Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXVIII.

En het Woord is vleesch geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben zijne Heerlijkheid aanschouwd, eene heerlijkheid als des Eeniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. Joh. I : I4.

Ten slotte vraagt in onze Inleiding de geheel andere vraag nog korte toelichting, hoe vre ons in het historisch proces de dooreenvlechting van het tweeërlei weefsel, dat van het proces uit de Schepping en dat van het proces uit de Genade, te denken hebben. Beide zijn in hun grond onder» scheiden. Het eerste proces loopt van af de Schepping van den mensch, het tweede van af den val. Maar hoezeer dus principieel onderscheiden, ze loopen beide in dezelfde eeuwenreeks, ze hebben beide betrekking op hetzelfde menschelrjk geslacht, en ze moeten beide in eenzelfde oogenblik tot Voleinding komen. Het kan niet anders of één is beider bedding, ze blijven niet naast elkaar loopen, maar mengen haar wateren dooreen. Of wil men het beeld van het weefsel, dan worden ze geweven niet op twee onderscheiden ramen, maar op één raam. Van twee onderscheiden kluwen, maar zoo dat de tweeërlei inslag gespannen komt te staan op eenzelfde schering. Vraagt men nu, welke van de twee den grondslag vormt, dan is het niet twijfelachtig, dat deze gezocht moet worden in hetgeen uit de Schepping opkomt. Frente men zich dit wel in. Gewoonlijk toch neigt men veelal tot het omgekeerde. Al wat'met Genade samenhangt, staat voor het Christelijk besef zoozeer op den voorgrond, dat men aan hetgeen uit de Schepping opkomt, op verre na niet gelijke aandacht schenkt. En toch is dit verkeerd. Het gaat om den mensch, het gaat om het rijk der heerlijkheid, het gaat om de eere die Gode uit zijn kunstwerk moet toekomen, en dat alles kan de Genade niet teweeg brengen, indien niet de Schepping vooraf gaat en indien niet uit de Schepping het voorwerp opkomt, dat der Genade deelachtig zal worden. Niet het medicijn is de hoofdzaak, maar het lichaam dat door het medicijn gered zal worden, en brj welk kind ook staat niet de geneesheer boven de moeder, maar is uit de moeder het kind, dat de geneesheer zal redden. Denk u den geneesheer en het medicijn weg, dan is er toch altoos het kind, het kranke kind — het zij zoo, desnoods straks het lijk van het kind — maar toch altoos 'tzij het levend, 'tzij het gestorven kind. Doch denkt ge u moeder en kind weg, zoodat ge niets dan het medicijn en den dokter over houdt, dan heeft dit alles geen recht van bestaan meer, In een leeg huis, zonder levende have, klopt geen dokter aan, en draagt geen apotheker zijn medicijn binnen. Vandaar kan het niet anders, of arts en geneesmiddel zijn altoos accessoir, ze zijn altoos bijkomstig, er moet altoos eerst iets zijn waarbij ze te pas komen. En als nu op een levend kind door een arts het medicgn wordt toegepast, dan voegt steeds niet het lichaam zich naar het medicijn, maar moet omgekeerd het medicijn zich naar de krankheid van het lichaam richten. Is dan de medicatie gelukt, en loopt de behandeling van den medicrjnmeester ten einde, dan is wat overblijft »ie/het medicijn, maar het geredde kind, en dan leeft dit kind weer naar de wet en den regel, die het krachtens zijne geboorte uit zijn moeder op zgn levensweg meekreeg.

