Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

DR. A. G. HONIG. „ETHISCH" OF GEREFOR­ MEERD ? — EENE STUDIE. — Utrecht. G. J. A. Ruys. 1914.

III. I

En zoo kom ik dan nu aan het tweede deel van DR. Homo's STUDIE, hehvelk loopt van p. 31—76 en waarin hij zich voorstelt aan te toonen, »dat ^de Theologie niet op de geloofservaring der gemeente kan worden gebouwd". Hier zet HONIG zijn lezers den hoofdschotel voor.

Op p. 51 toch zegt hij: »eeh der hoofdbeginselen van de «ethische» richting is ook, dat zij het dogma-in de Theologie wil optrekken op den grondslag van de geloofservaring der gemeente. Dit is eigenlijk de grondgedachte. De spil, waarom alles draait." En op p. 66, dat het hem »vooral gaat om het - hoofdbeginsel'van de »ethische" richting: de Theologie moet opgebouwd op de geloofservaring der gemeente".

Dit nu raakt wat dé oudere DE LA SAUSSAYE noemde: »dc wgsgeerige karakteristiek van het beginsel dof theologische wetenschap" of korter gezegd : de wetenschappelijke methode.

Tegenover deze methode der ethische Theologen stelt nu DR. HONIG als gereformeerd Theoloog de zijne, dat: »de Heilige Schrift is de kenbron der waarheid, het principium externum der Theologiae" p. 8; dat: »Gods Woord de grondslag is voor het dogma en de Theologie" p. 59; dat: »de Heilige Schrilt de kenbron der waarheid is".

Als gereformeerd Theoloog stelt HONIG zich dus voor aan te toonen, dat wat de ethische richting wil doen en meent te moeten doen, niet kan.

Men ziet, dat wij in dit tweede deel der STUDIE : „ETHISCH" OF GEREFORMEERX> ? metterdaad den hoofdschotel voor ons hebben. Iets waarmee ik, allerminst geacht wil worden te meenen, dat het eerste deel niet anders dan Iwrs d'oetivre zou bevatten. En men ziet ook, dat de tegen stelling „Ethisch-Géreformeerd" hier teruggebracht is tot een methodologische.

Wie zich zet aan de lezing dezer STUDIE zet zich aan een van geestelijk voedsel rijkvoorzienen disch. Dan, hij heeft heel wat door te werken, eer hij aan den suffisanten hoofd schotel toekomt. Evenwel, wie maar volhoudt zal zich niet te beklagen hebben. De vriendelijke gastheer heeft gezorgd voor een goede aansluiting tusschen de verschillende gangen. Zonder beeldspraak, het betoog: „dat de Theologie niet op de geloofservaring der gemeente kan worden gebouwd", hetwelk PROF. HONIG zich voorstelt in het tweede deel zijner studie te leveren en welk tweede deel, zooals ik reeds zei, op.p. 31 begint — dit betoog krijgen we eerst op p. 51. Evenwel staat, wat op die 20 voorafgaande bladzijden geschreven is, allerminst buiten verband met dat betoog.

Het sluit er bij aan, bereidt er op voor.

Van die 20 voorafgaande bladzijden, die, wat ik zou willen noemen: een betuiging van instemming en een weerlegging bevatten, zal ik in dit artikeltje een kort overzicht geven.

Eerst dan de itbetuiging van instemming (p. 31-35).

Het methodologisch verschil waarover het in ETHISCH OF GEREFORMEERD in hoofdzaak gaat, hangt, zooals HONIG terecht inziet, saam met het: uitgangspunt óf in het subject of in het object nemen.

In de nieuwere wijsbegeerte vinden wij het eerste bij KANT en onder diens, zij het ook zeker middellijken invloed, vinden wij dat, in de genieuwere theologie bij SCHLEIERMACHER.

