Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Eli, Eli, Lama Sabachtani

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Eli, Eli, Lama Sabachtani

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

En omtrent de negende ure riep Jeitts met eene groote stemme, zeggende: ELI, ELI, LAMA SABACHTHANI; dat is: mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten ? Matth. 27 : 46.

Om in Jezus’ lijden verplaatsen, knnnen we bijna niet. Een heilige zou dit oautrelijks kannen, en wie zijn wij dan, dat we ons enkel door ons denken [aan Jezus, van den zondigen grondtrek van ons wezen zouden kunnen losmaken. Jezus was zoo geheel eenig in zijn bestaan ala mensch. Hoe nauw de Zone Godi zich ook in de vleeschwording aan ons had aangesloten, toch was hij geen persoon gelijk wij dat zijn. Hij was en bleef het eeuwige Woord, en niet een menschelijke persoon, doch alleen onze menschelijke natuur had hij aangenomen. Aangenomen in een volkomen en heilig lielsleven, maar in een aardsch bestaan, dat aan de vernedering die als'gevolg vao de zonde op ons rust, tot in den dood onderworpen was. Op den Tabot scheen 'teen oogenblik alsof de verheffing reeds voor hem was gekomen, nuur dit moment van glorie ging in een oogwenk voorbij, en weer daalde hij naar Nazareth af in de zwakheid onzes vleesches. En zóó ging hi] zijn lijden tegemoet, en zóó keerde hij zich naar het pad van den dood.

Vraagt ge nu, of het menschelijk-lichamelijk lijden, dat Jesas vóór zijn sterven onder-

ging, niet In hooge nutte smarteUjk moet ge* weest zijn, dan kan het antwoord stellig niet anders dan bevestigend luiden. Zulk eengeeseling als Jezus te verduren had, zou ieder onzer den kreet van smart op de lippen hebben gebracht, want bij zulk een geesding gingen de onverlaten als furiën te werk. En temeer moest zulk een ruw gestriemd worden voor Jezns pijnlijk zijn geweest, daar hij in zijn natuur vanzelf het uiterste der gevoeligheid met zich omdroeg. Men ziet dan ook, hoe Jeius reeds op den weg naar Golgotha derwijs uitgeput was, dat hij met zijn kruis neerzeeg op den weg.

Maar toch is zulk een geeseling nog niets vergeleken bij den eigenlijken kruisdood. De veroordeeling tot het kruis werd in alle rechtspleging dier dagen voor den bittersten dood gehouden. Te sterven door bijl of zwaardslag was wreed, maar dan was 't ook opeens uit. Gehangen te worden was daarentegen benauwend, maar in enkele minuten stokte dan toch de adem, en in minder dan het vierde van eeu uur was het lijden geleden. Maar bij den kruisdood was 't zoo heel anders. Reeds het vastgenageld worden aan het kruis kwetste zoo wreedaardig het teedere lichaam door de aanbinding ot aanspijkering van handen én voeten. Toch was dit nog het pijnlijkste niet. Neen, het pijnlijkste was het langzame sterven, het doodgemarteld worden, zoodat er bijna geen eind aankwam. Zóó kwellend langzaam, dat na uren haiigens de doodsstrijd nog niet voleind was, en met ruwe stangslagen de beenen moes ten verbrijzeld worden, om den dood dan einde lijk toch te doen intreden.

Nu is het tot dit laatste bij Jezus niet ge' komen. Zijn kracht begaf hem reeds, eer hiertoe kon worden overgegaan. Maar het sterven zelf aan het kruis heeft onze Heiland dan toch al die uren doorworsteld, tot hij eindelijk in zijn stervensroep bezweek.

Maar toch is dit lichamelijke lijden blijkbaar voor Jezus niet 't bangste lijden geweest. Onder al de kreten, die, onderwijl hij te sterven hing, over zijn heilige lippen kwamen, viel niet één kreet over lichamelijke smart te beluisteren. Zelfs het „Mij dorst" droeg geheel ander karakter. Voelende dat zijn stem hem begaf, wilde Jezus de macht om nog te getuigen tot het laatste oogenblik bezitten, en daarom riep hij om lessching van zijn dorst.

Natuurlijk mag hieruit geenszins afgeleid dat Jezus niet de volle bangheid en bitterheid van het lichamelijk lijden gevoeld heeft. Hij stellig niet minder, eer meer, dan de kruiselingen aan zijn linker' en rechterhand. Zijn zooveel vroeger sterven toont het. Toch is het goed hierop afzonderlijk te letten, omdat we zoo gewoon zijn, ziende op allerlei afbeeldingen van Gol-' gotha, ons Jezus voor te stellen alsof hij daar in stille, plechtige ruste hing, en uit die ruste, tot zevenmaal toe, zijn stem verhief. Vooral de gelaatsuitdrukking, die schilders en beeldhouwers meest aan den Man van Smarte opdringen, sluit zoo bijna alle gewaarwording van geleden pijn uit. Er zijn er enkelen die hierin niet feil gingen, maar in den regel laat toch een zien op zulk een af beelding op ons niet den indruk achter van ondergane marteling.