Natuurlijk niet zonder zeker onderscheid, maar het geldt dan toch ook hier. In de Schepping, d, w. z. de geboorte van deze wereld, en van den mensch als beheerschende deze wereld, ligt voor heel het historisch proces het uitgangspunt. Voor als na is het om den geschapen mensch en de eere van zijn Schepper te doen. Ontsluit zich nu straks de Genade, dan zal hierdoor 's menschen geluksstand en de eere Gods zeer zeker gered en nog verhoogd worden, maar toch komt dan die Genade brj het product der Schepping bij. Als niet eerst dit product der Schepping er was, zou de Genade geen zin hebben. Het eens geschapene blijft het doel en voorwerp, waaraan de Genade besteed wordt. Om het in Schrifttaai te zeggen: Het blijft altoos alles»2V den Vader, en het is eerst door Christus dat 't al met God verzoend wordt. Of wilt ge anders, zeg dan dat deGenade niet schept, maar herschept, en dat dus, hoe ook genomen, altoos van de Schepping moet worden uitgegaan; dat het er altoos op aankomt om het product van de Schepping te redden en aan zijn doel te doen beantwoorden; dat de middelen der Genade zich altoos te richten hebben naar wat uit de Schep­ ping als product was voortgekomen; en dat het einddoel altoos zijn moet, om hetgeen product der . Schepping was, en dreigde te loor te gaan, in Voleinding te doen schitteren. En ook hierbg nu voegt en schikt zich niet het Scheppingsleven naar het Genadeleven, maar moet het Genadeleven zich naar het Scheppingsleven voegen. Niet het Genadeleven, maar het Scheppingsleven is en blijft maatstaf. En daarom nu moet in de opvatting van geheel het Genadewerk Gods altoos allereerst op het Scheppingswerk worden teruggegaan. Wil men hierop, in anderen zin dan zooeven bedoeld werd, het onderscheid van schering en inslag toepassen, dan is het Scheppings product de schering en hetgeen uit de Genade komt de inslag.

Dat men dit in den regel mindf^r voelt, en er zelfs sterk toe neigt, om schier alles uit de Genade op te bouwen, en met het natuurlijk leven ternauwernood te rekenen, is daaruit te verklaren, dat we het Scheppingsproduct niet meer voor ons hebben zoo als 't was en wezen moest, maar alleen in zijn ontredderden, in zonde bedorven, en door den vloek gedrukten toestand. Ziet men nu alleen op dit in den grond bedorven product der Schepping, dan natuurlijk keert men er zich hoe eer hoe liever van af, hecht er niet aan, vindt 't zelfs een hinder voor onze oogen, en tuurt eeaigIJjk ea uitsluitend op het Genadewerk. Doch zoo is wat we stelden dan ook niet bedoeld. Spreken we vaa het Scheppingsproduct, dan is dit bedoeld zooals het uit Gods hand was voortgekomen; niet zooals 't werd door onze zonde, A!s we der Christenen aandacht naar het natuurlijk leven terugroepen, zij 't dus wel verstaan, dat we niet doelen op het natuurlijk leven gelijk het SU is, maar zooals het eens was en naar Gods ordinantiëi zijn moet, en weer worden zal. Reeds de Gemecne Gratie die veel bederf stuitte, maakt dat dit ons lichter valt. Doch ook afgezien hiervan moet elk geneesheer, die bij een kranke v/ordt geroepen, en het door krankheid verbleekte kicd op het ziekbed ziet liggen, zich klaarlij k kunnen voorstellen, hoe dit lieve klad in staat van gezondheid er uitziet. Een arts leert eerst van het gezonde lichaam, en eerst zoo hij dit er in heeft, neemt hij kennis van het kranke. En zoo ook moet b^ het onderwerp dat ons thans bezig houdt, het Scheppingsproduct gelijk dit zuiver en ongeschonden uit Gods hand voortkwam, klaarlijk voor ons staan. En vergelijkt men dan den staat der rechtheid met den staat van ingezo& kenheid en verval, dan verstaat men onmiddellgk, dat de Genade er nu bij komt om wat in Gods Kunstwerk oorspronkelijk schitterde, opnieuw, en nu zelfs nog in hooger glans, te doen uitkomen.

