Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dereenigingsleven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dereenigingsleven.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

RECLASSEERING.

De zaak van de reclasseering van ontslagen gevangenen is wel niet geheel nieuw, maat is toch betrekkelijk zóó onbekend, dat het niet geheel overbodig kan worden geacht, er het een en ander over te zeggen, om er meer bijzonderlijk de aandacht op te vestigen. Dit

schijnt zelfs eenigszins noodig te zijn, omdat wel de regeering met haar reclasseeringsregeling 1910 deze aangelegenheid ernstig ter hand genomen heeft, rekenende op de krachtige hulp van de samenleving, maar deze laatste, naar het schijnt, met haar hulp niet erg vlug is, doch ze tot dusver nog vrijwel achterwege laat blijven.

Laat ons dan beginnen met in een enkel woord te zeggen, wat reclasseering is. Men verstaat onder dezen term het werk, dat gedaan wordt, om menschen, die uit de gevangenis komen en dus het stempel van ontslagen gevangene aan het hoofd dtagen, «waardoor het hun moeilijk valt, een eerbare positie in de samenleving te verwerven, dat cachet van eerloosheid te ontnemen en hen weder in te leiden ia de maatschappij, op zoodanige wijze, dat ze op den duur weer als gewone menschea onder hun medemenschen verkeeren kunnen.

Wie weet, hoe moeilijk het is voor wie achter de tralies vandaan komt, om wederom werk te vinden, en hoe licht, als gevolg daarvan, de ontslagenen opnieuw op verkeerde wegen komen en tot recidive vervallen, zal begrijpen, dat het waarlijk geen orerbodig werk is, te trachten zoodanige menschen te helpen bij het herwinnen van een behoorlijke plaats in de maatschappij.

Men Z3il echter wellicht vragec, wat de overheid daarmede te maken heeft en of het wel gerechtvaardigd.is, dat zij de hand uitsteekt om degenen, die zij zelf gestraft heeft, weer op te heffin. Immers heeft zij tegenover de misdadigers geen andere taak, dan hun misdaden op te sporen en hen — de misdadigers — gevangen te nemen, te berechten en te straffen!

Wie de zaak zóó opvat, beschouwt haar wel wat al te eenvoudig. Het is toch óok de taak der overheid, prevectief te werk te gaan en door allerlei maatregelen de misdaad te voorkomen, al ware het alleen maar ter volvoering van haar taak om de orde, rust en veiligheid in den lande te verzekeren. Alleen uit dezen hoofde reeds zou de overheid geroepen zijn, de reclasseering van ontslagen gevangenen te bevorderen en desnoods zelf ter hand te nemen, omdat, zooals reeds werd opgemerkt, ontslagenen, die geen werk en geen bestaansmiddel, soms zelfs geen behoorlijk onderdak kunnen vinden, zoo licht komen tot recidive, waarvoor zij onder meer guisstige omstandigheden bewaard hadden kunnen blijven, althans naar menschelijk inzicht.

Daarbij komt echter nog, dat de overheid iemand niet maar in het oneindige moet straffen, maar hem een straf toemeten moet, die, ook wat den duur aangaat, in overeenstemming is met zijn misdaad. Is dit juist, dan volgt daaruit als vanzelf, dat zij moet trachten te voorkomen, dat de door haar toegepaste straf oor wie het recht van straffjn niet heeft, erlengd en verergerd wordt op zoodanige wijze, at de 0/erheidsstraf in vele gevallen slechts et kleinste en minst zware deel wordt van de traf, die de misdadiger, alles bijeen genomen, eeft te ondergaan.

Ontkend kan toch niet worden, dat de ewone maatschappij, de samecleviog zelf, het recht niet heeft om te straffen wie zich ook egen haar misging. Da maatschappij, de samenleving, heeft bet recht niet, haar eigen rechter te zijn. Zij behoort den misdadiger aan de verheid over te laten en het aan deze toe te vertrouwen, te straffen naar gelang van de misdaad, die gepleegd is geworden. Komt een gevangene vrij, dan moet hij door de samenleving weder worden aanvaard, en mag deze zijn straf niet verlengen, noch bewust, nóch onbewust.

