Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ook ditmaal zij hier een plaats gegund aan hetgeen Ds. Kerkhof opmerkt in de Zuider Kerkbode over het Independentisme:

Als independentistische verschijnselen in onze Kerken bij de gemeenteleden ontdekten we tot dusverre;

1e geringschatting van de ambtsdragers;

2e. de meening, dat over allerlei aangelegenheden de gemeente bij stemmenmeetderheid te beslissen heett;

3e. het niet willen eerbiedigen van de Kerkelijk vastgestelde grensregeling.

Een vierde verschijnsel doet zich voor in het gebruik maken door de gemeenteleden van het recht van beroep op de meerdere vergadering.

In een vorig artikel tagen we, hoe er juist in onze Gereformeerde Kerken een correctief bestaat tegen onjuiste of partijdige besluiten van een Kerkeraad. Artikel 31 D.K.O. wijst aan, dat zoo een lid der gemeente zich door zijn Kerkeraad verongelijkt acht omtrent een of ander punt, hij de zaak ter beslissing brengen kan op de meerdere vergadering der Classis. Aan de eventueele beslissing der Classieale vergadering onderwerpen zich dan èn het klagende gemeentelid èn de betrokken Kerkeraad. Is een van beide partijen door die gemotiveerde beslissing nog niet bevredigd, dan staat de weg open tot hooger beroep, tot appèl op de Particuliere Synode. In eene independentistische congregatie ^ dat beroep op de meerdere vergaderingen niet geoorloofd, niet mogelijk. Voorleden der Gereformeerde Kerken is het dus een voorrecht, dat zij op die manier eene onpartijdige beslissing kunnen uitlokken. Maar er zijn er onder de Gereformeerde broederen velen, die, wanneer zij zich door hun Kerkeraad verongelijkt achten, van dit recht, van dit voorrecht, met opzet geen gebruik maken. Het is hun niet te doen om recht en waarheid te bevorderen, maar louter om hun eigen zin door te drijven. Slappe Kerkeraden luisteren dan helaas wel eens om des lieven vredes wille naar zulke ontevreden broeders. Doch dat staat gelijk met hen te stijven in hun independentistisch kwaad. Wanneer een Kerkeraad voor God en de conscientie overtuigd Is zonder aanzien des persoons een besluit te hebben genomen, moet hij dat ten nutte der gansche gemeente uitvoeren, ook al blijven ontevreden broeders daartegen Iiezwaren opperen. Dan moeten die ontevredenen zich tot de Classis wenden. Evenwel, instee van gebruik te maken van hun recht van appèl, blijven die ontevredenen mokken, strooien kwaad zaad van laster tegen den Kerkeraad in de gemeente, stellen zichzelven aan als onschuldige slachtoffers van partijdigheid des Kerkeraads en trachten vaak een oppositiegeest tegen den Kerkeraad onder de broederen te verwekken. En wanneer de Kerkeraad hen wijst op hun roeping om zich te wenden tot de Classis, wordt zulks zonder omwegen van de hand gewezen met de bewering, dat eene meerdere vergadering iemand toch maar met een kluitje in het riet stuurt. Neen, zij willen zich beroepen.op de gemeente. Laat die bij elkaar geroepen worden; laat haar de zaak worden voorgelegd en ontvouwd, en dan moet die uitmaken, aan welks zijde het recht is: bij den kerkeraad of bij den klager. Natuurlijk vindt zoo'n klager dan gelegenheid om een deel der gemeente voor zijne beschouwing te winnen, en als dat deel dan maar flink gesproken heeft op de gemeentevergadering, heet het dat de Kerkeraad in het ongelijk is gesteld.

In de oogen van zoo'n verongelijkt gemeentelid (zooals hij zich noemt) is de gemeentevergaderfaig volkomen souverein. En wanneer hij, na de neuzen der aanwezigen geteld te hebben, meent de meerderheid aan zijn zijde te liebben, komt hij al spoe dig met den eisch: »s tem men». Dat is het recht der gemeente, zoo beweert hij. Het gaat naar den regel: vox populi, vox Dei, — de stem des volks is de stem Gods. Dus weer zuivere toepassing van de verderfelijke theorie der volkssouvereiniteit op Kerkelijk erf.