Al acht nu ook HONIG de inwerking van ViNET op den ouderen DE LA SAUSSAYE sterker dan dien van SCHLEIERMACHER, - toch erkenthij op p. 25, dat met SCHLEIERMACHER, ook DE LA SAUSSAYE, „zijn uitgangspunt niet in het object, maar in het subject nam".

Dit nu komt hier op neer, dat men zijn uitgangspunt dan niet in de religio objéctiva, maar in de religio subjectiva neemt.

Het Zerrbild van dit subjectivisme, ^-dat echter, en ik wensch dit met nadruk uit te spreken, met de ethische Theologie niets te Hiaken •• heeft, — ontmoette ik, op religieus gebied, in mijn pastorale practijk nu en dan bij dat »mysticisme«, hetwelk voor alles af ging op de zielstrillingen van de »bevinding*, maar dat van den Bijbel ala de »bij-bel" sprak.

Dan, al meent HONIG dit > z'n uitgangspunt in het subject nemen« ook te moeten bestrijden, voor het goed. recht der .religio subjectiva komt hij in zijn STUDIE niet minder dan voor dat der religio objéctiva op.

En dit geeft hem, die met den gloed der overtuiging, mij zoo weldadig aandoende bladzijden 31—35 indepen, waarophij de »ethische« richting zijn instemming betuigt met haar krachtig pogen om »èn in de evangelie-prediking èn bij haar apologetisch optreden op het erf der wetenschap", te rekenen met, wat bij noemt > de behoeften van het menschelijk hart". Iets waarbij HONIG en dat zeer terecht, niet verzuimt er even op te wijzen, dat "dit echter niet een monopolie van de ethische richting is.

Dit subjectieve element in de religie is ook door de Gereformeerden, nóch in de wetenschap der Theologie, noch in dé prediking genegeerd.. Al was het ook, zoo hier »ls daar, niet het «uitgangspunt". »Alleen toen het geloofsleven inzonk, en de leerstellige uiteenzetting in de preek het een en het al werd, werd het door de Gereformeerden verwaarloosd". Slechts heb ik bij dit „instemming-betuigen" één bedenking, die ik, juist omdat het mij zoo weldadig aandoet, noode uitspreek.

Zij is deze.

Waar de Ethischen van „consciëntle" oi „geweten" spreken, verstaan zij daar iets anders onder dan de Gereformeerden er onder ververstaan. HONIG weet dit natuurlijk ook en zet egenover deze ethische dan ook een gerefor meerde omschrijving der „consciëntie" en wel die van KUYPER. ISfu is zeker „geweten" zulk een weinig vaststaand en algemeen geldend begrip, dat ROTHE kon voorstellen het in de wetenschap maar niet te gebruiken. Doch, waar HONIG voor de omschrijving van KUYPER kiest, ware op de, door de Ethischen van VINET overgenomen omschrijving, op deze „instemming betuigende" bladzijden ietwat meer voorbehoud, mijns inziens, niet overbodig, geweest.

En nu de weerlegging (p. 36—51).

„Dat de door God geopenbaarde waarheid zich met aandrang richt tot het hart en het geweten des zondaars, staat dus vast".

Aldus begint DR. HONIG, na zijn instemmingbetuigen met het opkomen door de Ethischen vopr het subjectieve element in de religie op p, i(> een nieuwen passus, die dan doorloopt tot op p. 51.

Hij betoogt daarin, dat uit het voorgaande niet voortvloeit, de tweeërlei bewering van|de Ethischen 1". dat de waarheid niet intellectualistisch mag opgevat, aangezien zij een ethisch karakter draagt; 2°. dat het niet gaat van het verstand naar het hart, maar omgekeerd uit het hart naar het verstand. . -

Ik zou hier willen vragen of het niet juister ware, sub 1 van intellectueel inplaats van intellectualistisch, en sub. 2. van wil inplaats van hart te spreken.

Doch, hoe dit zij, de rake weerlegging van deze twee theses behoort, naar het mij voorkomt, tot de beste stukken in deze STUDIE.

