Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

CXLII.

VIJFDE REEKS.

IV.

Eer de bergen geboren waren... zijt Gij God. Ps. 90; 2.

De Troon Gods, de rechterhand Gods, de woonstede Gods kan niet gerekend worden onder de zienlijke dingen. Het heelal der zienlijke dingen vormt één machtig geheel, dat aan vaste bedingen en stellige wetten onderworpen is. Spreken we nu eenerzijds van de hemelen waar God woont, en anderzijds van het zienlijk7; ^^/«/ waartoe ook deze aarde te rekenen is, dan staan we voor twee onderscheidene sferen, die elk hun eigen orde hebben, en wier aard, orde en karakter we niet mogen dooreenwarren. Het helderste inzicht hieromtrent gewordt u, zoo ge u terug denkt in de eeuwigheid die aan de Schepping voorafging. De Schepping is opgekomen na eerst niet bestaan te hebben. Doch in de eeuwigheid, d.i. in den onmetelijken en oneindigen duur, die aan de Schepping die Gen. 1 : 1 bedoelt, voorafging, was God er, en al wat daarna als creatuur ontstaan is, dankt zijn aanzijn geheel en uitsluitend aan de wijsheid, wil en macht van dien God, die er van eeuwigheid zonder wereld geweest 5s. De zichtbare wereld, of wilt ge de wereld van alle waarneembare creaturen saam, is derhalve, zoo men zoo wil, door Gods eigen beschikking bij God, die er eeuwig" was, bij gekomen. Eerst was er alleen God. Daarna was er eenerzijds nog altoos dezelfde God, maar nu met een door Hem zelf, eri door Hem zelf alleen, geschapen heelal bij zich. Nu is dit waarneembaar geschapen heelal voor. ons besef zeer zeker mateloos groot en in omvang al onze voorstelling te boven en te buiten gaande, maar dit neemt niet weg, dat het toch altoos een eindig heelal is en blijft, en dat al 't geschapene saam, vergeleken bij de oneindigheid van het Goddelijk wezen, alzoo als in het niet verzinkt. Daar nu God dit zichtbare heelal schiep, zoo is ook Hij 't, die voor deze creatuurlijke wereld alle wet en ordinantie beschikt heeft. Iets waaruit volgt, dat wel God het creatuurlijke door zijn ordinantie bindt, maar dat het creatuurlijke door die ordinantie nooit God binden kan. Ook mag men niet zeggen, dat God de Heere door de ordinantiën en wetten die Hij aan het creatuur gaf, zich-zelven heeft gebonden. Dan toch zouden deze ordinantiën en wetten die het creatuur beheerschen, uitvloeisel moeten zijn van het wezen Gods, en deswege onveranderlijk, gelijk God zelf in zijn Wezen onveranderlijk is. Staat voor ons daarentegen op grond van wat God zelf ons openbaarde vast, dat deze ordinantiën, wetten en beschikkingen uitvloeisels zijn van Goddelijk beleid en Goddelijke wijsheid, van Goddelijk wilsvermogen en van Goddelijke machtsuitoefening, dan volgt hieruit, dat God zelf tegenover deze door Hem ingezette ordeningen vrij en vrijmachtig blijft staan, dat Hij er niet door kan gebonden zijn, en dat Hij steeds handelen kan naar een orde, die verschilt van de orde waaronder Hij deze creaturen stelde.

