Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Bekommerem zich niet over de verbreking”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Bekommerem zich niet over de verbreking”.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Die wijn uit schalen drinken, en zich zalven met de voortreffelijkste olie, maar bekom meren zich niet over de verbreking van Jozef. Amos 6 : 6.

De cirkel is de vanzelf aangegeven figuur voor ieders leven. Er is in den cirkel een middenpunt van binnen en een omtrek van buiten. En juist zoo is het met ons zelf. In het verborgen middenpunt van ons leven schuilt ons ik, en de omtrek van, ons leven wordt gevormd door onze aanraking met de wereld der menschenkinderen om ons heen. Die twee nu, middenpunt en omtrek, hooren bij elkander. Van uit het middenpunt wordt met volle straallengte de omtrek gevormd, en in den omtrek versterft 't alles, zoo niet uit het middenpunt gestadig de levenswarmte toevloeit.

Zal 't goed met ons zijn, dan moet alzoo middenpunt en omtrek in zuivere harmonie op elkander inwerken. Van binnen uit 't hart moet de trilling van ons leven uitgaan, en die trilling moet in levend verband met heel den omtrek staan.

Neem maar een huisgezin, een stille, lieve, vrome famihe. Daarvan ligt 't levenwekkend middenpunt in 't hart van vader en moeder, en van uit dat warme ouderhart moet de levensexistentie van het kroost, van verdere famiheleden, en van het dienstpersoneel in heel den omtrek verwarmd en bezield worden.

Jammer is het nu maar, dat onder de belijders van den Heere zoo meer dan. één hierin te kort schiet, juist zooals we dit gedurig zien onder de lieden der wereld.

Er zijn geheel wereldsche lieden, die zich schier niets aantrekken van wat er met hun kerk, hun volk, hun vaderland geschiedt, zoo zij zelve het maar goed hebben, zoo zij maar in gezondheid bloeien, • en zoo zij zich maar in weelde baden kunnen.

Over dezulken heeft Amos het dan ook in het aangrijpend woord, dat boven deze meditatie staat. Hij klaagt daarin zoo bitter over de »gerusten te Sion«; over hen sdie den boozen dag_ verre stellenu; ; over welgedane lieden, die »weelderig zijn op hun elpenbeenen bedsteden*, op het geluid der fluit kwinkeleeren, en den wijn uit schalen drinken, maar die geen hart voor hun land en volk hebben, en zich niet bekommeren om de verbreking van het huis van Jozef. Lieden zonder hart, die alleen maar vragen hoe ze in hun zelfzucht recht gedijen kunnen, en die er zich niet om bekommeren, of volk, en land, en kerk er al ondergaat, ja, geheel verbroken wordt.

Bij die soort wereldsche lieden valt elk verband tusschen omtrek en middenpunt weg. Zelf zijn ze 't middenpunt, en zoo zij maar de begeerten van hun zinnelijk hart vervuld zien, deert 't hun niet, of de ondergang van volk en land al aanstaande is.

Al moest het met hun volk tot een algeheele verbreking komen, zij bekreunen, zij bekommeren er zich niet om. De verbreking van wat hun persoonlijk geluk niet te niet doet, gaat hun niet aan.

Dit nu keurt ieder weldenkende, en althans elk Christen af. Zulk een egoïsme is verfoeilijk. En wie er zich aan schuldig maakt, werpt zijn eere als burger van zijn land weg. Maar wees nu voorzichtig, en denk nu niet, dat althans vrome belijders van den Christus zich zulk boos egoisme wel nooit te verwijten zullen hebben.

Natuurlijk is dit juist, zoo ge enkel denkt aan zinlijk, weelderig, vleeschelijk egoïsme, aan een egoïsme dat uit de passies van het lichaam opkomt. Die passies worden door den Heiligen Geest in Gods kinderen beheerscht.

Maar vergeet nu niet, dat er ook egoïsme in ziel kan huizen, een egoïsme van geestelijken aard, en let er dan eens op hoe dikwijls juist heel vrome menschen zich wel rijk in geestelijke mystiek baden, maar om de breuke van Gods Kerk, om de verbreking van den Tempel des Heeren zich o, zoo luttel bekommeren. En wat is dit nu anders, dan dat ook bij dezulken de harmonie tusschen middenpunt en omtrek op zoo schuldige wijze verbroken is?