pa? T''samenS'2%7''-°2'''« "*f .'', '"^ ^ we!lirf°S"4rk^igr ^^& ^ h!hh»„^" ^*''*'^ ^\ ^'*^^^ «»*"" schijnt te hebben om menschen, die eenmaal „gezeten" hebben, hun misdaad - soms betrekkllijk zoo kleml - telkens en telkens weer voor de voeten te werpen. Maar, daarvan afgezien, mag m het algemeen gezegd worden, dat er g^n^eg inedelijden en deernis met het lot val ont? slageii gevangenen is. Dat medelijden en die deernis blijven echter veelal geheel passief en ­ worden sterk overwogen door de voorzichtigheid welke men tegenover ontslagenen meent té moeten toepassen. Die voorzichtigheid is niet geheel misplaatst, eerder zelfs geboden, zoo ze binnen behoorlijke perken blijft; maar indien ze zoodanigen omvang aanneemt, dat ze er toe leidt van de ontslagenen geheel en al de handen af te trekken, ze ganschelijk aan hun eigen lot over te laten en hen dus ook niet in aanmerking te doen komen voor een bescheiden plaats in de samenleving, op welke zij niet meer gevaar opleveren dan de meesten der andere menschen, — dan ontstaat een wel onbe wuste, maar daarom niet minder ernstige en afkeuringswaardige verlenging der ondergane straf; een verlenging, die even noodlottig als onrechtvaardig is.

Wat moet men dan doen? Moet men de ontslagenen maar weer aannemen alsof er niets gebeurd is? Er zijn gevallen van zoo bijzonderen aard, dat dit zal kunnen geschieden, zonder dat er eenig bezwaar uit zal kunnen rijzen. Meestal echter zal dit niet gaan en zal de voorzichtigheid cischen, dat men den engelukkigen een zoodanige plaats geeft in de samenleving, dat ze niet licht in de verleiding komen om te vervallen tot hetzelfde kwaad, voor hetwelk ze tevoren gestraft werden. Overigens zijn er niet weinigen onder wie uit de gevangenis komen, die klaarblijkelijk door hun misstap zoozeer tot beter inzicht en tot meerdere zelfkennis gekomen zijn, dat er ten aanzien van hen niet veel gevaar bestaat voor recidive, als ze weer behoorlijk worden opgenomen.

Toegegeven moet intusschen worden, dat het voor den enkeling, bij wien zich een ontslagen gevangene aanmeldt, moeilijk is om uit te maken, of de betrokkene al dan niet zander bezwaar op een bepaalde plaats, in een bepaalden kring, te werk gesteld kan worden. De moeilijkheid werkt zeer de boven gewraakte, al te groote, voorzichtigheid in de hand. Vandaar, dat het noodzakelijk is om vereenigingen met het werk der reclasseering te belasten, zoo men wenscht, dat van die zaak iets van beteekenis terecht komen zal. Alleen vereenigingen die zich er voortdurend mee bezig houden, kunnen de bezwaren overwinnen, met welke de reclasseering te kampen heeft-

Voor zulke vereenigingen is thans een ruim arbeidsveld geopend, nu de regeering in haar reclasseeringsregeling van 1910 subsidie beschikbaar stelt voor de bemoeienis met iederen ontslagen gevangene, die ter reclasseering wordt aangenomen door een lichaam, dat door de regeericg voor dien arbeid is aangenomen. Hoe zulk een vereeniging zal hebben te werken, kan hier niet in den breede uiteengezet worden. Slechts een drietal punten mogen worden aangestipt: ten eerste zal men den ontslagenen, zoo noodig, een goed onderdak hebben te bezorgen, zoodat ze niet terecht komen in kringen, die recidivisme kweeken; ten tweede moeten ze onmiddellijk als werkloozen behandeld en door middel van werkverschaffing aan het werk gezet worden, opdat ze het cachet van ontslagen ontvangene kwijt raken; en ten derde moeten ze worden geholpen bij het zoeken van gewoon werk, opdat ze hoe eer hoe beter in de normale werkende maatschappij terugkeeren kannen.

Zal men — dit ten slotte — bij dezen arbeid zich op z. g. neutraal standpunt plaatsen? Hoeveel waardeering we ook hebben voor den arbeid van hen, die zoodanig standpunt meenen te moeten innemen, valt het toch zeer moeilijk, op die vraag een bevestigend antwoord te geven. Een ontskgen gevangene heeft toch niet in de allereerste plaats behoefte aan ; steun in maatschappelijken zin, want, als het er op aankomt, kan niet deae hem van recidive terughouden, maar alleen de steun, welken diegene genieten mag, die zijn oog richt op God in den hemel. Wiens oor niet doof is voor het gebed van een ontslagen gevangene. Het gemoed van velen, die uit de gevangenis komen, is een vruchtbare grond, in welken het zaad des Woords wortelen j schieten kan. Wee ons, zoo we verzuimen, inj dien grond het goede zaad ts saaien!

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 oktober 1911

De Heraut | 4 Pagina's

Dereenigingsleven.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 oktober 1911

De Heraut | 4 Pagina's