Uit dit feit komt het wonder op. Het wonder toch is steeds een verschijnsel, dat aan een andere orde gehoorzaamt, dan die bij de schepping voor de creatuurlijke wereld is ingesteld. Naar de orde waaronder wij leven, is er slechts één manier waarop de grondstof van ons brood zich vermenigvuldigen kan, en die manier van vermenigvuldigen van 't brood eischt, dat het graan nog ongepeld aan de aarde wordt toevertrouwd, en dat het in die aarde door wat in die aarde is, en voorts door lucht, warmte en vocht, zich opwerkt tot een nieuw opkomende plant, halmen schiet, en in die halmen nieuwe graankorrels doen uitkomen, zoodat waar eerst slechts één graankorrel was, er nu dertig, zestig of honderd komen. Zoo grijpt de vermenigvuldiging plaats ingevolge de natuurwet, en voor zooveel de ordinantie het leven van het graan beheerscht, kan de vermenigvuldiging op geen andere wijze plaats hebben. Nu lezen we daarentegen in het Evangelie, dat de Heere Jezus een geheel afwijkende vermenigvuldiging door zijn machtswoord tot stand bracht. Hij nam geen ongepelde graankorrels, maar graan dat reeds tot brood verbakken was, en in volstrekte afwijking van de orde die anders het eens tot brood verbakken graan beheerscht, heeft Jezus dat brood zelf vermenigvuldigd, zoo machtig zelfs, dat de vermenigvuldiging twee, drie honderd maal, en meer, plaats greep. En deze geheel afwijkende wijze van vermenigvuldiging heeft Jezus niet alleen op de plantenwereld, maar ook op de dierenwereld toegepast. De visch plant zeer zeker het snelst voort, en is in reproductie het rijkst, maar steeds onder de natuurwet van paring, kuitschieting en uitkoming. Doch ook ten opzichte van de vischkens die Jezus nam, zet hij deze natuur-ordinantie ter zijde, en bereikte hetzelfde doel op versnelde wijze, zoodat met enkele visschen aanstonds heel een schare van duizenden gespijzigd werd. Dit hoogst opmerkelijk machtsbetoon komt zelfs meer dan eens in de Evangeliën voor. Het had dan ook volstrekt niet enkel de beduidenis, om die schare te voeden, maar ook om voor ons besef het doen Gods op duidelijk waarneembare wijze los te maken van de orde, die bij de schepping voor de planten-en dierenwereld was ingesteld. Jezus merkt dan ook op, dat zijn doen niet verstaan werd: »Gij zoekt mij, niet omdat gij dit teeken gezien hebt, maar om 't brood."

Datzelfde nu gaat bij alle teekenen en wonderen door. Er is dan altijd sprake van een geschapen voorwerp, dat van nature, krachtens de Schepping, aan een vast stel ordinantiën of wetten onderworpen is, en ten aanzien van dat voorwerp heeft nu een werking plaats, die gehoorzaamt aan een geheel andere orde. Steeds is het de werking van een gewijzigde orde, die in de bestaande orde der dingen ingrijpt. Zelfs ten aanzien van wat uitvloeisel van den val was, gaat zulks door. De val bracht den vloek, en die vloek werkte, op den mensch in, naar eisch van de eenmaal ingestelde orde. Zoo was het krachtens die ordinantie, dat de zondaar te zijner tijd stierf.'en, eenmaal lijk geworden, i: oi ontbinding van zijn lichaam overging. Nu stond hier echter tegenover, dat als uitvloeisel van een geheel andere orde, later opstanding volgen zou. Maar ook afgezien hiervan gaat Jezus er toe over om herhaaldelijk, geheel afgezien van die latere opstanding, gestorven personen, tegen de natuurwet in, tijdelijk in het bewuste leven te doen terugkeerén. De opgewekte Lazarus is niet tot hooger leven verwekt, maar in zijn ordinair leven van vroeger voor enkele jaren terug gekeerd, juist zooals wij uit diepen slaap terugkeerén tot onze gewone levensexistentie. Zeer vermoedelijk heeft Lazarus dan ook geen andere gewaarwording gehad, dan of hij uit een zeer diepe, lange bewusteloosheid zijn bewustzijn herkreeg, en voorts was hij weer een gewoon mensch. Ook hier was dus het wonder, een wonder hierin bestaande, dat op ingetreden dood als regel niet anders dan ontbinding volgt, en dat hier deze ordinantie gestuit werd, zoodat het leven terug keerde. Wear dan ook het wonder vermeld wordt, steeds en zonder uitzondering, vertoont het datzelfde verschijnsel van een hoogere orde, die de wet en de gewone orde der dingen op zij schuift, en aldus iets teweeg brengt, dat uit den band van de gewone orde is losgemaakt. Het wonder is niet het ingrijpen van pure willekeur en ordeloosheid, maar het is de constateering dat de orde waaronder wij leven, niet de eenige is ; dat er buiten onze gewone levenssfeer nog een andere, hoogere levenssfeer bestaat; dat ook in die hoogere levenssfeer een orde is ingezet, maar een orde die afwijkt van de orde die in de gewone natuur heerscht; en dat er alsnu uit die hoogere levenssfeer een inwerking in onze gewone levenssfeer plaats grijpt; een hoogere levenssfeer waartoe we geen toegang hebben door onze op onderzoek van het normale berustende wetenschap, maar eeniglijk door wat het Evangelie de pistis noemt, d.i. het geloof.

