Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

CLI.

VIJFDE REEKS.

XIII.

Want indien gij naar het vleesch leeft, zoo zult gij sterven; maar indien gij door den Geest de werkingen deslichaamsdoodf, zoo zult gij leven. Romeinen 8 : 13.

Met Christus' ingang in de heilige sfeer om Gods Troon is alzbo de eerste steen, wel de hoeksteen, gelegd voor den nieuwen bouw van het heelal. En die eerste hoeksteen van den nieuwen bouw is gelegd niet in de profetie, noch in het visioen, maar daadwerkelijk. Christus is niet enkel als Zone Gods in zijn Goddelijke natuur, maar ook als Zoon des menschen in zijn menschelijke natuur tot de Troonzaal des Almachtigen ingetreden; en dit niet enkel naar zijn zielsexistentie, maar ook naar zijn zichtbare, lichamelijke verschijning. Met de plaatsneming van den verheerlijkten Christus, als Godmensch, zoo naar dè ziel als naar het lichaam, is het reëele begin ingezet van de nieuwe aarde, die onder den nieuwen hemel eeuwiglijk, na de Voleinding, de majesteit des Heeren HEEREN zal openbaren. Men verstaat dan ook het Middelaarswerk slechts ten halve, indien meri als vrucht van dit werk enkel ziet op de zaliging der uitverkorenen. Het machtige werk dat door den Vader aan den Middelaar is opgedragen, en in de Voleinding eens vcjltooid zal zijn, doelt volstrekt niet alleen op < 5ni§, pienschenwereld, maar op het Heelal iii'^'zijn sferen. De zonde is niet slechts en zelfs niet het eerst onder de kinderen der menschen uitgebroken. Eer de zonde op onze aarde de breuk in het leven sloeg, was de groote breuke in het Heelal reeds door den opstand en afval voor een deel van het Engelenheir geslagen. Die breuke ontzette heel de sfeer der geesten. Uit deze eerste breuke vloeide de breuke in onze menschenwereld voort. En gelijk hier op deze aarde uit den val de vloek als vanzelf voortkwam, zoodat geheel de natuur om ons heen haar, harmonie verloor en uit haar voegen gelicht werd, juist zoo was het reeds, vóór den val hier op onze aarde, toegegaan na het omslaan van een deel der engelenwereld in het demonisme. De droeve uitkomst wasalzoo, dat geheel de bouw, geheel het samenstel, geheel - de machtige Schepping van wat we kortaf > hemel en aarde» kunnen noemen, bedorven was, en niet meer in staat bleek, om eeuwiglijk de eere van den Schepper in zijn werk naar eisch groot te maken. Wie hierop nu niet let, en zich inbeeldt, dat er niet anders behoefde te gebeuren dan dat de uitverkorenen verzoend, geheiligd en verheerlijkt werden, toont uiteraard, zich van de majesteit van Gods Scheppingswerk geen flauw denkbeeld te kunnen vormen. Het kan dan ook niet bevreemden, dat wie deswege eenzijdig en egoïstisch de toekomst beziet, zelfs ophoudt met zijn eigen lichaam te rekenen, en 't al voldongen acht, zoo hij, na zijn sterven, zijn ziel maar in het Vaderhuis weet. Van zulk enghartig menschelijk egoïsme, dat men dan onder den verleidelijken naam van Spiritualisme verbloemt, weet echter de openbaring der Heilige Schrift niets af. Die Openbaring doelt steeds op het gansche geschapen Heelal, op geheel den reuzenbouw dien God in de Schepping heeft opgetrokken, zoo op het zienlijke als op 't onzienlijke, zoo op deze aarde als op de hemelen, zoo op ons menschen als op de engelen, kortom op al wat in het gansche Heelal geroepen is om Gods grooten naam te verheerlijken.