Tweeledig is nu eenmaal onze m.enschelijke existentie. We hebben een leven dat uitgaat van ons lichamelijk zien en begeeren, en daarnaast hebben we een heel ander leven, dat niet uit het lichaam^ maar uit onze ziel opkomt. En van dit leven, dat uit onze ziel opkomt, is de omtrek de Kerk van Christus en al wat we voorts samen kunnen vatten onder den heiligen naam van het Koninkrijk des Heeren.

Behooren wij nu persoonlijk, behooren we zelf tot dat geestelijke lichaam van de Kerk des Heeren, zoodat we juichen mogen in het zalige van het Kindschap, dan is het vanzelf eisch van waarachtige harmonie, dat ook wij elke breuke in Gods Kerk, elke verbreking van het Sion Gods ons zullen aantrekken, en dat we met Jeremia zullen betuigen: Ik ben gebroken van wege de breuke der dochter mijns volks. Ik gain 't zwart. Ontzetting heeft mij aangegrepen". (Jeremia VIII : 21.)

Dan immers is wat in 't hart tintelt en wat trilt in den omtrek één.

Wat hier nu zoo vaak de harmonie in het zielsleven verstoort, is een valsche mystiek.' Let wel, we zeggen niet: de mystiek, want mystiek is heerlijk. Neen we doelen op de mystiek van het valsche soort; die feitelijk op niets anders neerkomt dan op geestelijke eigendunkelijkheid en geestelijk egoïsme.

Wie goed staat, dien is 't om zijn God te doen. Om zijn God te mogen en te kunnen dienen. Om zijn geheele existentie aan zijn God toe te wijden. En dan is de mystiek heerlijk, want dan bedoelt ze niet anders dan om zeer nauw bij haar God te leven, Gods wil te verstaan, te weten wat we voor de eere zijns Naams doen mogen, en in dit alles geen eigen zin en wil door te zetten, maar zich door den Heiligen Geest te laten leiden.

Natuurlijk gaat 't dan óók wel om de behoudenis der eigen ziel, en geniet 't hart volop en zaliglijk in de gemeenschap met den Onzienlijke, maar dan is dat genotene uitvloeisel en gevolg, en niet 't eenig doel. Grondtoon van 'tgeen in de ziel omgaat, is en blijft dan, eiken morgen en eiken avond, altijd weer geheel dezelfde vraag : Hoe, op wat manier, zal ik in den dienst van mijn God getrouw worden bevonden.^ Dit drijft dan vanzelf uit tot gestadig en bestendig onderzoek van de Schrift, om Gods wil te leeren verstaan, en steeds klaarder in te zien, welke de bepaalde dienst is, waartoe onze God ons persoonlijk verwaardigt. Dan is men ingelijfd bij het zalige volk, dat weer Gods klanken hoort, en van schrede tot schrede voortwandelt in het Goddelijk aanschijn. Zelf wil men dan niets zijn. God moet dan alles voor ons wezen. En ten volle is 't dan op ons toepasseUjk: »Wat vree heeft elk die uwe wet bemint!« u P

Maar dan leeft men ook met al wat Gods Kerk deert en treft, van heeler harte mee. Dan grijpt wat Gods volk wedervaart, u in 't diepst van uw wezen aan. En of er dan sprake is van de zaak des Heeren in de worsteling der Kerk, in den strijd om de school der jeugd, inzake de Zending, in de afzakking van het zedelijk leven, in de worsteUng der Staatkundige partijen, of in wat de toekomst van ons volk deren kan, dan slaat elke breuke van dien aard vanzelf een breuke in uw hart. Dan waken we op om voor de zaak des Heeren mêe te strijden. En gaat men, zooals Jeremia 't uitsprak, in 't zwart, omdat men zelf door de breuke van Gods volk gebroken is.

En hieraan nu kunt ge altoos den waren mystieken broeder van den valschen mysticus onderkennen. De pseudo-mysticus is nooit op iets anders uit dan op 't zwelgen in eigen geestelijke genieting. God moet voor hem zijn, en niet hij voor zijn God. Vandaar dat de zake zijns Gods zijn hart niet breekt. Ja, of 't al in heel den omtrek van het geesteUjk erf alles te niet ging, niet hij zou er zich om bekommeren, zoo hij maar, in zijn eenzaamheid, op den top van zijn zuil^ zich geestelijk vermaken kon.

Zoo heel anders dan Jeremia, de trouwe dienstknecht des Heeren, die de kreet van diepe smart slaakte: »Ik ben gebroken vanwege de breuke uws volks!«

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 mei 1914

De Heraut | 4 Pagina's

„Bekommerem zich niet over de verbreking”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 mei 1914

De Heraut | 4 Pagina's