Doch op dit punt nu juist komt het pxxur-meuschel^ke tegen het zooveel hooger staand Goddelijke in verzet. Men zegt niet te kunnen en niet te willen aannemen, dat er een hoogere orde zou zijn, die op het stoffelijk voorwerpelijke, gelijk dit in deze wereld aan vaste wetten onderworpen is, zou ingaan. Men wil niet aanvaarden, dat heel 't zichtbare heelal slechts een brokstuk van het Goddelijk heelal is. Men weigert de ondergeschiktheid van ons crertuurlijk heelal aan een hoogere orde die in de woonstede Gods heerscht, te onderwerpen. De natuurwet is voor wie zoo spreekt, het eenig vaste en constante. En wat diar niet aan beantwoordt, verklaart men puur verzinsel te zijn. Wel erkennen althans de edeler geesten, dat er behalve het stoffelijke heelal nog een onzienlijk iets bestaat, dat onzen geest toespreekt. Zelfs is men onder dezulken niet ongenegen om in vrome toevlucht zich in een eigenaardige Goddelijke liefde te vermeien. Doch dit alles blijft mystiek. Dit alles is gemoedsworsteling. Men wil dit mj'stieke dan wel in agnostieke onzekerheid, in teedere moraal, in keurige aesthetiek uitwerken en er in g^ïirjeten, en daarbij erkennen, dat dit alles^'uit de gewone natuurwet niet te verklaren is, maar feitelijk loopt dit dan toch op niet anders uit dan op een spel van onze verbeelding, op gemoedsfantasie, opeen geestelijk gissen en geestelijk zich verkwikken; doch dat 't alles ligt buiten de eigenlijke wereld, waarop en waarin we leven. De natuur blijft dan de onveranderlijke natuur. In die natuur heerschen de vaste wetten. Die natuurwetten bepalen den levensgang van het heelal. En zoodra men zich beroept op de Heilige Schrift, ten bewijze dat uit een hoogere orde inwerkingen op de orde van onze ordinaire natuur hebben plaats gegrepen, dan laat men u vrij in iiw gepeinzen, voor wat uw geestelijke gevfaarwordingen aangaat, maar wijst onverbiddelijk als volstrekt onzinnig elke bewering af, alsof ooit de macht van een hoogere orde op de bestaande orde van deze natuur verlossend had ingewerkt. Van wat kant ook bezien, altijd komt 't dus weer op'tzelfde dilemma, bij elk wonder en zoo ook bij Jezus Hemelvaart, neder: Of er heeft geen inwerking van hooger orde op de orde van ons ordinair leven plaats, en dan kan er van een opvaren van Jezus ten hemel geen sprake zijn. Oftewel er is een existentie van hoogere orde, waaruit inwerking op onze levenssfeer kan plaats hebben, en dan is juist Jezus hemelvaart hiervan de rijkste openbaring.

Dit dilemma nu komt neder op het leggen van de macht der beslissing in God of in den mensch. Wij menschen zijn geboren in de orde van deze zienlijke wereld. Ons is heerschappij eïi' macht over deze wereld verleend, mits men die zoeke en uitoefene conform de ordinaire wetten, die in de natuur heerschen. Die wetten en ordinantiën hebben we dan uit al 't waarneembare op te maken. Komen we daar achter, dan zijn we in staat om letterlijk te tooveren, zoo rijk wordt dan de macht over al wat ons omringt. De mensch gaat zich dan steeds doortastender als heer en meester gevoelen. Hij past bij die wereld, en die wereld past bij hem. Steeds meer krijgt hij al de krukken en schroeven van de groote wereldmachine in zijn hand. Van lieverlede ontwricht hij almeer den opkomenden tegenstand. Hij construeert uit eerst chaotische deelen een gebouw. Hij weet tusschen alle natuurverschijnselen verband te leggen. En wel komt ook nog telkens allerlei stoornis van aardbeving, orkaan, pestilentie enz. de stille rust van zijn werk verstoren, en ervaart hij ook, hoe 't zedelijk eenzijn van de geslachten, door een te sterk egoïsme en te sterke zinnelijkheid, nog steeds niet aan zijn ideaal wil beantwoorden, maar hij vordert dan toch, hij beschaaft, hij ordent, hij vergaart, en in 't eind beeldt hij zich metterdaad in, dat de gouden eeuw komende is. De norm van die wereld is dan hij-zelf, en voor zijn eigen bestaan ligt omgekeerd de norm in die wereld. Voor een levend, heerschend en alles beschikkend God is in die wereld geen plaats. Als middel tot geestelijke verheffing mogen we nog zekere vroomheid eeren en zoeken. Doch dit heeft dan iets van muziek. Zooals men in de tonenwereld geniet, zoo geniet men dan ook in die wereld van vrome bespiegelingen. Maar dan ook omgekeerd, even weinig als de harmonie der tonen de onzienlijke wereld verandert en omzet, evenmin kan de religie het leven wijzigen. Het is en blijft nu eenmaal deze in de natuurwetten besloten wereld, waarin we leven moeten, en die wereld is in onze macht, en conform de wetten van die wereld moeten we ons aanzijn inrichten. De mensch moet, dank zij zijn alomvattend intellect, zich naar hooger richten en die wereld tot zijn hoogere levenssfeer ijken. Nog van God te gewagen is een wereld ontsluiten van rijke poësie, maar feitelijk is in deze wereld de mensch het factotum, en deze wereld het factotum voor hem. Alle wetenschap eindigt dan ook met het Geloof ten deure te verwijzen. Er is dan maar één levenssfeer, er is dan maar één orde der dingen, en al waf men zich daarbuiten denkt, is een droomwereld. Wat feitelijk bestaat, vormt alles tenslotte één wereld, één levenssfeer, één wereldorde, en wie zich daarin niet in absoluten zin voegt, is een dweper, en met dwepers rekent men niet.

