Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Gij zijt mijn lampe, o Heere”!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Gij zijt mijn lampe, o Heere”!

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want Gij zijt mijne lampe, o HEERE, en de HEERE doet mijne duisternisse opklaren. 2 Samuel 22 : 29,

Als donkerheid ons overvalt en duisternis ons omringen gaat, is het de lamp die ons hulpe biedt, om weer licht in het oog te doen vallen.

Vandaar dat de lamp in Gods Woord zulk een veelbeteekenende plaats bekleedt. Heet niet Woord Gods zelf seen lamp voor onzen voet". Sprak de Hecre 't niet uit: »Ik heb voor mijn Gezalfde een lamp toegericht". Noemt Salomo de ziel des menschen niet »««/««/des Heeren". Ging niet van oudsher de worsteling, opdat ïde iampe Israels niet zou worden uitgebluscht."

Wat nu drong den Geest in de Schrift tot dat altoos weer terugkomen op de lamp?

En immers op die vraag voelt ge vanzelf, hoe door zonde en vloek het klare, volle, heldere licht van ons is geweken. De Goddelijke glans beschijnt ons niet meer in zijn doorzichtigheid. Nevelen trokken van allen kant om ons heen. Somber is de dampkring waaronder ons levenslot valt. We wachten nieuw licht, maar telkens weer gaat 't licht achter de wolken schuil. Innerlijk verduisterd door de zonde, doorleven we een leven op aarde, dat telkens opnieuw verdonkerd wordt.

Eens, in do volzalige toekomst, zal 't weeral licht om ons heen als in de ure der Schepping zijn, maar die heerlijkheid is nu van ons genomen. In o, zooveel duisternis wandelt de mensch op aarde.

En wat doet nu de vrouw des huizes als de avond ihet zijn donkerheid invalt ? Maar immers, dan sluit ze de luiken van haar woning, dan keert ze in haar huis terug, en neemt de lamp uit haar bergplaats, en als ze dan die lamp ontstoken heeft, dan is wel het zonlicht niet teruggekeerd, maar dan is er in die donkerheid toch breking gekomen, en schuilt al wie in huis is, bij het licht van die lamp sa^m.

In dit beeld zegt ons de Schrift nu, dat 't gedurig weer bang en donker om ons kan worden, maar dat onze Vader die in de hemelen is, in zulk een ure van donkerheid, ook voor ons de lamp in onze zie!sbenauwing pntsteekt, en door de geloofstaal van haar licht het onthutst gemoed van Gods kinderen weer stilt en tot ruste brengt.

Meer dan anders gevoelen we in dagen als we nu doorleven, den troost die van die lampe des Heeren ons toestraalt

Er is een eigenlijk niet in te denken donkerheid over ons leven getrokken. Ons zielsoog doet ons pijn bij het staren in de verwarring die heel het leven onzet heeft. Het is of alle zekerheid ons ontzonk. Alle steunpunt begaf ons. Op niets valt meer te rekenen. De geruchten van oorlogen die ons eiken morgen toekomen, en in de ure van den avond zich vernieuwen, houden ons in spanning en onrust. Niemand doorziet ook maar van verre, hoe 't straks met onze toekomst staan zal. Wolk trekt over wolk heen, als stond zóó zóó 't schrikkelijkst onweder los te barsten, en de lucht boven ons al donkender en somberder, soms tot zwart toe, te kleuren. Wien ge ook ondervraagt, meer dan gissen kan ook hij niet. En die onzekerheid martelt uw gemoed van dag tot dag, en van de eene week uit, de andere in.

Wel poogt een enkele nog door spel en toonkunst het leven op te vroolijken, maar het heeft geen vat meer op ons innerlijk besef. Al 't vroolijk geklank gaat tragehjk voorbij en trekt over ons heen, maar ons hart geeft er geen weerklank op.

De hemel is boven ons verdonkerd, en in dien verdonkerden hemel spiegelt zich de somberheid van ons eigen zielsbestaan af.

