Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

CLIX.

VIJFDE REEKS.

XXI.

En zij waren volhardende in de leere der Apostelen, en in de gemeenschap, en in de breking des broods, en in de gebeden. Hand. II : 42.

Zelfs de schijn van een duurzaam ambt is, voorzoover uit het Nieuwe Testament blijkt, aan het Apostelschap nimmer gegeven. De poging van de zijde der Irvingianen beproefd, om van het apostelschap in de 19e eeuw een nieuwe verschijning te geven, vond in de H. Schrift geen den minsten steun, en schijnt nu reeds op een volkomen fiasco te zijn uitgeloopen. In Hand. XII : 1 v.v. wordt ons wel bericht, dat Herodes de hand sloeg aan den apostel Jacobus, maar noch hier noch elders in de Schrift wordt ons ook maar iets bericht van de keuze van zijn opvolger. Zelfs wordt de terechtstelling van den apostel Jacobus, zonder eenige nadere mededeeling, bericht, en eerst uit Clemens Alexandrinus' werken zijn we te weten gekomen, dat de aanklager van Jacobus, door diens geloofsbetoon bij zijn sterven, zelf tot Christus bekeerd is, en later evenals Jacobus is ter dood gebracht. Het twaalftal van de apostelen was alzoo weer op het elftal teruggebracht. Wel heeft men het pogen voor te stellen, alsof Paulus de door Jacobus' sterven leeggevallen plaats in het apostelschap had ingenomen, maar dit gaat daarom niet op, omdat Paulus roeping en inzetting ia het apostolaat reeds in Handelingen IX bericht wordt, terwijl de ter dood brenging van JacobuS eerst drie hoofdstukken later wordt medegedeeld. Vandaar, dat onzerzijds indertijd de gissing gewaagd werd, of niet de leegte die in het twaalftal door Judas' zelfmoord gaapte, door de roeping van Paulus tot het apostolaat was aangevuld. Vooral Openb. XXI : 14 doet vermoeden, dat hier iets achter schuilt, waarvan het bericht uitbleef. Daar toch lezen we, dat in de twaalf fundamenten van den muur, die het nieuwe Jeruzalem omgaf, de namen der twaalf apostelen gegraveerd stonden. Dit doet vragen, hoe deze twaalf apostelen gerekend zijn. Viel Paulus hierbij uit? Is dit denkbaar? Kan en mag aangenomen worden, dat de apostel die het rijkst het Evangelie onder de volken verspreid heeft, bij deze berekening niet zou' zijn meegeteld? Vandaar het vermoeden, dat de aanvulling van de twaalf door de keuze, die vlak voor Jezus Hemelvaart op Matthias viel, wel tijdelijk gold, maar dat toch de wezenlijke aanvulling van het twaalftal eerst op den weg naar Damascus plaats greep; en dit te meer, wijl van dezen Matthias als apostel verder niets bericht is. Dat nu wèl na Judas' zelfmoord, maar niet ha Jacobus' terechtstelling, aanvulling van het twaalftal hetzij dan door de keuze van Matthias, hetzij door de roeping van Paulus, plaats greep, toont aan, dat het apostolaat wel bij zijn aanvang in zijn compleetheid met het twaalftal van de stammen overeenkwam, maar daarna in zijn verder verloop uitstierf, zonder hersteld of vernieuwd te worden. Van een duurzaam of blijvend ambt droeg uit dien hoofde het apostolaat niet het kenmerk. Zelfs is van een eenigszins voltooide organisatie van het apostolaat in de Handelingen geen sprake. Dat Petrus èn in Hand. II na het Pinksterwonder, èn in Hand. XV in het Synodaal Convent als spreker op den voorgrond treedt, was met het oog op zijn talent en gaven geheel natuurlijk, en hing met Jezus uitspraak: Gij zijt Petrus, en op u zal ik mijn gemeente bouwen«, zeer zeker in zooverre saam, dat Jezus Petrus talent en gaven doorzag, en hem juist met het oog daarop tot het apostolaat geroepen had. Maar toch is hierbij zelfs van een Voorzitterschap in de Handelingen geen sprake. Reeds op den Pinksterdag zelven wordt de eenheid der Kerk van Christus veeleer daarin gezocht, dat alle gedoopten «volhardende waren in de leer der apostelen».