Wie daarentegen in diepen eerbied voor zijn God nederknielt, kan zich hierin niet voegen. Hij kan 't met de idee zelf van een Almachtig God niet overeenbrengen, dat God in het verband der natuurwetten gebonden en gevangen zou zitten. Hoe reëel ook die natuurwetten zijn, ze zijn van God zelf herkomstig, en mogen nooit geacht worden Hem te zijn opgelegd. Hij staat er boven en nooit er onder. Hij gaf ze aldus, niet omdat Hij dit krachtens zijn wezen moest, maar omdat Hij 't alzoo indacht en wilde. Hieruit volgt alzoo, dat niet deze creatuurlijke wereld er eerst was, zoodat ze van eeuwig bestond, en dat God toen van buitenafin deze wereld is ingekomen, maar dat omgekeerd eerst God er was, en dat geheel deze natuurlijke levenssfeer met alle krachten die er in werken, en met alle wetten waaraan die krachten gehoorzamen, eeniglijk uit en door Hem zijn tot stand gekomen. Zoo als een beeldhouwer, die een beeld ontwierp, vrij tegenover dit beeld, als zijnde zijn eigen maaksel staat, zonder dat iemand zeggen zal, dat deze beeldhouwer in de macht van dit zijn beeld is, en zooals een bouwheer die een monumentaal gebouw optrok, vrij tegenover dit zijn monument staat, zonder dat dit monument hem ooit zou kunnen beheerschen, — zoo staat ook God de Heere, die heel 't creatuurlijk leven tot aanzijn riep, geheel vrijmachtig tegenover dit product van zijn eigen scheppend vermogen. Het is zijns. Hij is aan niemand verantwoording of rekenschap er over schuldig. Hij kan het laten zooals 't was, of wijzigen naar eisch van den noodstand. En bovenal, waar het God behaagd heeft, in een engelenwereld en in een menschenwereld een vrij initiatief, een redelijk voor of tegen als mogelijk te stellen, en zelfs voor afval en voor een zich keeren tegen Hem de gegevens in 't creatuur te leggen, daar kan en mag nooit beweerd, dat God alsnu in de macht van zijn eigen creatuur zou zijn, zoodat hij zich naar dit creatuur zou hebben te voegen. Hij blijft dan de Almachtige en de alles beschikkende God, die met heel zijn creatuurlijk Heelal doet naar zijn welbehagen.