Dat deze niet te loochenen waarheid gemeenlijk minder helder in 't licht treedt, ligt daaraan, dat we ons het proces der eeuwen bijna niet anders dan als het proces van een gevallen wereld denken kunnen. De oude strijd tusschen de supralapsarischen en infralapsarischen komt met klaarder of min klare bewustheid zich in onze gedachten schuiven, en dan neigt men er vanzelf zeer sterk toe, om in het Raadsbesluit, met inbegrip van den val en het genadewerk, het program van de historie van ons geslacht te zien. De Schepping strekte dan slechts om tot den gevallen mensch te komen, nu tot dien gevallen mensch het werk der genade te brengen, en al wat achter den val lag, geraakte op die wijs in het vergeetboek. We beginnen niet meer met den staat der rechtheid, maar met den mensch na zijn val, en onmiddeiltjk gaat 't dan alles in het Genadewerk over, om nu voorts te toonen hoe die gevallen mensch tot de voleinding en heerlijkheid komt. Natuurlijk denken we er niet aan, van dit uiterst ingewikkeld probleem hier een nadere uiteenzetting in te lasschen. We stipten het slechts aan, om te doen uitko-Tien, hoe 't zich gemakkelijk verklaren laat, dat wat achter den val lag, en waarin zich de Majesteit van den Schepper openbaarde, in de belijdenis der Christenheid minder zwaar kwam te wegen dan het Verlossingswerk, dat uit de Genade opkomt. Toch mogen we hieraan niet toegeven. De Schrift stelt ons eerst het Scheppingswerk op zichzelf als de openbaring van Gods Majesteit voor, en komt op dit Scheppingswerk telkens en telkens terug, Gods hooge Majesteit wordt alleen daarom verheerlijkt omdat Hq de Schepper van hemel en aarde is. Het wordt alles steeds weer op den Vader teruggebracht, uit Wien alle dingen zijn, en de Schrift veroordeelt elke neiging, die er toe leidt, om in den zin der Hernhutters, den Eersten Persoon in de Heilige Drieësnheid b^ den Tweeden Persoon achter te stellen. Wei verre van een ten deele onverschillige openbaring te zijn, worde in de Schepping steeds het uitgangspunt van alle openbaring gezocht. Wat daarna intreedt, voru's: slechts een tusschenschakel, een middellid van het geheel. En als we aan de Voleinding toekomen, zien we juist geheel de Schepping weer opleven, Gods plan en raad in en brj de Schepping zichzelf verwerkel^ken en verheerlijken, en dank zij de Genade wel boven het Scheppingsplan ten slotte uitgaan, maar toch altoos zoo, dat het een verkooging blijkt van den glans die van het Paradijs uitstraalde, en aan den Paradijsmaatstaf gebonden is. Niet alsof we in de Schepping den Zone Gods zouden willen uitsluiten. Dat ware ongerijmdheid. Maar in onze belijdenis van den Christus blijve toch altoos uiteengehouden wat we in Hem aanbidden als Dengene door wien alle dingen geschapen zijn, en wat we in Hem eeren als onzen Redder en Verlosser. Veler fout nu is geweest, dat ze juist op den Christus in laatstbedoelde hoedanigheid schier geheel faun aanbidding concentreerden, en hierdoor ongemerkt zich van den Vader, uit Wien alle dingen zQn, in hun vrome aanbidding verwijderden. En dit nu was alleen daaruit te verklaren, dat men den val als het hoofdmoment in de eerste hoofdstukken van Genesis beschouwde; zich 't geen oogenblik anders kon voorstellen, of die val moest komen; ja de Schepping was er bijna eeniglijk, om dien val mogelijk te maken, en die val kon dan niet uitblijven, om de Genade haar lichtglaes te laten uitstralen. Gelijk Augustinus van een Felix culpa sprak, d. w. z. in den val als in het motief van den genadeglans roemde, zoo bleef meer dan één ook onder ons zoo schier uitsluitend met het Genadewerk, en met den val die 't noodzakelijk maakte, bezig, dat hetgeen daarachter lag in de Schepping en den staat der rechtheid bijna pro memorie werd uitgetrokken. Dit uu heeft ons verzwakt. We hadden in onzs Kerken aan dezen verkeerden drang, die vooral in de i8e eeuw begon te werken, niet mogen toegeven. Steeds hadden we in de Schepping en niet in den val ons uitgangspunt moeten nemen. Zoo zou vanzelfde nimmer goede onverschilligheid voor het aardsche en natuurlijke leven zijn uitgebleven. En wat ook niet vergeten mag worden, de standaard van het zedelijk leven zou er bij hebben gewonnen.