En zoo blijft het voor al wie verre van het geloof afdoolde. Maar bleef het geloof ook in deze dagen tnv gouden kleinnood; tintelt de vonk van het geloof nog in uw binnenste 5 en ontwaart ge eiken morgen en eiken avond hoe uw God nog met u bezig is, en u in uw innerlijke verborgenheid opzoekt om u te troosten ; — dan ziet ge als voor oogen hoe uw God ook in uw donkerheid de lampe indraagt, die lampe ontsteekt, en haar Hchtstralen door uw bidvertrek laat uitgaan. En als ge dan bij dat licht van de lampe Gods weer neerknielt en ruste vindt, dan deert en drukt u de donkerheid niet meer, en is 't öok uw uitroep: ^Gij zijt mijn lainpe, o Heere".

Nu gaf de Schrift aan dit beeld van de lamp allerlei toepassing. David was in zijn gezalfden persoon »de lamp van Israel«. Voor David zelf scheen de lamp des Heeren in den zoon, die hem straks zou opvolgen. En in gelijke opvolging ging dit heerlijk woord ook op den Christus over. In Christus kerk, hoe ze ook onder druk en smaad verdonkerd wordt, brandt en schijnt voor wie van de heilige kudde mag zijn, in Jezus altoos de lampe der hope, die onze God voor zijn volk ontstoken heeft.

Ook in onze bange dagen is daarom de aandoening en de gewaarwording van het innerlijk leven zoo uiteenloopend. Geschokt en ontroerd zijn we allen zonder onderscheid. Veel bangs mogen we ook vroeger gekend hebben, maar dagen als thans over ons heengaan, had geen onzer ook maar voor mogelijk gehouden. We verstaan niet meer, hoe 't leven zoo plotseling tot in den wortel is omgekeerd.

Maar de aandoeningen die de zoo aangrijpende gebeurtenissen teweegbrengen, zijn o, zoo verschillend.

De luchthartigen doen het ondoenlijke om er zich over heen te zetten. Al wat afleiden kan, grijpen ze aan. Ze doen, alsof ze den jammer niet zien. Wat zich in hen opdringt, pogen ze van zich te zetten en te vergeten. Vandaar de toestand van opwinding, waarin ze verkeeren blijven. Soms staan de tranen hun nader dan 't lachen. Maar toch, er voor bukken willen ze niet.

Anderen weer voelen zich te machteloos om er iets tegen te doen. Ze doen dan ook niets. Ze laten van dag tot dag de naarheden over zich vloeien. Ze zoeken hun heil in een redeneeren, dat hun zinnen en peinzen nog meer uit het verband rukt. De bange geruchten martelen hen Ze willen ze niet meer hooren, en toch loopen ze uit om ze op te vangen. En donker blijft 't om hea heen.

Maar God zij lof, zoo behoeft het niet te zijn Hoe bang ook de donkerheden zich om ons saamtrekken, ja al breekt van 't zonlicht n et één enkele straal meer tot ons door, toch heeft de Heere onze God daarom zijn volk nog niet verlaten.

Ook bij u klopt Hij aan de deur. Zoo ge gelooft, treedt Hij ook bij u binnen. En als ge dan bang en angstig in de duisternis om u heen staart, dan ontsteekt uw God ook in uw bidvertrek de lampe., wier glans u toe mag stralen, en 't licht van die lampe Gods hergeeft u den vrede uwer ziel.

Het licht van die lampe is nog intiemer en inniger dan het licht van den dag.

Alleen wie het in zijn bidvertrek genieten mag, staat, als hij straks in het volle daglicht heeft op te trekken, sterk.

Wie in zijn huiskamer biddend bij die lampe van zijn God mag verkeeren, wordt door het rumoer der volkeren niet verschrikt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 oktober 1914

De Heraut | 4 Pagina's

„Gij zijt mijn lampe, o Heere”!

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 oktober 1914

De Heraut | 4 Pagina's