Dit alles was uit zijn voegen gelicht. Men houde toch wel in het oog, dat het geestelijke in engel en in mensch de kern van het heelal is. Zooals in onzen eigen persoon ons ik, als bewust zielssubject, de kern is van geheel onze verschijning, ontreddering van die kern geheel onze verschijning troebel maakt, en ten slotte geheel ons aanzijn inzinkt indien ons ik niet weer wordt opgebouwd, zoo ook is het, wat de kern van het aanzijn betreft, met 't Heelal geweest. Denk u de engelen en menschen weg, en er is geen heelal meer. Woeste, wilde stofmassa's zijn geen heelal. Het kon daarom niet anders, of de verstoring in de harmonie, die in de kern van het Heelal, door opstand en zonde uitbrak, moest, ging ze door, ten slotte de zelfvernietiging van het Heelal tengevolge hebben. In den eens zoo heerlijken engel, die straks duivel en satan werd, is het begonnen. Door zijn opstand werd (Je eerste bint of balk in de zoldering van den creatuurlijken tempel losgerukt, 's Menschen val volgde. De vloek kwam met kracht over deze aarde, in alle levensverschijningen op deze aarde. En onderwijl werkte de uit satan opgekomen ontbindingsmacht derwijs in heel de Schepping door, dat 't al spoedig alles wrak stond, en reddeloos te loor zou zijn gegaan, indien niet van meetaf het woord der Almacht het »zaad der vrouw> , als stut tegen verdere ineenstorting en als beginsel van komende herschepping, in de Schepping had doen indringen. Daardoor is, op wat gebrekkige wijs dan ook, verdere ineenstorting voorkomen, vast bestand mogelijk gemaakt, en een herstel door herbouw doenlijk geworden. Doch dan spreekt het ook van zelf, dat dit herstel, die herbouw en die herschepping zich even ver moest uitstrekken als de verstoring was doorgegaan, en niet enkel onder de kinderen der menschen, maar in alle geestelijke sferen, en uit die geestelijke sferen evenzoo tot in het zienlijke en stoffelijke, kortom, in geheel het samenstel van Gods wondere Schepping moest doordringen.

Zich in dezen ontredderden toestand, ook van het onbezielde Heelal, indenkende, aarzelt daarom de apostel niet in Rom. VIII : 19—22 het uit te spreken, dat de. geheele Schepping, sinds deze val en vloek intrad, zich in beklagenswaarden toestand bevindt, en daarom ^zucht". Zoo toch staat er: Wij weten dat het gansche schepsel te zamen zucht en in barensnood verkeert tot nu toe«. Dit slaat natuurlijk nieteeniglijk op den gevallen mensch, noch ook uitsluitend op de in opstand gekomen engelen. Eer leidt de samenhang er toe, om hier de bezielde Schepping te beschouwen als niet mede gerekend, daar er in vers 23 volgt: En niet alleen dit, maar ook wijzelven, die de eerstelingen des Geestes ontvangen hebben, wij ookzelven, zeg ik, zuchten in ons zelven», iets wat geen zin zou hebben, bijaldien onder > het gansche schepsel» in vers 22 ook de mensch ware opgenomen. Doch ook al acht men, dat het maken van dit onderscheid hier niet doorgaat, vast staat in elk geval, dat de uitdrukking > het gansche schepsel zucht», alles omvat en in zich sluit, en dus ook wat tot de onbezielde schepping behoort. Alzoo hier op aarde de stoffelijke dingen, de planten-en de dierenwereld; en buiten onze aarde al wat in den dampkring, in de sterrenwereld en in het eindeloos verschiet als creatuur Gods het aanzijn ontving. Het staat er zoo uitdrukkelijk: ket gansche schepset', dat uitsluiting of misverstand hier kortweg ondenkbaar is. En nóg opmerkelijker is, dat er bij staat, hoe het gansche schepsel/< • araw^ zucht en in barensnood is. Een te > zamen zuchten» ziet op een gemeenschappelijk lijden, op een ontreddering, die over allen sa^m als gemeenschappelijke bezoeking was uitgestort. Er staat dan ook niet, dat de onbezielde schepping zelve aanleiding tot deze ontreddering gegeven had. De oorzaak en beweegreden wordt niet gezocht in een schuld, die aan de onbezielde schepping zelve te wijten zou zijn. Ook al mocht men zelfs bij verscheidene dieren aan zooiets nog denken kunnen, bij orkanen, aardbevingen, overstroomingen enz. zal toch niemand van een schuld in zedelijkzelfbewusten zin denken. Het lijdt alzoo geen twijfel, of, gelijk ons lichaam zoo bitterlijk de gevolgen van de zonde onzer ziel ervaren kan, zonder dat 't lichaam zelf een ethisch karakter zou dragen, zooook de onbezielde Schepping lijden, bitter zelfs lijden kan om de schuld van engel en mensch, zonder dat haar zelve schuld kan worden toegerekend. De onbezielde Schepping is nu eenmaal met de bezielde Schepping één en lotgemeen, juist zooals dit bij onszelf het geval is met ziel en lichaam, ja zelfs vaak op overerving en lichamelijke verwoesting in de geslachten neerkomt.