Wee den Kerkeraad, die in zulke gevallen zijn roeping niet verstaat, en het roer van het scheepke in handen van gemeenteleden overgeeft! Ook in dit opzicht valt er te leeren uit het voorbeeld der apostelen, die, toen zich een geschilpunt voordeed omtrent de al ofniet onderhouding der ceremonieele wet, niet de gemeenteleden bij stemming de zaak lieten uitmaken, maar zij brachten het geschilpunt op eene meerdere vergadering, op de te Jeruzalem gehouden Synode, en lieten daaraan de beslissing, die voor alle Kerten en gemeenteleden moest gelden.

Een vijfde verschijnsel doet zich voor in het niet-gebmik-maken door gemeenteleden van hun stemrecht bij verkiezing van ambtsdragers of beroeping van een leeraar.

Naar goeden Gereformeerden trant berust bij den Kerkeraad de leiding. Die maakt dubbeltallen op, waaruit de gemeenteleden eene keuze hebben te doen. Hun stemrecht laat hen evenwel niet vrij om te kiezen of niet te kiezen. Een ieder moet mee arbeiden tot den welstand der Kerk, en dat legt hem ook de verplichting op, bij Kerkelijke verkiezingen zijn stem uit te brengen. Tal van leden, die de independentistische gedragslijn verkiezen, nemen aan de stemming geen deel, omdat — zooals zij beweren — de keuze niet vrij is. Zij willen den Kerkeraad het recht van dubbeltallen te stellen ontnemen, en toonen er zich verontwaardigd over, Ddat tegenwoordig de gemeente lüet meer te zeggen heeft».

Zoo spreken ze telkens, alsof vroeger ooit in de Gereformeerde Kerken een andere gedragslijn gevolgd ware!

Dat verschijnsel doet zich niet alleen voor bij de verkiezing van ouderlingen of diakenen, maar meermalen bij de beroeping van leeraars. Kerkeraden, die de gemeenten in goed Gereformeerd spoor willen leiden, vormen een dubbeltal van predikanten, die eene Schriftuurlijke verbondmatige prediking aan de gemeente brengen. Ziekelijke gemeenteleden onthouden zich dan van stemming en blijven zich het recht voorbehouden, als de nieuwe leeraar komt, hem op alle manier den voet dwars te zetten. Vormt dat ziekelijke element een aanzienlijk deel der gemeente, dan dreigen deze broederen met scheuring, met het vormen van een nieuwen kring (zuiver independentistisch dus!) als de Kerkeraad geen leeraars op het tal brengt, die preeken »naar den geest van het volk».

Zoo gaat het in sommige Zeeuwsche Gereformeeerde Kerken toe! Louter naar independentistischen stijl! Omdat die gemeenteleden met dreigementen komen en de kerkeraad het ledental niet gaarne ziet slinken, — want minder leden beduidt minder finantieele draagkracht — en de Kerkeraad ook geen ongewenschte predikanten in de gemeente verlangt, wordt dan soms maand op maand en jaar op jaar het beroepingswerk vertraagd of uitgesteld.

Ieder kan nagaan, hoezeer zulke Kerken lijden onder de independentistische neigingen van enkele harer leden. En die personen wagen er gemeenlijk liever de Kerk van Christus aan, dan dat zij ook maar in het minst zichzelven zouden verloochenen ten bate van het geheel. Eigen zin doordrijven schijnt hun hoogste ideaal, hun eenig levensdoel.

Dit kwaad zit bij velen onzer Zeeuwsche Gereformeerde gemeenteleden diep ingeworteld. Later hopen we na te speuren, wat de oorzaken ervan kunnen zijn.

Thans bespreken we evenwel alleen de verschijnselen op zichzelve.

Van de gemeenteleden komen wij tot de Kerkeraden.

Ook bij de Kerkeraden vinden we independentistische neigingen. Allereerst bij de Kerkeraadsleden. Daarover spreken we ook nog in dit artikel, omdat dit verschijnsel een gereeden overgang vormt van het eene erf naar het andere.

Het komt niet zelden voor, dat ambtsdragers de independentistische neigingen van gemeenteleden helpen voeden door telkens in den Kerkeraad met voorstellen te komen, als belangrijke punten aan de orde gesteld worden, dat de Kerkeraad zich zal beroepen op de gemeente.

