Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE GOOCHELAARS.

II.

DE JONGSTE.

Kasper trachtte wederom te doen wat van hem gevraagd werd, maar vergeefs. Opnieuw viel de vijfde bal en van den zesden kon dus geen ­sprake zijn. De knaap ontstelde, begon te beven, en raakte ten slotte zoo in de war dat de eene bal na den anderen op den grond viel. Hier en daar werd onder de toeschouwers gelachen, maar het was meer om het vermakelijke van het geval dan uit spot. De magere gestalte van den knaap die overigens er niet onaantrekkelijk uitzag en levendige, donkere oogen had, oefende wel zoo veel invloed op de kijkers, dat zij hem, die nog zoo jong was, eenige fouten in zijn werk gereedelijk vergaven. Althans van alle kanten werden centen en andere kleine munt in den kring geworpen; ook uit de naburige vensters, 't Was als wilde men den jongen goochelaar aanmoedigen.

Toen Banker dit zag, week voor een oogenblik zijn boosheid. Er kwam ten minste geld binnen.

„’k Zou er voor ditmaal maar uitscheiden", zei hij nog eenigszins aorsch tot den knaap. „Ik zal het nu wel verder doen. Ge zijt vandaag uw zout niet waard. "

Dit werd zoo zacht gezegd, dat geen der toeschouwers het hoorde. Banker begon nu weer zijn kunsten, en verbaasde jong en oud door, zoo het heette, een degen in te slikken. Nu volgde een regen van kopergeld van alle kanten. Banker was tevreden. Hij maakte nog eenige buitelingen, stond op zijn hoofd, wrong zich als een slang, enz. Kasper, die eigenlijk mee had moeten doen, stond nu werkeloos alles mee aan te kijken, niet zonder vrees voor hetgeen volgen zou.

De kleine Kasper was reeds een jaar lang een wees. Zijn ouders had hij de een kort na den ander verloren. Toen had Bwker, zijn oom, den knaap tot zich genomen om hem verder groot te brengen en op te voeden. Aan die opvoeding was, helaas, dusver weinig zorg besteed. Kasper was in onwetendheid opgegroeid. Van God en Zijn dienst had hem nooit iemand gesproken. Of het beter zou gaan, nu oom hem tot kind had aangenomen, gelijk Banker het noemde, viel wel te betwijfelen. De oom was volstrekt van nature geen hardvochtig man, maar tamaiijk ruw en oaverschiilig voor anderen. Hij had uit medelijden den wees tot aich genomen, maar vond het nu ook heel natuurlijk, dat deze hem in het goochelaarsvak hielp en voordeel aanbracht.

„Ik wil een vader en een moeder voor den knaap zijn", placht Banker tot ^^ijn vrienden te zeggen. Dat bestond echter alleen daarin, dat hij Kasper te eten gaf en hem het goochelen leerde. Overigens bemoeide de oom zich weinig met den nesf. Schoon sij saman hef land rond­ , zwierven, leefde elk toch eigenlijk op zich zelf. Verdiende Banker veel geld, dan nam hij het er goed van, en ook neefje kreeg gul en rijkelijk lijn deel. Was de oogst schraal, dan leden zij samen gebrek. Het ergste was, dat Banker zich t in de goede dagen soms te buiten ging aan . sterken drank. Was die eenmial in hem, dan was Banker zijn woorden en da, den niet meet meester. Meermalen kreeg Kasper dan ruwe woorden, en ook liep hij wel een pak slaag op.

Ik zei reeds, dat Kaspers ouders hem nooit ­van God en Zijn dienst hadden gesproken, eenvoudig wijl ook zij zelf daarvan niets wisten. Ook hadden zij hun zoon bijna zonder onderwijs, in wat andere kinderen leeren, laten opgroeien. Op zijn twaalfde jaar kon Kasper hoogstens een beetje lezen en schrijven. Toen werd hij van de school genomen, die hij trouwens slecht had bezocht. Want hij moest zooveel mogelijk vader helpen, die boodschappen deed en alkrlei kleine diensten verrichtte voor een fabriek in de buurt. Kaspers oom. Dirk Banker, die den wees tot zich genomen had, was van de self de leer als eertijds zijn schoonbroeder. Kasper was, meende hij, al knap genoeg om door het leven te komeuj en moest nu maar verder worden opgeleid tot een goed kunstenaar, die veel geld verdiende. Dan konden oom en neef samen een goed leven hebben.

Na de voorstelling werd da zak met allerlei voorwerpen weer dichtgemaakt, en terwijl de toeschouwers uiteen gingen, trokken de goochelaars hun armelijke plunja weer aan. Toen nam oom den zak op, en ging door zijn neef gevolgd de stad verder in. Weidra bevonden zij zich in een nauwe, zeer armoedige straat, waar Banker wel bekend scheen te zijn; althans sommigen groetten hem. Het tweetal Meld stil voor een tamelijk groot, vervallen huis. Baven de deur prijkte een, zeker in lang niet opgeschilderd, uithangbord. Daaronder las men: Ia het witte paard. Logement.

Oom en neef gingen binnen, en de eerste, die hier blijkbaar niet onbekend was, werd welkom geheeten door een reeds bejaarde, slordig gekleede vrouw, die zei:

„Hebt ge een vriend opgedaan Banker? "

„’t Is mijn neef, die het vak gaat leeren" antwoordde Banker kortaf.

In het vertrek zaten meer gasten, blijkbaar uit den laagsten stand; de meesten met een glaasje voor zich, dat zeker geen zuiver water bevatte. Banker scheen gesn lust te hebben en Kasper evenmin, om mït de lieden een gesprek aan te knoopen.

„Hebt ge ook een slaapkamertje voor ons? " vroeg hij. „M^ar we moeten eerst wat eten.":

„Ja, j» ik begrijp het" zei de vrouw, „kom maar mee".

Zij ging hun voor, een steil trapje op, dat naar eea armoedig boveavertrekje leidde. Er stond een tafel en drie oude stoelen. Dicht bij elkaar waren twee ledikanten geplaatst, waatsa senig beddegoed lag, dat er juist niet frisch uitzag.

„’t Is uw oude slaapkamertje" zei ds vrouw. „Het treft juist dat er twee bedden staan. Ea wat zal ik nu voor u klaarmaken ? «

Kasper, die hongerig en moe was, luisterdeaandachtig terwijl zijn oom een flinken maaltijd - bestelde. Zoodtz de vrouw vertrokken was, tastte • Banker in zijn broekzak, en haalde daaruit een menigte centen en ander klein geld te voorschijn,

die bij op de Ufel wierp, terwijl hij op onte-Treden toon spiak:

„Help me nn eens gaiuw tellen, jongen, maat vergis u niet weer".

Oom en neef haastten zich nu de rekening Tan den middag op te maken. Dat scheen mee te vallen. Althacs onra sprak op een vriendel^ker toon:

„’t Gaat nog al voor den eersten keer; bijna een rijksdaalder. Daar kan een goed maal op staan. We hebben trouwens twee dagen half honger geleden."

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 juni 1913

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 juni 1913

De Heraut | 4 Pagina's