Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXV.

Maar van dien dag en van die ure weet niemand, noch de engelen, die in den hemel zijn, noch de Zoon, dan de Vader. Mare. 13 : 32.

Hetgeen, buiten de kennisse van Gods Woord, over de Voleinding, zoo onder de volken als in de scholen der Wijsbegeerte gehouden werd en wordt, moest metsenige uitvoerigheid door ons worden uiteengezet, om wel te doen uitkomen, dat het bij de Voleinding een verborgenheid geldt, en wel een verborgenheid die aan de Kerke Gods alleen door Goddelijke openbaring kon ontsluierd worden. Ontkend is daarom niet dat er reeds in het Paradijs en bij den Zondvloed zeker licht van die Openbaring de gevallen menschheid beschenen heeft, zoodat er zelfs bij de verst afgedoolde volken niet zelden nog een herkenbaar spoor van die oorspronkelijke Openbaring te ontdekken valt; maar hetgeen hiervan onder de volken bekend bleef, is zoo vaag en algemeen, dat het schier alle vastheid mist en in eindelooze variatiën uiteenloopt. Er is, ongetwijfeld, nog een overlevering in de heugenis der volkeren van wat in het Paradijs voorviel en geopenbaard werd, maar alleen met de Schrift in handen is het mogelijk den juisten omvang en de beteekenis hiervan te bepalen, zoodat het ook bij de traditie der volken alleen de Schrift is, die ons het rechte spoor wijst. En wel is er in deze veelzijdige traditie een ander deel, dat zich uit zielkundige en historische gegevens verklaart, en zeer zeker de aandacht verdient, in zooverre het ook óns zielsbesef toespreekt, maar vasten grond kan ook dit ons niet opleveren, daar de zielsbehoeften, gelqk ze in den zondaar spreken, veelszins te onzuiver zijnj en er bovendien telkens blijkt, hoe deze zielsbehoeftea bij het ééne volk geheel anders spraken dan bij het andere, en in de ééne eeuw een geheel anderen vorm aannamen dan in de eeuw die voorafging of volgde. Moge daarom al worden toegegeven, dat hetgeen onder de volken, in den loop der eeuwen, over de Voleinding werd gedacht, gefantaseerd en geloofd, deels uit de traditie, deels uit onze zielsbehoeften zeker element van waarheid in zich opnam, toch staat vast dat dit alles saamgenomen ons in geen enkel opzicht de noodige gegevens aanbiedt, om onze verwachting aangaande de Voleinding in vasten vorm in te kleeden. Zoomin de mythologie als de philosophic is in staat gebleken over de verborgenheid der Voleinding het oas zoo noodige licht te ontsteken. Zonder meer liep daardoor bij alle volken en bij de denkers van alle eeuwen 's menschen wetenschap omtrent de Voleinding op een bitter teleurstellend bankroet uit, en met name in ónze eeuw wint in tal van kringen en schier bij elk volk een hand over hand toenemend ongeloof veld, dat eindigt met a//fe uitzicht op een Voleinding van het leven dezer wereld, althans in hooger, geestelijken zin, radicaal af te snijden. Voorzoover bij de ongeloovige denkers nog van een zich vastklemmen aan een eeuwige toekomst sprake is, laat men toch steeds meer de zienlijke wereld glippen, om enkel geestelijk aan een onbestemd voortbestaan te gelooven, en juist hierdoor ongemerkt en onbedoeld zijn verwachting in pantheïsme te vervluchtigen. Van een Voleinding der dingen, dis geheel onze existentie, naar ziel en lichaam, omvat, is onder deze denkers geen sprake meer. Van zekere Voortzetting van existentie moge onder hen nog gehandeld worden, van een Voleinding, in den rijken zin van dit woord, in geen enkel opzicht.