Laat de gemeente het uitmakend, zoo redeneert dan een opziener, »dan zijn wij ook van de verantwoordelijkheid af«. En als zuiveren weerklank op dat zeggen kunt ge dan bij de gemeenteleden het verwijt hooren, dat een Kerkeraad maar eigenmachtig optreedt en beter zou doen met de gemeente te hooren; dan kon die zelve de verantwoording dragen. Of die maatregel niet tot groote wanorde zou kunnen leiden, wordt niet eens bedacht, veel minder nog gevreesd. Want het handhaven van een goede orde staat bij dergelijke personen op den achtergrond, het uitwerken van zyn eigen idééën staat op den voorgrond. Het welwezen van de Kerk in haar geheel moet bij dezulken wijken voor het botvieren van hun onafhankelijkheidszucht, van hun independentisme. En wanneer zulke elementen in een college van opzieners zich bevinden, kunnen zij niet weinig de bevordering van den geestelijken welstand eener gemeente belemmeren. Een Kerkeraad heeft ook bij het stellen van dubbeltallen de voorzichtigheid te betrachten, dat geen independentistische elementen in haar midden worden binnengeloodst.

Naar aanleiding van de Gezangenqaaestie schrijft Ds. Laman in het Zeeuwsche Kerkblad:

Sommigen onder ons beginnen te vragen naar een gezangenbundelken. Of liever naar een bundelken, dat wat grooter is, dat het kleintje, dat we reeds bezitten en in onze kerken zingen.

Nu, eerlijk gezegd, ons hart gaat er bij open. Onder de gezangen zijn heerlijke verzen; en bij sommige gelegenheden vooral zoudt ge er wel eens in te keer willen gaan. Vooral op onze christelijke feestdagen moet ge soms zoo zoeken naar een gepast psalmvers.

Trouwens, de vraag naar eenige gezangen is in onze kerken niet nieuw. Reeds onder de vaderen, die ontslapen zijn, bestond bij dezen en genen dit verlangen. Waarom ook niet? We zingen heerlijke, christelijke liederen in onze huisgezinnen, op onze scholen; waarom ook niet in de kerken? Hoe vaak is niet een kind van God met een gezangvers den dood ingegaan? Wie voelt er niet al de aangenaamheid van aan zijn hart, wanneer er gezongen wordt:

»Jezus, uw verzoenend sterven Blijft het rustpunt van mijn hart.i

Of:

»Alle roem is uitgesloten, Onverdiende zalighêen Heb ik van mijn God genoten, 'kRoem in vrije gunst alleen!»

Wie kan zijn mond gesloten houden, als zulke verzen worden aangeheven?

En toch . . . . !

En toch . . . . , nu gaat de rem van het conservatisme weer aan het werken! En toch .... geloof ik, dat het voorloopig bij dit verlangen moet blijven, en dat we ter vrille van de heerlijkste liederen de rampen van een gezangenoorlog niet over ons kerkelijk leven moeten uitstorten. De gezangen dwang heeft bij een deel van ons volk zulk een afkeer van en vrees voor gehangen opgewekt, dat we er niet op behoeven te rekenen, deze antipathie binnen weinig tijds om te zetten in sympathie. En nu ken ik geen afschuwelijker ding, dan liederen te zingen tot Gods eer, en het gaat niet één van hart en één van ziel.

Voor wie vooruit wil streven, is dit conservatisme wel niet aangenaam. Maar toch, geloof ik, dat men wijs doet te hooren naar den van meer dan eene zijde gegeven raad om niet te dringen.

Eer we aan de gezangen toe zijn, is er in ons kerkelijk leven nog wel wat anders te doen, dat uitnemender is. Laten we beginnen met elkander eerst nog wat meer lüf te hebben; in den zin van I Cor. 13; want immers zonder de liefde is de rijkste liturgie een luidende schel, en het schoonste kerkgezang een klinkend metaal. Ook dit behoort tot de reformatie der kerken, en dit zelfe niet het laatst van al.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 mei 1912

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 mei 1912

De Heraut | 4 Pagina's