Het hangt er daarom maar aan, of we de eenheid van heel de Schepping krachtig genoeg voelen. De zonde doet alles verstuiven, en daardoor gaat het besef van de eenheid en samenhang die door God in zijn Schepping is gelegd, zoo telkens, zelfs principieel voor ons te loor. Nog veel sterker natuurlijk dan de eenheid en samenhang van al 't onbezielde, is de eenheid van ons menschelijk geslacht. We moeten ons, in ons menschelijk bewustzijn, nooit anders dan als lid van het groote lichaam der menschheid gevoelen. In plaats van nu dit gevoel van saamhoorigheid te kweeken, gaat hét menschelijk-individueele hier maar al te vaak zelfbewust en opzettelijk tegen in, zoo scherp tegen in, dat 't zelfs in eenzelfde geslacht, in een familie, in een gezin, onder broeders en zusters te loor gaat, ja, nog zoek raakt tot in Christus Kerk, en sterker, dat ook daar het booze, zondige individualisme, dat van geen saamleven weten wil, den kop opsteekt. Zelfs mo; ., ? n we er niet blind voor zijn, hoe een te sterke spanning in de Gereformeerde belijdenis niet zelden oorzaak is geweest, dat de uitverkiezing als een bekroning van het individualisme werd opgevat. Het scheen in het leven dan, alsof het machtige genadewerk eeniglijk een bond tusschen God Drieëenig en de enkele uitverkorenen was, en alsof zelfs de gemeenschap der hqligen uit onze Belijdenis kon wegvallen^; God schiep alle stukken en deelen van zijn mateloos Heelal in samenhang en verband. Niets staat in Gods machtige Schepping op zichzelf. Het leven der gansche Schepping is als één lichaam. Elk deel, hoe klein en nietig ook, is in het geheel als ingeweven, trekt zelf, en ondergaat de trekkingen van alle overige deelen en deelkens. Muten des afscheidsels heeft God in zijn Schepping niet opgetrokken. Wel heeft satan en heeft de gevallen mensch deze zoeken op te bouwen, maar Gods oogmerk richt er zich juist omgekeerd op, om dezen muur des afscheidsels orSit.x te werpen en te doen verdwijnen. Zooals de apostel in Ef. 2:14 zegt, dat Christus den muur des afscheidsels die tusschen Israel en de volken verrezen was, gebroken heeft, zoo staat eens in de Voleinding alle muur des afscheidsels in heel Gods Schepping neergeworpen te worden, om geen andere afscheiding over te laten dan die tusschen het heilige en onheilige, en in verband hiermee tusschen de geheiligden en hen die in hun onheiligheid hebben volhard. Misschien is het te gewaagd om te zeggen, dat het groote Heelal één organisme, en alle verband tusschen zijn deelen organisch^^fejuist op het stoffelijke ib het begrip^'v^ff^ orgamsfhe' zoo moeilijk toe te passen. Maar ook al mijden we te dier oorzake dit anders zoo passend woord, toch moet te ernstiger bestreden worden elke poging, die 't groote heelal in losse, op zichzelf staande deelen poogt uiteen te wringen en te wrikken. Het Heelal is één., Eén is de gedachte Gods, één in zijn creatie, één in zijn einddoel en bestemming. Wie bij de Voleinding dan ook uitsluitend en eenzijdig aan hemelvreugde voor Gods kinderen denkt, verstaat van verre niet, wat in de Goddelijke gedachte der Voleinding besloten ligt. Alle begrip van Voleinding doelt op herstel van de Scheppingsglorie en op een ontplooiing van die Scheppingsglorie in volmaaktheid voor wat zienlijk en voor wat onzienlijk is, heel de Schepping Gods als één genomen.