Het bestaan van God van alle eeuwigheid, eeuwiglijk eer er eenig schepsel was, bevestigt ons dit. Ook al neemt men aan, dat de zesduizend jaren, waarvan de Schriftuurlijke historie spreekt, slechts tot op Adam terug gaan, zoodat zich nog zeer wel een aan Adam voorafgaand bestaan van een creatuurlijke wereld denken Het, toch verzinkt dit alles tegenover de eeuwigheid, die daarachter ligt, geheel in het niet. God was van eeuwigheid af zichzelf genoegzaam. Hij schiep de wereld niet onder de pressie van een hoogere macht, want die was er niet, maar louter uit eigen welbehagen. En zoo ook schiep hij de wereld niet naar een model, dat een hoogere macht Hem voorlegde, maar niet anders dan naar 't ontwerp van zijn eigen zelfde welbehagen. Hij stond zijn macht niet af, maar openbaarde zijn macht op de Hem gevallige wijze. En toen Hij schiep, riep Hij volstrekt niet alleen deze onze zienlijke wereld in het leven, alsof in de schepping daarvan zijn almachtigheid was uitgeput, maar plaatste zelfs aanstonds twee sferen naast elkaar en in onderling verband, die zich als de engelenwereld en als de stoffelijke wereld aankondigden. Nu is ook hier weer die engelenwereld volstrekt niet, gelijk zoovelen het zich inbeelden, louter een appendix, een aanhangsel, een bijvoegsel van onze zichtbare wereld. In die Engelenwereld openbaart God een eigen heerlijkheid, gelijk Jesaia de profeet hiervan het afschijnsel waarnam, toen hij zag »den Heere zittende op een hoogen en verheven troon, en zijn zoomen vervullende den tempel". En dit wel zoo, dat de Serafs boven Hem stonden, een iegelijk met zes vleugelen, en de één riep tot den ander: Heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen, de gansche aarde is van zijn heerlijkheid vol! Zoo dat de posten der dorpels zich bewogen, en het huis werd vervuld met rook." Ook in het Braambosch, en in de profetieën van Ezechiël en Daniël, en 't meest nog in de Openbaringen van Johannes, ontwaren we telkens, hoe die wereld van Engelen, Aartsengelen, Cherubijnen en Serafijnen een sfeer van eigen heerlijkheid vormt, die wel met onze wereld in verband staat en ook voor onze wereld dienst presteert, maar die toch ook op zichzelf een eigen bestemming heeft en de glorie van God Drieënig verhoogt. Nu zeggen we daarom nog volstrekt niet, dat althans in deze twee levenssferen saam, d. i. in de wereld der engelen en de wereld der menschenkinderen, Gods Almachtigheid, als we 't zoo zeggen mogen, uitgeput zou zijn. We beweren niet, dat God Almachtig niet ook nog andere sferen had kunnen scheppen. Maar vast staat dan toch, dat het Hem beliefde althans niet enkel de sfeer van onze wereld tot aanzijn te roepen, maar dat aan het opkomen van óns leven zelfs het tot aanzijn roepen van een andere, d. i. van de engelenwereld voorafging. De val onder de engelen is het, die óns lot en ónze toekomst beheerscht heeft. De H. Schrift doet alzoo klaar en duidelijk 't beeld van tweeërlei Schepping voor ons treden. Ons zichtbaar heelal is niet 't eenige wat God tot aanzijn riep. De sfeer van ons leven is niet de eenige levenssfeer, waarvan we kennis dragen. De hier heerschende natuurorde is niet de eenige orde, waarin we inzicht erlangden. Engelen wereld en menschen wereld zijn op zich-zelf reeds een dubbele verschijning, waardoor het niet-absolute karakter van onze eigen existentie bewezen wordt.

In die Engelen wereld nu hebben wij, als mensch, niets te zeggen. Ook al beeldt ge u in, dat de mensch hier heer en meester is, ge kunt niet een engelenwereld u voorstellen, of het spreekt van zelf, dat ge daar niets te zeggen hebt, dat ge daar niets bewerken kunt, dat uw macht en vermogen in geen enkel opzicht tot in die engelenwereld reikt. Wel het omgekeerde is waar. Die Engelenwereld heeft invloed op ons gehad. Van haar zijn werkingen op onze menschen wereld uitgegaan. En nog gaan er van die Engelenwereld werkingen op ons bestaan uit. Het demonische, dat zoo ver reikenden invloed op de historie van ons menschelijk geslacht heeft gehad, en in de verzoeking van Jezus in de woestijn zich nog zoo verbijsterend toonde, toont dat er niet alleen twee werelden tot aanzijn geroepen waren: eerst de engelen wereld en toen de menschenwereld; maar tevens dat aan de engelenwereld zulk een macht en invloed op onze levensfeer was toegekend, dat óns" lot feitelijk door die ons op zichzelf vreemde wereld is beheerscht. De historie der engelenwereld laat zich denken zonder ons. Niet alzoo onze historie zonder die demonische wereld. Staat nu vast, dat die engelenwereld een wereld van geestelijken aard is, zoodat de natuurwetten van het stoffelijke in die engelenwereld geen beteekenis hebben, dan is het hiermede uitgemaakt, dat we hier te doen hebben met een existentie van een andere orde en met een geheel van de onze onderscheidene levenssfeer. Nu ware hierbij tweeërlei denkbaar. Deze twee levenssferen, deze twee werelden, elk met hun eigen orde, konden 6f zóó nevens elkander zijn geplaatst dat ze als 't ware hemelhoog van elkander waren afgesloten, of wel in dier voege dat van de ééne een werking op de andere kon uitgaan. Het eerste nu blijkt niet het geval te zijn. Inwerking heeft er plaats gehad en heeft er nog plaats, zoowel uit de demonische-sfeer als uit de heilige sfeer der engelen. Onder de engelen Gods is gejuich, als er een zondaar bekeerd wordt. Alle inwerking nu uit de wereld der engelen op onze existentie draagt eenzelfde karakter als 't wonder, het is de inwerking van wat tot een andere levenssfeer behoort, en alzoo valt onder een andere orde.