Zonder overdrijving mag dan ook gezegd, dat naar de Voleinding alleen daar nog gezocht wordt, wair de hoogere Openbaring die God ons gaf, nog geCerd wordt, of althans nog nawerkt. Dit zou geheel anders geweest zijn, bijaldien ons menscheltjk leven en de existentie van deze wereld in grond en wezen gebleven waren, zooals God de Heere ze in zijn Schepping tot aanzijn riep. Dan toch zou de wet van natuurlijke ontwikkeling en ontplooiing, die brj de Schepping in al het aardsche gelegd werd, niet alleen een geheel regelmatig verloop hebben teweeggebracht, maar vooruit voor ons kenbaar zijn geweest. De landman weet wat er op zrjn akker gebeuren zal, mits hij zich maar aan de natuurwetten, die het veldlevcn beheerschen, stiptelrjk houdt. Den oogst die in den herfst komt, (en die oogst is de voleinding op het veld) wacht hrj niet in het onzekere af, maar ziet hij vooruit, berekent hij vooruit en geniet hij vooruit. Tegenslag van weder en orit^ kan hierin wel I teleurslelling brengen, maar dit is bijkomstig. Het normale verloop van wat op den akker te gebeuren staat, kent deiandman vooraf en hij neemt er zijn maatregelen naar. Onderstelt ge n#tdat ook het leven op deze wereld, en 's meiiytien existentie in dit wereldlevets, aan wikkeling onderw2| zou het ons even van het leven in en er ons op in t( zaaien om straks te maaii zou vanzelf in beeld vooi staan. Nu daarentegen reeds dit samenstel der dingen uit zl is gerukt, en hierdoor de Irjn vaste onteven, zóo ontwikkeling is afgebroken, begeeft ons die kennis. Nu is uit wat we waarnemen wel zekere gissing af te leiden, maar iets zekers nooit, althans niet nu bovendien te midden van deze algemeene verstoring als geheel nieuwe factor de reddende kracht d& r^i? «a: üfe ingreep.

Op dit laatste lette men wel. Bijaldien er geen redding gedaagd ware, zou het bederf, dat door de zonde insloop, wel tot een tegenovergestelde uitkomst geleid hebben, maar toch aan de vaste werking van de Scheppingswet gebonden zijn gebleven. En het is juist het intreden van de reddende genade, die dezen vasten gang van het leven brak en de werking der Scheppings wet uit haar oorspronkelijk spoor leidde.