Zelfs de Rabbijnsche Commentaren bleken dan ook bij de uitlegging van het Oude Testament te begrijpen, dat, hoezeer alle dingen in volmaaktheid geschapen waren, toch na den val van den eersten mensch, alle dingen aan het verderf zijn onderworpen, en dat ze uit zichzelf zich niet in hun oorspronkelijken staat herstellen kunnen, maar dat dit herstel eerst te wachten is als de Messias komt. In pelijken zin nu betuigt de apostel ons nog beslister, dat alle schepsel als met opgestoken hoofde heimwee voelt naar de ure, waarop de opstanding van Gods kinderen in hun voleinde heerlijkheid te komen staat. Nu is alle schepsel, bezield en onbezield, aan de macht van het niet, aan de ijdelheid, onderworpen, en zulks wel om diens wil, die het aan de ijdelheid onderworpen heeft. Alzoo «iet door eigen schuld, maar als gevolg van den opstand van satan en van den val des eersten menschen. Toch niet voor altoos, noch eeuwiglijk. Integendeel. Omdat de verstorende macht zich op 't werk van Gods majesteit wierp, hangt Gods eere er aan, dat de verstoring worde te niet gedaan, en dat toch hetgeen God met zijn werk bedoelde en beoogde, voleind worde. Daarom glanst over alle verstoring van meet af een wondere hope, d.i. de hope dat ook de onbezielde Schepping zelf eens weer vrijgemaakt zal worden van de verderfenis, waaraan ze nu onderworpen is, om op te waken tot dien toestand van verlossing die ook haar toe zal komen als uitvloeisel van de vrijmaking in de heerlijkheid van de kinderen Gods. In die hope ligt de profetie van den barensnood, die nu, na Christus gezet-zijn in de Troonzaal Gods, ingaat. Het eerste stuk der herstelling is er nu. Christus is in zijn ongesmaldeelde existentie nu het uitgangspunt van geheel de te wachten herschepping geworden. Wat in den Middelaar weer tot stand kwam, toont dat het herstel, de herbouw van het Heelal begonnen is. En dan wel zoo, dat dit doelt en heenwijst op heel de Schepping, bezield en onbezield. Het zal in de Voleinding niet slechts een zaliging der uitverkorenen zijn, maar een schittering van de nieuwe aarde onder den nieuwen hemel, geheel conform het nu verstoorde, maar dan herlevende scheppingsideaal.

Men kan de prijselijke zijde van het Methodisme hoogelijk waardeeren, zonder daarom blind te zijn voor het eenzijdig egoisme, dat er juist op dit punt in schuilt. Is schier eenig doel, waarop het Methodisme afgaat, het verloren, afgedoolde schaap weer tot de kudde van den goeden Herder te brengen, dan is welbezien met het Kruis het groote genadewerk voleind, en komt het er schier eeniglijk op aan, dat de afgedoolden er toe gebracht worden, om de vrucht van dat Kruis in oprecht geloof zich toe te eigenen. Hoe meer afgedoolden men hiertoe bewegen kan, hoe beter; maar feitelijk staat toch elk individu op zichzelf, en zoo nu maar in dat op zichzel. staande individu het geloof gegrond is, en de hoop vaststaat, is bereikt, wat de Methodisten beoogen. Die anders verloren zou zijn gegaan, is nu behouden, en de Heiland redt wie Hem als middel ter redding wil gebruiken. De drang nu die hierin werkt, is kostelijk, en telkens weer beschaamt de Methodist den meer indifferent-geloovige door zijn ijver om zielen te redden. Ook hier mag de eenzijdigheid van de practijk nooit tot voorbij zien van het kostelijk element dat er in schuilt, leiden, maar ook mag het schoone in dezen bekeeringsijver nooit het oog doen sluiten voor de eenzijdigheid, waaraan zulk een actie lijdt, noch voor het egoisme dat er in schuilt. • Men versta dit wel. Er is hier geen egoisme van mensch tegenover mensch. Eer integendeel doelt wie zoo ijvert, op niet anders dan op de redding van zijn naaste. Maar wat hier feil doet gaan, is het menschelijk egoisme tegenover God. Van de twee doeleinden, dat der verheffing van Gods naam en dat der behoudenis van den zondaar, treedt het tweede hier zoo sterk op den voorgrond, dat het eerste in de schaduw terugwijkt. Niet opzettelijk, omdat 't zoo bedoeld is, maar omdat de redding van den zondaar eenig einddoel wordt. En dan natuurlijk doet God geen anderen dienst dan van helper, van medicijnmeester en redder, en wordt vanzelf de indruk geboren, dat niet de verheerlijking van Gods glorie, maar de redding van verloren zielen op den voorgrond staat. En daarom nu is het zoo noodzakelijk, altoos weer van de enkele zielen op 't Heelal in Gods Schepping over te gaan. In de kinderen Gods zal eens het licht der hoogste glorie ontstoken worden, maar bij dien glans zullen alle deelen van het Heelal hun ideëele gestalte gevonden hebben. Ook opdat de verloren mensch begenadigd en zalig worde, maar toch, zelfs over dat hooge doel heen, opdat God Drieëenig schittere in zijn Goddelijk werk, gelijk dit in het gansche Heelal zal voleind worden.