Voorzoover er nu in de Schrift van een woonstede Gods sprake is, wordt die ons altoos voorgesteld als nader staande tot de Engelenwereld, dan tot de wereld waarin wij leven. De Engelen zien altijd het aangezichte Gods. Ze omstuwen den Troon der Majesteit. En ook de Middelaar in zijn heerlijkheid wordt nooit anders gedacht dan in de menigte der hem omstuwende Engelen zijn glorie latende afstralen. Ook bij zijn wederkomst zal hij komen »met zijn heilige Engelen". In geheel de historie zijn 't altoos die Engelen, die op den voorgrond treden, ten deele reeds onder het Oude Verbond, maar vooral in het Nieuwe Testament. De aankondiging van Jezus geboorte, Jezus optreden, Jezus zielesmarten, Jezus glorie, zoo in zijn Opstanding als in zijn Hemelvaart, het is alles met engelenverschijning aangekondigd De orde der dingen, gelijk deze in dit zondig leven voortkruipt, wordt heel de Schrift door, als 't heil komt, doorbroken Joor de openbaring van een hoogere orde der dingen, die zich naar ons toebeweegt uit die hoogere levensfeer, waartoe ook wij wel geroepen worden, maar waar we in dit leven nog buiten staan. Met wat 't wetenschappelijk onderzoek in onze eigen levenssfeer en in onze gewone wereld constateerde, vorderden we op dit stuk niets hoegenaamd. Geheel dit onderzoek gaat er buiten om. En het eenige dat hier licht aanbrengt, is het eigenaardige orgaan dat we ontvingen, om met die hoogere levenssfeer in contact te treden, en dit orgaan is het geloof. Elke poging nu om met dit geloof in de ordinaire orde van ons aardsch leven in te dringen, is doelloos en vruchteloos. De kennisse van de orde die in deze aardsche levenssfeer geldt, is alleen door de wetenschap' op te bouwen, en wie er zich aan waagt om hier het geloof voor de kennisse in de plaats te schuiven, vervalt aanstonds in bijgeloof. Maar dan ook omgekeerd, wie beweert door het wetenschappelijk onderzoek, buiten de bijzondere Openbaring om, in de/^«? c7f^; '(? levenssfeer te

kunnen indringen, komt even beschaamd uit en staart zich blind.

Ge behoeft u in deze aardsche levenssfeer niet op te sluiten. Genade kan u het • geestelijk zintuig verleenen, om ook de hooge, heilige orde van de levenssfeer die in de woonstede Gods heerscht, te leeren verstaan en in u op te nemen, niet door uw intellect, maar door het geloof, alzoo een winste verkrijgend, die ge dan wel later ook door uw intellect u nader kunt brengen, maar die dan toch eerst en oorspronkelijk alleen door het geloof u toekomt. Dit is daarom mogelijk, omdat deze twee levenssferen zóó geschapen zijn, dat er van uit de ééne inwerking op de andere kan plaats hebben. Zulk een inwerking greep ten kwade plaats door de verzoeking in het Paradijs en gaat nog door onder allerlei demonische inwerking. Maar door genade gaat ook het omgekeerde door. Als God u de gave des geloofs schenkt, ontsluit zich voor uw zielsleven ook een rapport met het heilige engelenleven, en met de levenssfeer, die zich ontplooit in het Vaderhuis. Van uw lagere orde gaat ge dan ook in dit opzicht over tot de hoogere orde. €)oor een wonder, dit spreekt vanzelf, want 't gaat van sfeer in sfeer, van orde op orde door, en het is juist door zijn Hemelvaart, dat de Christus voor u het verband met die hoogere j^rde heeft gelegd.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 oktober 1914

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 oktober 1914

De Heraut | 4 Pagina's