Op het eerste hooren klinkt dit vreemd, en toch is het zoo. Het is toch volstrekt niet juist, dat ons zedelgk leven uitsluitend op geloofsinspiratie zou drijven. Ook in de Schepping lag een Zedewet, en wel is het besef van die wet door de zonde verzwakt, maar toch is het ook weer door de Gemeens gratie gestut, en het soms vrij hooge peil van zedelgk leven, dat we in enkele uitnemende Heidenen eeren, was niet uit het geloof, maar uit de Schepping opgekomen. De gewone burgerlijke braafheid en eerlijkheid, het gewone gevoel van recht en gerechtigheid, de gewone opvatting van fatsoen en persoonlijke eere zijn uit de Schepping, en door de Gemeene gratie staande gehouden, toen ze tengevolge van den val dreigden in te buigen. Dit nu brengt te weeg, dat in ons maatschappelijk leven, waarin geloovigen en óngeloovigen dooreengemengd zijn, voor allen, en naar aller besef, nog een zekere zedelijke standaard geldt, die ons met de uitnemendsten in de Heidenwereld gemeen is, en niet mag beschouwd worden als een vrucht die uitsluitend op den wortel des geloofs gerijpt is. Dan toch zou men het recht missen om dezen eisch ook aan de óngeloovigen op te leggen. Ook bg de opvoeding moet met dit element, dat uit de Schepping opkomt, en door de Gemeene Gratie bewaard werd, meer dan men gemeenlijk doet, gerekend worden. Lang niet bij al onze kinderen werkt op 't stuk van braafheid reeds het geloofsbesef door. Toch moeten ze van meet af aan een zedelij ken : isch onderworpen worden, en hiertoe zou de mogelgkheid wegvallen, zoo men niet ook met het zedelijk motief dat uit de Schepping opkomt, rekende. Wel moet hierbij in rekening gebracht, dat het Christelijk gezin en de Christelijke levenskring zedelijk inwerkt, maar toch, zoolang dit niet tot beslist geloof heeft geleid, blijft steeds de braafheid, de zedelijkheid die we plegen te handhaven en handhaven moeten, gebonden aan wat in het natuurlijk leven van den mensch, krachtens de Schepping, nawerkt.