De volgorde waarin PROF. HONIG deze twee theses bespreekt is, omdat hij dit voor zijn lezers gemakkelijker vindt, juist-de omgekeerde van die lyaarin hij ze opgeeft. Üok ik laat dus m dit mijn resumé de tweede aan de eerste voorafgaan.

Het gaat niet van het verstand naar 7tei hart^ maar onigekeerd vit het hart naar'hei verstana. (p. 36—43).

HONIG beroept zich voor deze stelling der Ethischen op PROF. MULLER, uit wiens HANDBOEK DER DOGMATIEK hij een breed citaat geeft.

Zijn weerlegging is deze.

Het dilemma is niet juist gesteld.

In het zaligmakend geloof als actie is zeker naast het element vz.xi kennen — dus een intellectueel, ook een ethisch — dus een element van willen. Maar wijl het bij den zondaar niet tot de actie of > dadelijkheid" des geloofs komt, zonder dat hem vooraf, in de wedergeboorte > in enger zin" of de inplanting van het nieuwe leven, het geloof als habitus of hebbelijkheid is geschonken, en men dadrbij niet kan vragen: »wat geschiedt het eerste, de verlichting des verstands of de omzetting van den wil, aangezien beide tegelijkertijd gebéuren", — gaat het „entweder — oder" hier niet op. Wie nochtans de tegenstelling vasthoudt en alleen op de wilsdaad ziet, loopt gevaar voor Remonstrantisme.

En nu de tweede stelling.

De waarheid mag niet intellectualistisch opgevat., aangezien zij een ethisch karakter draagt. (p. 43-51).

Zijn weerlegging van deze bekende stelling der Ethischai is deze.

De nadere, doch zeer verscheidene omschrijvingen der Ethischen van deze stelling meent HONIG dus te mogen saam vatten: »naar de Heilige Schrift openbaart God geene leer maar zich zelven, deelt dus zijn leven mede, en dat leven wordt daarna licht".

Hij begint zijn weerlegging" met er op te wijzen, dat metterdaad de oud-liberale Theologie van het begin der 19e eeuw het begrip «openbaring" streng intellectualistisch-opvatte", doordat zij er niet anders in zag dan de bekendmaking eener leer, die door de rede begrepen en aanvaard en tegen bestrijding en ontkenning gehandhaafd moest worden. Daarna wijst hij beslist de bewering af dat, zooal niet CALVIJN, dan toch de Gereformeerde Dogmatici van de 17e en 18e eeuw zulk een op\atting van «openbaring" zouden hebben gehad. Niettemin houdt hij even beslist staande, dat «waarheid niet een ethisch begrip, maar een begrip is, dat thuis hoort in sfeer van het intellectueele". En dat óok, zooals hij p. 48—50, met een beroep op CREMER en de nieuwe commentaren op het Johannes-Evangelic, tegenover de Ethischen aanwijst, —in het N. T. Alleen maar, «het rechte zien van de waarheid is, " zooals ook DE LA SAUSSAY' beweerde, zonder wedergeboorte onmogelijk". Of, zooals HONIG het zelf uitdrukt, «de waarheid, die een intellectueel karakter draagt, heeft in zooverre ook een ethische zijde", als het zien der waarheid, dan «ook onmiddellijk inwerkt op onzen wil".

„De openbaring Gods is mededeeling èn van leer . èn-van leven." p. 48. Het wil ook mij voorkomen, dat in dit ongeseheiden, mits ook onderscheiden voorstellen van vivilicatie en revelatie, van levendmaking en openbaring, het juiste getroffen is.

Men ziet dat PROF. HONIG èn door zijn „instemming-betuigen" èn door zijn „weerlegging" op p. 31—51 metterdaad voor zijn lezers den weg gebaand heeft tot de behandeKng van zijn betoog: „dat de Theologie niet op de geloofservaring der Gemeente kan gel> ouwd".

Over dien „hoofdschotel" in mijn slotartikel.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 januari 1915

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 januari 1915

De Heraut | 4 Pagina's