Kwaad, bederf, zonde, op welk gebied ook, is steeds aan een vaste wet onderworpen, en het vaste van die wst bestaat hierin, dat ze hetgeen anders zich onbedorven zou ontwikkelen, nu ia vlak tegenovergestelde richting drijft. Een eenmaal vastgestelde rentevoet werkt met even vasten maatstaf bij verlies als bij winste. Een rente daalt met geheel hetzelfde cijfer bij verlies naar beneden, als waarmee die brj winste oploopt Hst negatieve gehoorzaamt aan dezelfde wet die voor de positieve ontwikking gesteld is, alleen in tegenovergestelde richting. Slaat gezondheid om in krankheid, dan werkt in het verloop van die krankheid dezelfde levenswet die tot dusver uw gezondheid beheerschte. Noch uw gezondheid noch de u overvallende krankheid is een toevallig iets. Baide volgen een eigen ontwikkeling, een eigen proces, en hetgeen die beide processen beheerscht, is de ééne levenswet die in uw bloed en in uw organisme gegeven is. Alle kwaad, zoo op zedelijk als op natuurlijk gebied, volgt daarom een vaste lijn. Ge ziet dit bij den enkelen persoon, ge ziet dit bij een volk, ge ziet dit bg den levensgang van heel ons menschelrjk geslacht. In het kwade zoowel als in het goede werkt formeel een zelfde drijfkracht, Hoe meer stoom uw boot, die naar Amerika op weg is, kan opzetten, hoe sneller ge vooruitkomt, maar ook hoe vreeslijker de scheepsramp zijn zal, zoo de stoomketel berst. Het is één kracht, werkende volgens één zelfde wet, die zoolang het goed gaat den stoom op de schroeven doet werken, maar die ook, als er een ontploffing volgt, geheel de boot uiteen doet springen. Evenzoo nu kan mea zeggen, dat er een normals ontwikkeling Un goede is in het Koninkrijk Gods, en dat er juist eveazoo een normale ontwikkeling ten kwade is in het rijk van Satan. Noch het goede, noch het kwade werken op toevallige wijze. Beide gehoorzamen aan vaste wetten. En voor beide komt die vaste wet op uit de natuur, die God Almachtig bij de Schepping van den mensch ea van de natuur die hem omringde, in het aanzijn zelf der dingen inlegde. Neemt ge dus voor een oogenblik aan, dat het be­ s derf, dat in het Paradijs de bestaande existentie van 's msnschen natuur kwam verstoren, door geen genade gestuit ware gewor­ s den, maar onbeteugeld en onbelemmerd, geheel naar zrja aard, had doorgewerkt, dan zou het terstond hebben vastgestaan, op welke O booze voleinding dit alles zou zijn uitgeloopan. o Wat wij de historie noemen, zou dan geen saamgesteld maar een eenvoudig proces der a dingen geweest zijn. Met innerlijke nood­ I wendigheid zou telkens het ééne sich««en d uit het ander ontwikkeld hebben. De gang d van alle dingen zou van meet af niet alleen vast bepaald, maar tevens voor ons ken­ d baar zfjn geweest. Eén machtige natuurwet a zou alle gebeuren op deze wereld beheerscht hebben. Telkens zou, krachtens die ééne wet, vooruit hebben vastgestaan, wat morgen te gebeuren stond; en dit niet alleen, maar ook de werking van het gevolg uit de oorzaak zou hierbij zóó klaar voor 's menschen oogen hebben gestaan, dat de dag van morgen reeds op den dag van heden profetisch zou gekend zrja geweest. Het zou dan in het minst geen mysterie zijn gebleven, waarop dit alles ten slotte zou moeten uitioopen. De Voleinding der dingen d s o m z u g zou even vast te berekenen zijn geweest, als, bij normaal weder, de oogst uit het uitgestrooide zaad. Van behoefte aan een Openbaring zou geen sprake 2i'*n gekomen. Ook zonder Openbaring en uwager Licht zou uit het bestand der dingen de voortgang van, fcef\proces en de eindelijke uitkomst te kenijen zijn geweest. Niet ieder zou^hier^jan^venveel vooruit hebben gegrepen, maar de scherpere denkers zouden het v^j6op der dingen al spoedig tot het einde tde hebben doorgedacht. Verzet tegen hun vondst zou ondenkbaar zija geweest. En ld—spoedig zou de janimerl^ke ondergang van al het bestaande in het eeuwig verderf voor aller besef en nadenken hebben vastgestaan.

Gelijk het daarentegen np staat, is dit «zV/^meer zoo. Niet omdat tfet bederf niet noodzakelijk In het verderf zic\ii€iivoït\'aó.l, maar oba^t (^ geï^e den geregelden gang der dingerr"-eA., den noodlottigen drang der levenswet onderbroken heeft. Die genade is een geheel nieu^ element, dat bij de Schepping bijkomt. Genade is herschepping. Genade is een^ ondervangen van den gang van het leven, gelijk die tengevolge van het bederf dat insloop, met noodzakelijkheid zou geworden zijn. Een zwaarbeladen voertuig op vier wielen, dat van een hoogte naar beneden rolt, zal door de teclsnische werking van de zwaartekracht in steeds versnelden gang zijn algeheele vernietiging tegensnellen, en hierin slechts gehoorzamen aan de wet der zwaartekracht die deze zelfvernietiging met noodzakelijkheid teweegbrengt.Om dit nu te keeren schroeft de voerman bijtijds den rembalk dwars tegen de wielen aan, of legt onder die wielen de remschoen. Dan wentelt meer dan één wiel niet meer om eigen as; daardoor wordt de gang van het voertuig vertraagd; en de opgeladen last komt be houden naar beneden. En zon nu is het ook hier. Het bederf dat Iiisl3óp zou naar vaste wet onverwijld tot de voleinding in het verderf hebben geleid, maar de genade is de remschoen, die dien gang stuit. Doch juist door die genade wordt nu dan ook de werking der sset gestuit, en kan die wet ons niet meer [eeren, waarop het bij de Voleinding zal uitioopen.