Buiten onze Gereformeerde Kerken heeft men het terugdringen van de Scheppicgsordinantien, en het vooropstellen van het Verlossingswerk zelfs hierdoor trachten te rechtvaardigen, dat men overhelde tot de meening, dat de Christus, ook al ware geen val tusschenbeide getreden, toch onze menschelijke natuur zou hebben aangenomen en door die menschwording tot Koninklijke macht zou zijn opgeklommen. Hierop gaan we niet nader in. Gaarne geven we toe, dat het ons bijna niet mogelijk is, ook al denken we dat ds val ware uitgebleven, ons een Voleinding voor te stellen, waarin het niet tot het mysterie der Vleeschwording zou gekomen zijn; maar het is voor ons zeer de vraag, of men het recht heeft op zulk een voorstelling in te gaan, nu de Schrift ze ons geheel onthield. Zeker zou er buiten zonde velerlei geheel anders hebben plaats gegrepen, dan 't alles nu verliep; maar ons is het niet gegeven, hieromtrent vaste gegevens op te maken. Men kan hier raden, gissen en vermoeden, maar ook geheel feil gaan, en onthouding schijnt ons hier door eerbied voor het Heilige geboden. Er wordt op dit probleem dan ook slechts in zooverre hier gewezen, om te doen uitkomen, iioe ook deze vondst te hulp moest worden geroepen, om het eenzgdige Christologische karakter van zijn belijden te kunnen volhouden. Alleen de Gereformeerde Kerken zijn in de dagen van de Reformatie aan het gevaar om in deze eenzijdigheid te vervallen, ontkomen. Voor hen is het geestelijk leven nooit motief geweest om het burgerlijke, het natuurlijke, zoo men wil het wereldsche leven te laten glippen. Op Kerkel^k terrein bleven ze trouw aan haar geioofsbeginselen als uitgangspunt voor het geestelijk laven, maar daarnaast erkenden ze steeds hun roeping om ook in de zaken van vaderland en staat, van maatschapp^ en levenskring, aan de ordinantiëa der Schepping gehoorzaam te zijn. Ze trokken zich uit niets terug, namen veeleer aan alles deel, wedijverden op elk terrein ook van het natuurlijk leven, om anderen voor te zijn, en ontwikkelden daardoor die alomvattende practische werkzaamheid, die hen op elk gebied van 't leven, in landbouw en visscherij, in handel en nijverheid, in scheepvaart en verkeer, de eerste rol op zich deed nemen, en mst name ons land en ons volk bijna twee volle eeuv/en tot het toongevende volk van Europa en Amerika maakte. Ook nu mag daarvan niet worden afgeweken. En voorzoover het Methodisme reeds tot afwijking verleidde, mag niet geaarzeld om met beslisheid die afwijking hoe eer hoe beter te niet te doen, en weer voor ons Calvinistisch verleden op te komen. De juiste dooreenweving van het proces van bet natuurlijk leven, en het proces van het Genadeleven, is in geen belijdenis noch practijk zoo correct als in onze belijdenis en practijk tot haar recht gekomen. Van meet af zgn we op het eenig goede spoor geleid. Voorzoover we er reeds weesop terugkwamen, danken we aan dien terugkeer een betering van geheel onzen toestand en een verdubbeling van onzen invloed. Juist door de „Mrjdinge" was men geestelijk verzwakt en verloor men de alles overwinnende kracht. Wie haar weer greep stond vanzelf sterk. Dit lokte anderen, en alle hope mag gekoesterd, dat we in beginsel het verkeerde drijven weer te boven zijn.

Te rekenen valt hierbij, gelijk dit niet anders kan, met drieërlei sfeer. Er is een sfeer waarin alleen het Genadeleven werkt; er is een tweede sfeer waarin alleen het natuurlijke leven, dat uit de Schepping opkomt, zijn eere doet gelden; ea er is een derde sfeer waarin beide elementen zich gemengd vertoonen. Die eerste sfeer vindt ge ixi de Kerk van Christus. Die Kerk staat in de wereld, maar is principieel van die wereld onderscheiden en afgescheiden. Die Kerk is iets aparts. Ze is van eigen oorsprong, met eigen levenswet, met eigen doel opgetreden, en leidde tot een eigen historie. Juist daarom is het volstrekt onmogelijk, aan den Staat, die de belichaming is van het natuurlijk leven, zeggenschap over dé Kerk van Christus te geven. De Staat toch, en wat met den Staat saamhangt, gehoorzaamt op zijn beurt aan een eigen wet, en die twee levenswetten botsen tegen elkander in. Daarom verzwakt het karakter der Kerk, zoo ze zich voegt naar Staatsverordening. Dit maakt baar altoos min of meer aan den Staat gelijkvormig. Daar nu de Staat uit de natuurlijke ordinantiëa opkomt, en de Kerk uit de genade-ordinantiën, is beider vermenging nooit anders toelaatbaar dan tot groote schade van de Kerk. Een kerk als Staatscreatuur of als Volkskerk kan geen leidsvrouw meer zijn van het geestelijk leven, en doet altoos ten slotte het Genadewerk weer in het Scheppingswerk ondergaan. Wordt op die wijze de sfeer, of wil men de atmosfeer, van het kerkelijk leven vergiftigd, dan kan het niet anders, of het geestelijk leven trekt zich uit de Kerk terug, en zoekt voldoening op eigen wgze, maar geeft dan ook de vaste vormen prijs, die Christus voor zijn Gemeente verordend heeft. Treedt zulk een toestand in, dan volgt hier­ uit vanzelf, dat terstond naar reformatie moet gestreefd worden. Het Genadeleven heeft een eigen orgaan en eigen belichaming. noodig. De daarvoor door Christus zelf aangewezen en ingestelde belichaming is zijn Eerk. Voor een Christenland begint daarom, gelijk Bilderdijk het aangaf, hetvolks-oordeel altoos in de Kerk. „Wanneer een volk door zonde moet vergaan, vangt in de Kerk de zielsmelaatschheid aan". Zoo zong onze groote dichter. Zoo was het, zoo is het nog altijd.' Vandaar dat alle pogen en streven om zonder kerkherstel het volk te genezen, steeds een ijdel pogen is geweest. Alleen waar weer gezond kerkelijk leven ontlook, zijn ook nu weer betere toestanden ingetreden. De Kerk is onmisbaar. Zonder een gezonde Kerk kan het geestelijk leven niet bloeien. En wel vraagt het geestelijk leven om nog inniger sterking in het persoonlijk leven en in het leven met de vromen, maar zelfs dit kan in het dwaalspoor leiden zoo de Kerk niet opbloeit. Wee onzer, zoo we wgzer willen zijn dan onzen Leeraar en Hoogepriester. Hij heeft de institueering van zijn kerk voor ons noodig geacht. De eeuwen door heeft alleen de Kerk het hooger leven staande gehouden. Niets buiten de Kerk kan de Kerk vervangen. En daarom blijft eisch van alle hoogere ontwikkeling, dat we ook hierin als discipelen van onzen Heere en Heiland hebben te wandelen in zijn wegen.

