”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 juni 1911

De Heraut | 4 Pagina's