Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

DR. R. H. WOLTJER, hoogleeraar aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. HET WOORD GODS EN HET WOORD DER MENSCHEN. Utrecht — G. J. A. Ruys — 1913.

I.

Reeds als lijvige kwartijn van niet minder dan, met kloeke letter op zwaar papier bedrukte, 391 bladzijden met breede marges maakt dit boek van den jongen Professor WOLTJER een indruk van voornaamheid.

Laat mij hier terstond aan toevoegen, dat ook die andere, welken men bij de lezing van het boek ontvangt, met dezen eersten indruk in overeenstemming is.

De niet geringe beteekenis van zijn inhoud ligt, mijns inziens, mede in de omstandigheid, dat zij de vrienden onzer VRIJE UNIVERSITEIT, voor wie dit boek allereerst bestemd is, kan sterken in hun overtuiging omtrent het belang van de beoefening der Philologie, ook wat betreft het verband tusschen het Geloof aan de Schrift als het Woord van God en de studie der heidensche oudheid, en daarmede tevens omtrent het hoog' belang, dat voor ons volksleven, naast de andere Faculteiten onzer Universiteit, ook haar LITTERARISCHE FACULTEIT heeft.

Onder de vrienden onzer Universiteit zullen met name de predikanten, met het oog op de studie der exegese, bepaaldelijk van het N. T. de lezing en bestudeering van het EERSTE deel van dit werk, niet dan tot hun eigen schade verzuimen. Maar èn zij èn verder allen, die zich onder de vrienden onzer Universiteit interesseeren voor wat ik zou willen noemen een christelijken kijk op de wereldhistorie, bepaaldelijk op de geschiedenis der oude wereld, — ik denk hier, zeker niet uitsluitend, maar toch vooral aan onze docenten van gymnasia en hoogere burgerscholen en aan onze onderwijzers van lagere en M. U. L. O.-scholen, — zullen evenzeer niet dan tot schade hunner kennisverheldering, de lezing van het TWEEDE deel van dit werk nalaten.

Maar, de niet geringe beteekenis van dit boek ligt, naar het mij voorkomt, ook in de omstandigheid, dat het èn met betrekking tot den tegenwoordigen stand van de wetenschap der uitlegkunde, èn wat het bezien van de wereldhistorie betreft, ook voor een nog breederen kring van lezers dan waarvoor het allereerst bestemd is, zijn nut kan doen. Want, al is HET WOORD GODS EN HET WOORD DER MENscHEN ook een specifiek gereformeerd boek, zijn inhoud is van dien aard dat hij zich, althans voor zoover de resultaten betreft, laat invoegen in den inhoud van een ook raet-gereformeerd christelijk bewustzijn.

En eindelijk is mij dit boek naar zijn inhoud ook daarom een voornaam, een beteekenisvol werk, omdat er mij uit toespreekt die geestelijke aristocratie, welke ook van de wetenschap het kenmerk is.

In de wetenschap, en zoo ook in elke afzonderlijke wetenschap behooren, BAVINCK heeft het onlangs in zijn opstel: »Van Schoonheid en Schoonheidsleer", nog eens krachtig herinnerd, — waarneming en denken, inductieve en deductieve ^ethode samen te gaan.

Ook WOLTJER is het daar goed mee eens, want hij vertelt in zijn VOORWOORD, hoe juist het besef daarvan hem tot de keuze van zijn, ook in dit boek behandeld, onderwerp bracht.

Hij toch spreekt in dat VOORWOORD van he besef, üdat de Gereformeerde wetenschap, wil zij aan haar doel beantwoorden, zich niet bepalen kan tot logische deductie uit eenmaal vastgestelde praemissen, maar voortdurend rekening heeft te houden met de nieuwe gegevens en daarop gebaseerde nieuwe opvattingen, die zich voordoen op wetenscchappelijk terrein, om eenerzijds dit nieuwe materiaal te bezien in het licht harer beginselen, aan den anderen kant echter ook datgene wat zij meent als beginsel te hebben gevonden, aan de zekere resultaten van het steeds voortschrijdend wetenschappelijk onderzoek te toetsen”.

En dit besef spreekt u ook toe uit heel zijn boek.