Naast deze sfeer van het geesteigk en zoo men wil kerkelijk leven, ligt een tegenovergestelde sfeer, waarin bijna uitsluitend de dingen van het natuurlijk leven tot bloei komen. Reeds wezen we er op, dat het met name de Staat is, die zich in deze sfeer beweegt. De bedeeling van het Recht is uit de ordinantiën der Schepping, en niets is dwazer, dan om de gevoelens van deernis en medelijden, van messchelrjké sympathie en vergevingsgezindheid, gelijk het Genadeleven ons die aanprijst, in de rechtzaal te willen overbrengen. Niet anders is het met leger en vloot, met politie en brandweer. Al te gader zijn dit instellingen die uit het natuurlijke, materieele leven opkomen, en die in onmiddellijk verband staan met hetgeen in de Schepping door God Almachtig is vastgelegd. Ten deele kan men den stoffelijken arbeid, in landbouw, handel en nijverheid en wat hiermee samenhangt, en zoo ook de lagere sferen van de natuurwetenschappen hiertoe rekenen. Wiskunde en Meetkunde zijn takken van wetenschap, die nog geheel uit de ordinantiëa der Schepping zijn op te bouwen. Noch de zonde, noch de genade heeft aan de natuurwetten of aan de vaste gegevens die zich in de natuur aan ons voordoen, ook maar iets veranderd. Doch al zijn zoo metterdaad twee sferen aanwijsbaar, waarin geen vermenging plaats greep, zoodat er eenerzijds een sfeer is die enkel aan de Genade en een tweede sfeer die enkel aan de Schepping haar gegevens ontleent, toch is het overgroote deel van ons leven opgenomen in een derde sfeer, waarin beide elementen door elkander zijn geweven. Reeds brj Kerk en School was dit voelbaar. De Kerk heeft in haar Diaconie een instelling, die even zeker ook met het natuurlijke leven heeft te rekenen, en de zorge voor goede kerkgebouwen en voor behoorlijke salarieering van haar Dienaren is evenzoo een belang, dat op 't engst met het natuurlijk leven saamhangt. Omgekeerd komt de Staat op alle manier met het hooger leven in aanraking, zoodat een Christelijke en een niet-Christelgke Staat zeer wel te onderscheiden zijn. Reeds het enkele probleem van het Onderwijs In al z^n vertakkingen bewijst dit. Wie bg het Onderwijs van de jeugd in een Christenland uitsluitend met de natuurlijke gegevens rekent, stelt zich tegen het geloof, wordt pleitbezorger van het ongeloof, en komt welhaast met het geloovig volksdeel in onverzoenlijke botsing. En zoo nu is het op allerlei terrein. De zorge voor de armen en de ellendigen, voor zieken en ongelukkigen, en zooveel meer, kan niet door natuurlijke gegevens beheerscht worden, maar vraagt een geloofsmotief. De Schepping als zoodanig geeft niet 't kranke maar het kerngezonde, niet het ellendige maar den mensch in het Paradijs. Geheel het sociale vraagstuk, dat thans de geesten bezighoudt, is niet uit de Schepping te verstaan. Wie dit poogt te doen, is op niet anders prat dan op het ongekrenkt behoud van zijn eigen vrgheid en eigen bevoorrechte positie, gelijk dan ook in dien zin uit den óngeloovigen kring een zoo koude en onaandoenlgke opvatting van het sociale vraagstuk is opgekomen. We spreken nu niet van een Heidenland zooals Japan en China, noch van een Islamietisch land, gelijk Turkije en Perzle. We spreken van een Christenland, en dan moet vanzelf schier op elk terrein vaa menschelijke werkzaamheid het element