Zoo wil het de Openbaring in de Heilige Schrift, en hierop mag door ons niets worden afgedongen. Wie ook maar iets te kort doet aan Gods majesteit, gelijk die in de Voleinding als hoofddoel moet uitschitteren, zondigt tegen het Soli Deo Gloria. Het is niet de vraag, in hoeverre het Heelal u al dan niet interesseert. Zeer wel mogelijk dat ge schier nooit naar de starrenwereld opziet, dat de engelenwereld u o, zoo weinig belangstelling inboezemt, en dat 't u, bij uw sterven, volkomen koud en onverschillig laat, wat er na uw dood van heel deze aarde worden zal. Bij heele groepen kan men zelfs in Christus Kerk de belijders vinden, die nooit verder vragen, dan hoe ze zalig zullen worden, en die voor de eere Gods in het groote Heelal der Schepping niets voelen en er zelfs nooit aan denken. Maar al wil men dit verschoonen en verontschuldigen, het blijft af te keuren. Eerst God liefhebben, blijft het hoog gebod van uw Heiland. Eerst God liefhebben, niet zoo maar, als gevoelsuiting, maar met heel uw ziel, met heel uw hart, met heel uw verstand en met al uw krachten. En hieraan nu voldoet niet, al wie in hoofdzaak eigenlijk alleen op zijn eigen zaligheid bedacht is, en om de voldoening, die aan God als Schepper van het nu verstoorde Heelal toekomt, zich nauwelijks bekreunt. Dat ge zelf uw behoudenis zoekt, is uitnemend; dat ge anderen liefhebt als u zelf en ook op hun behoudenis bedacht zijt, is een liefdeuiting waardoor ge menigeen beschaamt; en toch zal wie geen ander begeeren kent dan om 't verlorene te zoeken, tegenover h& t eerste en groote gebod te kort schieten. Hier toch, waar het op de eere Gods aankomt, gaat de oproeping uit tot hart, ziel, verstand en alle krachten van uw wezen. God wrocht het Heelal als product van zijn Almacht. Dit reuzenwerk Gods ligt nu gebroken en verstoord, en dat 't 'nog stand hield, is alleen aan de Gemeene Gratie te danken. Het raakt dus Gods eere en de eere van zijn heiligen Naam, dat dit gebroken Heelal, in al zijn deelen weer worde opgericht. Niets mag gebroken blijven zooals 't is. Het moet al of uitgeworpen of in gloriestaat hersteld worden. En ook gij moogt als hoogste doel van uw aanzijn geen ander ideaal voor oogen houden, dan om hiertoe mede te werken, hieraan u toe te wijden, en hiervoor nu hier, en eens hiernamaals, te leven. Ook gij moet het zuchten van al het schepsel beluisteren, en om Gods wil jagen naar de Voleinding, als eens dat zuchten in den eindeloozen lofzang van 't Halelujah zal ondergaan.

Wie anders doet, stuit gedurig op de Schrift, leest over de sterkste uitdrukkingen van profeet en apostel heen, en niaakt van de Schrift een verkleinden Bijbel, waaruit de helft is weggelaten omdat ze zijn ziel niet toespreekt. Betuigd wordt ons, dat God den gekruisten Christus uitermate zeer verhoogd heeft; en hem een naam gegeven heeft, welke boven alle naam is. Wie nu weet wat de uitdrukking naam hier beteekent, en hoe in dien naam ligt opgesloten al de macht en majesteit en heerschappij, die in den naam van Koning schuilt, die beseft dan ook wat bedoeld is in wat er onmiddellijk op volgt: gt; Opdat in den naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen die in den hemel, en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zou beijden dat Jezus Christus de Heere zij, tot heerlijkheid Gods des Vaders. > Nog klaarder brengt de apostel deze allesomvattende gedachte naar voren in Efeze 1 : 20 v.v., waar ons betuigd wordt, dat de Christus nu in dien zien de Heere, de Heer en Meester van en over alles is, dat hij staat, verre zelfs, »boven alle Overheid en macht en kracht en heerschappij, en alle naam die genoemd wordt, niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende, en heeft alle dingen zijn voeten onderworpen". En hiermee geheel in overeenstemming betuigt ons 1 Cor. XV : 24 v.v., dat het de Christus is, die volstrekt niet alleen de uitverkorenen zaligen zal, maar die ter handhaving van de eere Gods en om de Goddelijke glorie van den Drieëenige te verwerkelijken > alle heerschappij en kracht en macht", die tegen God in verzet was, niet maar ten onder brengen, maar geheel te niet doen zal, om daarna de Koningskroon, gelijk ze eens in de oorspronkelijke Schepping, voor haar verstoring, glansde, aan God Drieëenig terug te geven, opdat God de Vader zelf weer onverlet en ongedeerd en ongetemperd in zijn Koninklijke Majesteit voor alle schepsel uitkome.