Zeker, WOLTJER'S denken wordt beheerscht door sgereformeerde beginselen"; zijn werelden levensbeschouwing, zijn, als ge zoo wilt, metaphysica of prima philosophia, is de gereformeerd-christelijke; elk van de twee onderdeelen van zijn boek opent hij met een § onder den titel: PRINCIPIEELE BESCHOUWINGEN en waarin hij dan zijn instemming met de gereformeerde beginselen onverholen uitspreekt. Maar dit verhindert hem allerminst om, als eenig juiste methode, na nauwgezette waarneming, te rekenen met de nieuwe gegevens, ïde nieuwe ontdekkingen" op de twee gebieden van wetenschap waarop zich dit zijn boek beweegt: de PHILOLOGIE IN ENGER ZIN, bepaaldelijk die van het HELLENISME, en DE HISTORIE, bepaaldelijk die der OUDHEID. En kritiek oefenend, niet op die »ontdekkingen« zelf, want immers bij wèl geconstateerde en mitsdien zekere «gegevens" komt geen kritiek meer te pas, maar op de «nieuwe opvattingen" welke op die unieuwe ontdekkingen" zijn gebasseerd, — schift hij dan in die opvattingen, krachtens zijn beginselen, het ware van het valsche. Düs is he hem gelukt zijn eigen inzicht in het vraagstuk of probleem, waarom het in dit boek gaat: ide verhouding van Schrift en Oudheidt.^ te verhelderen.

Dit zijn eigen inzicht nu zet de auteur uiteen in het in akademischen stijl geschreven, maar toch ook voor niet-akademisch gevormden, althans over het geheel, verstaanbaar boek.

Dat hij met: HET WOORD GODS EN HET WOORD DER MENSCHEN van de juistheid van dit zijn inzicht in het probleem : «verhouding van Schrift en Oudheid in verband met de nieuwe ontdekkingen», zal overtuigen ook hen, die hun denken, — ik zeg niet door niet-specifiek gereformeerde^ maar door asiii-christelijke beginselen laten beheerschen, waag ik en dat mèt hem, te betwijfelen.

Wiens denken toch door een andere werelden levensbeschouwing dan de christelijk-Theïstische wordt beheerscht, is hier niet te overtuigen. Niettemin zal men, ook bij zoo groot verschil van Geloofsovertuiging, het praedikaat van wetenschappelijk aan dit werk niet kunnen onthouden.

De titel van dit werk: HET WOORD GODS EN HET WOORD DER MENSCHEN, dat, zooals ik reeds opmerkte, het probleem behandelt der verhoudins; van Schrift en Oudheid^ heeft echter den schijn van opzichtigheid.

Voor wie met de beschouwing der PHILO­ LOGIE als de v/etenschap van den menschelijken logos, die als woord èn gedachte zich uit in de taal^ de geschiedenis en de wijsbegeerte, — op de hoogte zijn, en daarbij weten, dat met de uitdrukking »Gods Woord" de Schrift wordt bedoeld, zal deze schijn al spoedig verdwijnen. Een ernstiger bezwaar dan schijnbare titel-opzichtigheid is echter, dat het werk duidelijke kenmerken vertoont van niet saus einem Gusze" te zijn geschreven. Dit nu hangt saam met wat de schrijver zelf noemt de »voorgeschiedenis" van zijn boek. Oorspronkelijk toch is het onderwerp waar het over gaat, door DR. WOLTJER behandeld in een referaat op den Rotterdamschen Universiteitsdag van 1910.

Het was toch toen reeds, dat hij naar aanleiding van »de nieuwe ontdekkingen", — van de BABYLONISCH-ASSYRISCHE KEILINSCRIPTIES en vooral van de GRIEKSCHE OPSCHRIFTEN van Kfein-Azië, Syrië, Egypte, en inzonderheid van de GRIEKSCHE PAPYRI van Egypte, —de onderlinge verhouding van Schrift en Oudheid in genoemd referaat heeft belicht.

Maar ook was toen reeds zijn voornemen, dat referaat uittewerken en omtewerken tot een meer uitvoerig geschrift.

Dit voornemen is echter slechts in zoover door hem verwerkelijkt, dat slechts het TWEEDE deel van het boek een uitwerking en omwerking van het referaat is geworden, terwijl hij het EERSTE deel daarentegen, over het geheel den vorm van het referaat heeft gehouden; iets wat, onder meer, aan het telkens zich — met—het »gij" en Ju" van den schrijver tot zijn lezers richten, dan ook uitkomt. Met beminhjke openhartigheid wijst DR. WOLTJER zelf in zijn VOORWOORD op deze »oneffenheden”.

Ernstig zeer zeker uit architektonisch oogpunt, hindert dit bezwaar echter allerminst aan de zakeKjke behandeUng van het onderwerp.

Had de referent op den Universiteitsdag van 1911 zijn betoog saamgevat in twee stellmgen, de schrijver van HET WOORDS GODS en HET WOORD DER MENSCHEN, ontwikkelt diezelfde stelhngen en wel zoo, dat de tweede tot inhoud van het EERSTE en de eerste tot inhoud van het TWEEDE deel van zijn boek wordt.

Aan deze twee deelen, waarvan het eerste den titel draagt: HET WOORD GODS EN DE NIEUWE ONTDEKKINGEN en het tweede: DE NIEUWE ONT­ DEKKINGEN, EN HET WOORD GODS, gaat een hoofdstuk over: DE NIEUWE ONTDEKKINGEN zelf en een INLEIDING vooraf.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 februari 1914

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 februari 1914

De Heraut | 4 Pagina's