der Genade ook het natuurlek leven doordringen.

Op zichzelf zou men kunnen zeggen, e ztd dat het gezin uitsluitend een natuurlek karakter droeg, en dat alzoo in het gedn alleen met de ordinantiën der Schepping viel te rekenen, zoodat geheel het gezinsleven zich eeniglijk in de sfeer van het natuurlqke leven voortbewoog. Maar de uitkomst toonde al spoedig, dat dit niet kon. Persoonlijk staan vader en moeder, en staan evenzoo de kinderen die hun geboren worden in een toestand van zonde, hebben vooral zg genade van noode, en het z^n de werkingen der genade die geheel het gezinsleven beheerschen moeten. En zoo is het op elk terrein. In het verkeer en in den omgang, en op het breede maatschappelijk terrein, voor zoover zich hier menschen vereenigen, komt het aan op de regelen en wetten, waaraan men zich persoonlek in dat verkeer of bij die maatschappelijke huishouding onderwerpt. Daar nu deze regelen en wetten in den Christelijken kring anders zijn dan in de heidensche landen, kan het niet anders, of ook op dit alles moet de invloed van de Christelijke religie zich doen gelden. Dit is zoo waar, dat zich almeer in alle landen en schier op elk van deze terreinen eenerz^ds de geloovigen en anderzijds de ongeloovigen vereenigen, niet uit zucht om zich af te scheiden, maar omdat men zich in zijn ontwikkeling belemmerd gevoelt, als men niet vrij naar eigen inspiratie spreken en handelen kan. Heerschte nu vroeger op elk van deze terreinen schier uitsluitend het paganistisch element, sinds de 7e eeuw werd dit anders, en gaf in de eeuwen die daarna kwamen, het Christel^k element den toon aan. Dit duurde tot aan de dagen der Fransche Revolutie, die er in tïeginsel op uit was, om dit Christelgk element terug te dringen, en weer als van ouds het paganistisch element den toon te laten aangeven. Glad ging dit aanvanke l^k niet. Het Christelijk stempel stond te diep op het leven ingedrukt. Maar door vol te houden, won men allengs, en toen de 19e eeuw ten onder ging, en de 20e eeuw intrad, kon gezegd, dat in de Westersche staten van Europa de terugdringing van het Christelijk element gelukt was. Normatief werd van toen af alleen het natuurlijke. Doch juist dit lokte het verzet uit. Al spoedig bleek, dat het Christelijk element zich niet op die wijs liet terugdringen. Er ontwaakte nieuw leven, er roerde zich nieuwe kracht. En het einde zal ook nu zgn, dat de natuurlqke krachten uit de Schepping en de geestelijke krachten uit de Genade zich opnieuw, zi] 't ook op andere wijze dan vroeger, dooreen gaan vlechten, en dat beiden saam, z'g 't ook elk op eigen wijze, zich naar de Voleinding zullen gaan toebewegen. Vergeet dit toch nooit, dat beiden op de Voleinding afgaan, en dat voor beiden de Voleinding één zal wezen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 december 1911

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 december 1911

De Heraut | 4 Pagina's