Aldus is juist door de genade de Voleinding een verborgenheid geworden, zoo zelfs, dat er in de Voleinding verborgenheden zijn, die alleen de Vader kent, en waarvan de kennisse zelfs aan den Zoon en aan de engelen Gods onthouden is. Dit is het zoo bijna ondoorgrondelijke geheimenis, dat ons in deze woorden wordt aangezegd: „Van dien dag, en die ure weet niemand, noch de engelen, die In de hemehn zijn, noch de Zoon, daa de Vader." Bij de Voleinding is alzoo niet alleen sprake van een verborgenheid, maar van de diepste verborgenheid. Van een mysterie zóó diep verborgen, at er elementen in zijn, die geen enkele aansluiting vinden In ons innerlijk menchelijk besef, in onze gedachteuwereld, f in het verleden, elementen die, zullen ze ons bekend zijn of worden, geheel en al In ededeeling van buitenaf moeten besloten rja. We staaa bij de Voleinding voor de itvoering van den raadslag Gods, die zich eheel aan onze wetenschap onttrekt, voorzoover die ons niet opzettelgk door God zelf of van Godswege is ter kennisse gebracht. Er behoeft daarom niet ondersteld, dat die raadslag Gods in willekeur zou gegrond zijn. Veeleer leidt geheel de Schrift er toe, om ook in dien raadslag Gods een heilige, hoogere logica te aanbidden. Maar voor ons is en blijft die heilige logica van den raadlag Gods een ondoorgrondelijk raadsel. Die heilige logica hangt saam met het Wezen Gods, en niet met oas wezen. Wq taan er met duizend vragen op de lippen tegenover, en het antwoord op die vragen kan ons niet anders toekomen dan door de penbaring en voorzoover die Openbaring ze ns schenken wil. Bij schier elk ander leerstuk van Christus' kerk hebben we althans nog anknoopingspunten in onze eigen menschetjke natuur, in ons Innerlijk zielsbesef en in e feiten der historie, maar bij het leerstuk er Voleiadiog begeeft ons dit alles ten eenenmale. Hier toch komt hetgeen het ogma te belijden heeft, niet uit ons anzijn op, maar daalt het alles van bovea tot ons neder. Uit een ons geheel onbekende wereld komen de te kennen gegeveas, waarnaar we grijpen willen, ons toe.

Niet alle verborgenheden zrjn van gelijken aard. Er zqn allereerst verborgenheden, waarvaa de kennis ons niet alleen onthouden Is, maar zelfs verbeden werd en daarom ontzegd Is. Zoo zijn er diepten in Satan met wier kennis we onzen geest niet mogen bezoedelen. En ook al driagt men niet door tot Satan, ook de gewone laagbeid van veel menscheligke kringen, die n v h z s n In gemeenheden, sluwheden en listigheden nestelt, moet ons vreemd blijven. Wie zrja leveasweg ten einde toe afwandelt zonder van deze boosheden ook maar oppervlakkig kennis te hebben erlangd, bewaart zijn ziel in meerdere reinheid. AI wat op 't gebied van het booze ligt, blijve ten einde toe verborgen voor wie niet plichtshalve het kennen moet om het te bestrijden, te bestraffen ea in zijn opkomen te verhinderen. Het kind Is juist la het niet-kennea van deze verborgenheden van het kwaad zooveel gelukkiger dan de volwassene, tot wien althans het gerucht van het booze doordrong. Iets wat te krachtiger moet uitgesproken, omdat zondige nieuwsgierigheid zoo vaak tot keaalsmaking met deze booze wereld prikkelt, en de drukpers zoo gereed is u door schandelijk geschrijf la deze booze wereld ia te leidea. De groote verspreiding die zulk schandelijk geschrijf vooral de laatste halve eeuw verkregen heeft, is een der betreuringswaardigste oorzaken van de daling der zedelijke zuiverheid In breeden kring. Hier geldt het een verborgenheid die verborgen moet blijven, ea wier oatsluiting bijna In den regel tot zonde leiden zal.