Over dit - ite niet doen f. leze men vooral niet heen. Reeds in 1 Cor. 2 : 6 had de apostel het meer ter loops uitgesproken, dat > de oversten dezer wereld te niet worden*.. Onder die oversten worden verstaan zij, die de leiding van hetleven dezer wereld op zich namen; er staat toch dat hier gedoeld wordt op de wijsheid van de oversten der wereld. Men kan hieronder alzoo verstaan de wijsgeeren, de staatslieden, de oeconomen, de volksmenners, de zangers, de mannen van de Pers, kortom alle lieden die door hun woord, hun ordonnantie, of hun invloed^ de leiding van het leven in deze wereld op zich hebben genomen, en dit gedaan hebben buiten de heilige Openbaring om. Van deze allen nu wordt gezegd, dat ze te niet gaan en dat er eens van wat zij gebouwd, gesticht en opgericht hebben, niets zal overblijven. Dit nu stemt geheel saam met wat reeds Jesaja profeteerde van een nieuwe aarde onder een nieuwen hemel (66:22). Zelfs wordt dit nieuwe op schier alles toegepast. Zelfs zal de geloovige zijn > een nieuw schepsel". Hij zal worden »een nieuw mensch." > Hij zal den ««> aa/^« mensch aandoen". Ja, in Openb. 21:5 zegt hij die op den Troon zit, zelfs: Ziet, ik maak alle dingen nieuw.». Dit nu is volstrekt niet alleen in maatschappelijken of geestelijken zin bedoeld, maar slaat even beslist ook op de zienlijke wereld, op al het geschapene in Gods groot heelal, daar toch een andere apostel ons betuigt: Wij verwachten, naar zijn belofte, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, in dewelke gerechtigheid woont». En deze toekomst zal verwezenlijkt worden niet door ommekeer in de zeden en gewoonten, maar door een onzettenden wereldbrand. Immers »we verwachten een toekomst in den dag Gods, waarin de hemelen, door vuur ontstoken zijnde, zullen vergaan. En de elementen zelve brandende zullen versmelten.»

Er is alzoo niets van aan, dat hetgeen te gebeuren staat, alleen een geestelijke doorwerking zal zijn, die zielen zaligen of zielen verderven zal. Heel de Schepping gaat eens onder. Niet om onder te blijven. Opstanding, Verrijzenis en Verheerlijking blijft tot op

de jongste ure der Voleinding het wachtwoord. Maar als 't in dien dag der dagen gaan zal om gansch Gods Schepping, om c 't al omvattend Heelal, om wat zienlijk en onzienlijk, om wat stoffelijk en geestelijk is, om engel en om mensch, en om "alle creatuur die God tot aanzijn riep, dan is het toch onverantwoordelijke Schriftverzaking, zoo we alle aandacht eenzijdiglijk op de zaliging van de enkele ziel sa& mtrekken, en ons om wat voorts inGodsHeelal zijn glorie verkondigen moet, niet bekommeren. Zoo komt dus alles hier aan op de juiste opvatting van Jezus' Hemelvaart. Zeker, er was ook loon in die Hemelvaart voor het reeds voltooide werk op Golgotha; maar toch, ge verstaat Jezus' Hemelvaart niet, zoo ge niet ziet en tast, hoe er voor den Middelaar, aan Gods rechterhand ge zeten, nu een tweedy stuk van zijn Middelaarstaak beginnen gaat; hoe die taak doelde op de herschepping van hemel en van aarde; en hoe de inzet van die allesomvattende heerschappij hier gegeven was in het feit zelf, dat de Christus bij den Troon Gods zijn plaats innam, hiet enkel als Zone Gods, maar tegelijk & \s Zoon des Menschen; en evenmin alleen naar zijn ziel, maar even beslist met zijn lichaam, dat, zelf nieuw, nu het gereede uitgangspunt werd van de nieuwe aarde die onder den nieuwen hemel komen zou.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 december 1914

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 december 1914

De Heraut | 4 Pagina's