Slechts in zooverre was 't juist, dat men de uitdrukking van lichamelijke pijn niet te sterk deed uitkomen, overmits bij Jezus het lichamelijk lijden schier geheel terugtrad voor de diepe ontroericg van het lijden des geestes in 't binnenste van üijn wezen. Immers dat dit laatste lijden Jezus veel overweldigender aangreep, merkt ge op aangrijpende wijze aan zijn voorlaatste kruiswoord, aan het „Eli, Eli, Lama Sabachthani

Hierin uit zich doodelijke zielsbenauwdheid Een zielsbenauwdheid reeds in Gethsemané begonnen, hier op 't hoogst geklommen, en eerst in het geven van den geest voleind.

Wie in Gethsemané allereerst denkt aan de geeseling en het kruislijden dat Jezus te wachten stond, verstaat zijn hoog heroiek karakter niet. Gethsemané wordt dan schier een zwakheid van Jezus. Een zwakheid waarin zoo menig martelaar op den brandstapel, en zoo menig held op 't slagveld uw Heiland overtrof. Maar heel anders wordt het, als ge in Gethsemané's worsteling niet anders ziet dan een voorgevoel, een vooruit hem doodelijk benauwende gewaarwording van wat hem in het van zijn God verlaten zijn, geestelijk te wachten stond.

Dat van God verlaten zijn, dit was de drinkbeker, die hem angst door de ziel joeg. Niet een verlaten zijn van God in zijn eeuwig Zoonschap; dat kon natuurlijk niet. In Vader, Zoon en Geest is niet slectits onafscheidelijke en onlosmakelijke saambinding, maar eeuwige engansch onverbrekelijke wezenseenheid. Neen, het van God verlaten zijn greep hem aan in zijn menschelijke natuur, in zijn menschelijk bewustlijn, in zijn menschelijke zielsgewaarwording, gelijk die willig door hem in zijn menschwording aanvaard was.

Al de dagen zijns levens had Jezus in die menschelijke natuur onze vernedering om der zonde wil gedragen, maar dan toch altoos zóó, dat hij de rijke gemeenschap met den Vader genoot; dat hij in de eenzaamheid en in het gebed zich steeds meer in die Goddelijke gemeenschap sterkte; en, door die gemeenschap met nieuwe sielskracht vervuld, den strijd weer tegenging. Zoo was 't zelfs in Gethsemané geweest.

Doch juist die bron van hooge, heilige kracht ontzinkt aan Jezus op Golgotha, juist op 't oogenblik dat hij, onder onzen vloek zich nederbuigend, er meer dan ooit een hem verbijsterende behoefte aan gevoelde. Geen twijfel dan ook^ of onder de kruisiging, en ook de eerste ure toen hij aan het Kruis reeds hing, heeft die zalige gemeenschap den heiligen kruiseling gesterkt. Ge voelt 't, als hij om vergeving voor zijn vervolgers, en om 't paradijs voor den éénen kruiseling bidt. In, dit alles was nog niet 't verlaten zijn. Maar allengs nadert ook dit ontzettende. Van uur tot uur, ten slotte van oogenblik tot oogenblik, voelt Jezus den dood over zich trekken, en in den dood de macht van sa'an, en door die macht van satan den vloek. En zoo gaat 't door, tot eindelijk 't volle sterven intreedt, en nu, nu dat sterven begint, nu komt 't allerbitterste, tot het uitloopt op een geheel verlaten zijn van zijn God.

En dat nu was het, wat in het Eli, Eli Lama Sabachtani tot uiting kwam. Die verlating van zijn God heeft Jetus daadwerkelijk ondergaan, gevoeld en geleden. Het oogenblik van helsche zielsverscheuring dat door het bewustzijn van den Heilige trok. Niet schijnbaar, maar zeer wezenlijk de vloek die, voor óns, ; over hém toog. En toen de dood. Maar zelfs in dien dood is uw Heiland triomfeerend, en, den vloek in zijn machtige hand klemmend, roept hij in zijn sterven nog uit: Vader, in uwe handen beveel ik mijnen geest!

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 maart 1913

De Heraut | 4 Pagina's

„Eli, Eli, Lama Sabachtani

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 maart 1913

De Heraut | 4 Pagina's