Daarnaast staat in de tweede plaats de verborgenheid van het Hooge en het Majestueuze in het Drieëenig Goddelijk Wezen. Hoever toch de Heere onze God zich in zijn vaderlijke goedertierenheid tot ons neigt om Zichzelven aan ons te openbaren, ons in zijn kennis In te leiden, ea door die kennis te zaligen, toch blijft er In het diepst van het Goddelijk Wezen ea in de heiligheid van zijn Raad altoos een iets, dat niet alleen onze kennis te boven gaat, maar ook principieel aan de kennis van het schepsel onttrokken moet blijven. Zeker zal de keanisse Gods in oas tweede leven, hier namaals, de zeer beperkte keanis waarop we thans zijn aangewezen, te bovea gaan. Nu zien we als In den spiegel eea af schijnsel, „dan zullen we Hem zien, aangezicht tot aaagezicht". Nu kennen we Hem ten deele, „maar dan zullen wij Hem kennea, gelqk we gekend zijn, " Doch hoe hoog de kennisse, die we van God zullen erlangen, de kennisse die we thans van Hem bezitten ook moge te bovengaan, toch zal er altoos In het Wezen zelf vaa onzen God een verborgenheid overblijven, die npoit voor ons kan worden ontdekt. Het eindige grijpt het Oneindige nimmer. Hier is dus wel openbaring, zeer rijke openbaring zelfs, maar toch nooit een openbaring die alle verborgenheid opheft.

Van geheel anderen aard Is dan weer de verborgenheid, die voor eea tijd mysterie bl^'ft, doch bestemd Is om allengs tot oaze kennisse door te dringen. Er Is in het geschiedkundig verloop der volken vaa lieverlede allerlei klaar ea duidelijk gewordea, wat aanvankelijk nog voor allen saam in diep mysterie gehuld was. Zelfs In de bijzondere openbaring Is gestadige vooruitgang te bespeuren. Onder het Oude verbond wandelde het volk des Heeren nog veelszins In de schaduwen, terv> rijl eerst na Bethlehem het vollere licht s opgegaan. En wat hiervan gold voor de volken geldt evenzoo voor de enkele geroepen personen. Na Damascus wandelde Faulus bij voller licht dan toen hij nog ijverde tegen de Gemeente des Heeren. Ten deele hangt dit zelfs met onzen leeftijd saam. Een Zondagsschool kan niet biedea wat men van een lidmaten-catachesatie verwachten mag. En wat alzoo geldt van het verschil la jaren, geldt evenzoo vaa het verschil la geestelijke rijpheid. Bijaa een ieder die later oader de ingeleiden werd opgenomen, heeft eerst de jaren van beperkte ontwikkeling gekend, toen hem nog, o, zooveel verborgen was, wat later door geesteijke ervaring tot zijn volle kennis doordrong.

Maar vaa geheel ander karakter blijft de Openbaring, die op de Voleinding doelt. Hierbij toch is sprake van een verborgenheid, waarover een ondoordringbare sluier hangt, waarvan slet éen onzer éen enkelen tip kan oplichten. Niet alsof deze verborenheid bestemd was verborgen voor ons e blijven. Integendeel, heel de Schrift door ijn eerst de aanduidingen, toen de profeieën en ten slotte de bepaalde gegeveas erstrekt, die ten doel hadden en hebbea, m de verborgeaheid, die aaa de Voleinding J angt, voor ons op te heffen. De Volein­ dgIe6sodt ing moet geen verborgenheid blijven, maar n klaar kennen tot ons worden gebracht. en slotte zal er in de Voleinding geen weem van het mysterie overblijven. En venmin kan gezegd, dat het hier een kenisse geldt, die nog tijdelijk ons kenvermogen te bovea gaat, ea bestemd is voorshands oor ons verborgen te blijven. Voor zooveel ier de sluier kon wordea weggenomen, is d e weggenomen. De hier ter onzer be­ S chikking gestelde Openbaring wordt niet og aangevuld, maar ligt volledig voor ons. Uit niets blijkt, dat er aan de ons gegeven h E Openbaring nog iets zal worden toegevend, v k Z d d Wat men, bultea deze Opeabaring om, over de Voleinding ook zinne of peinze. Is doelloos en nut niet. Eea keanea als waarop 't hier aankomt, groeit niet op uit wat voor oogen is, maar kan ons alleen toekomen door rechtstreeksche mededeeling, een mededeeling die haar middelpunt vindt in wat de Christus eerst zelf, ea toeadoor zrjn apostelen, sprak. Na de kennis, die Christus' Kerk ten deze bezitten mag, Is daarom aoch vaa de traditie der volkea, noch uit de scholea der wijsbegeerte, noch door onze persooaltjke ervaring, iets positiefs te wachten, ladien de Schrift u hier geen licht ontstoken heeft, blijft het alles duister voor u. Iets wat daarom zoo met nadruk op den voorgrond moet geplaatst, omdat de Openbaring, die we door de Schrift ontvangen, zoo scherp ingaat tegen allerlei voorstelling, die we uit de wereld meebrengen. Om slechts dit ééne punt te noemen: Naar de ia de wereld heerschende meening Is onze aarde niets daa eea kleine planeet la een der kleine zonnestelsels, die alzoo voor het heelal nauwelijks beteekenis heeft. Volgens de Openbaring daarentegen Is de aarde onder alle starrea daarom de gewichtigste, omdat op onze aarde de mensch leeft, en met die mensch Godzelf In de vleeschwording vaa het Woord la gemeenschap trad. Elke poging nu om den Inhoud van de Openbaring tea deze zoo te fatsoeneeren, dat deze centrale beteekenis van dezen onzen wereldbol en van dea mensch wegvalt, moet niet alleen mislukken, maar ondermijnt geheel den groadslag waarop het gebouw der Openbaring Is opgetrokken. Om te handelen van de Voleinding is het daarom aiet geaoeg dat we óók de gegevens der Openbaring raadplegen, om die voorts te verwerken naar ééne uit de gemeene opinie genomen gedachtenwereld. Wie met het oog op de Voleinding tot de Opeabaring komt, heeft te kiezea of te deelen. Blijft hrj halverwege In bet rag van zijn eigen, uit de wereld geaomen voorstellingea hangea, dan kaa hetgeea de Opeabaring hem biedt, misschlea eea enkel punt voor hem opklaren, maar een beeld van het geheel biedt hem alsdaa de Openbaring nooit. Staat ge daareategen la het geloof, dat de gegevens, die ge voor u hebt, u toekomen van den Christus, en dat onder alle uit een vrouw geborenen, alleen de Christus de verborgen dingen kende ea ons kon openbaren, dan dringt ge traditie ea philosophie terug naar het heel andere terrein, waarop deze uw aangewezen leldslieden zijn, maar blijft ge brj het indenken van de Voleinding den Christus, en den Christus alleen als uw leidsmaa eeren en volgea als uw gids.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 september 1911

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 september 1911

De Heraut | 4 Pagina's