Op het normale karakter van het apostolaat mag uiteraard niets worden afgedongen. Gelijk in Hebr. III:1 de Christus zelf niet alleen Hoogepriester, maar ook Apostel van den Vader wordt genoemd, zoo zijn de twaalven de apostelen van den Christus. Gelijk de Christus in het ambt stond, zoo stonden bok zij in het ambt. Tot aan hun inzetting in dit ambt waren ze discipelen. Het apostelschap ontvingen ze eerst daarna. Doch al ware het, dat zij in deze hoedanigheid ten deele ook het gewone bestuur over de Kerken uitoefenden, toch'kan niefe, gezegd, . dat. dit, , cen; trg, al .bestuur van het apostolaat zijn vertakkingen in Azië, Afrika en Europa had. Waar ook het Evangelie buiten Jerusalem hetzij onder Joden of Heidenen gepredikt wordt, en er als gevolg van deze prediking een Kerk van Christus ver.-ijst, steeds wordt het bestuur van deze Kerk ter plaatse ingesteld, hetzij door den missionaris, hetzij door de bekeerden zelve. En wel wordt een enkel maal bericht dat ook. Paulus aan deze inzetting van het bestuur deel had, maar dan had dit zijnerzijds plaats, overmits hij zelf daar ter plaatse de missionaris was geweest. Maar hoe veel Kerken ook allengs opkomen, er is geen sprake van, dat de gezamenlijke apostelen bij decreet tot de stichting en planting van de Kerken in die onderscheidene plaatsen overgaan, noch ook dat op een plaatselijk gedane keuze goedkeuring van het apostolaat te Jerusalem gevraagd wordt. Het oordeel en de beslissing van het apostolaat is ingeroepen over het allesbeheerschende vraagstuk, of de Heidenen eerst Joden moesten worden, om eerst alzoo in de Kerk van Christus te kunnen ingaan; het groote probleem van den toenmaligen tijd. Maar voor het overige gaat er van het apostolaat wel een geestelijk-leidende, maar niet een directieve-organiseerende actie over alle Kerken der toenmalige Christenheid uit. Later zijn de Apostelen zelfs naar zeer onderscheiden landstreken getogen, zonder dat uit iets blijkt bijv. van een jaarlijksche samenkomst. Het was »de leer der apostelen", gelijk Hand. II : 42 zegt, die de eenheid aangaf en in stand hield. En toen ten slotte alle Apostelen, niet als één college en op eenzelfde plaats, maar in onderscheiden landen, en elk naar eigen ongeval vergeten of ter dood gebracht waren, is geen poging zelfs aangewend, om wat in hen wegviel, door de stichting van een ander college te vervangen. Wel later, maar niet terstond na het uitsterven van de apostelen, en althans niet op hun aanwijzing.

Het trekt dan ook de aandacht, dat in het Convent of in de Synode te Jeruzalem, waarvan Hand. XV ons het bericht geeft, de Apostelen allerminst op zichzelf staan, maar in één adem ^genoemd worden met de ouderlingen. Toen toch, zoo lezen we in Hand. XV:4, de afgezondenen van Antiochië te Jeruzalem waren aangekomen, werden ze ontvangen:1". van de Gemeente, 2". van de Apostelen, en 3". van de Ouderlingen. In VS. 6 staat dan ook: gt; De apostelen en de ouderlingen* vergaderden tezamen, om op deze zaak te letten. Eerst neemt nu op die vergadering Petrus het woord. Daarna doen niet Paulus en Barnabas, maar Barnabas en Paulus (en alzoo Barnabas voorop) mededeeling van wat in Antiochië en elders levensvraag in de Kerk was geworden. Jacobus geeft daarna dan zijnerzijds advies. En na deze drie of vier sprekers, zoo meldt vs. 22, viel toen aanstonds het besluit, een besluit dat genomen werd niet door één Apostel, ook niet door de Apostelen als college, maar door l». de gemeente, 2. de Apostelen, en 3". de Ouderlingen; alleen met deze afwijking in vs. 4, dat in vs. 4 eerst de gemeente genoemd werd, en dat hier in vs. '22 de gemeente achteraankomt. De Ouderlingen daarentegen behoudert hunzelfde rangorde. Ze komen na de Apostelen, doch het feit blijft, dat de Ouderlingen met de Apostelen .saam, in één gemeenschappelijk besluit, de beslissing vallen lieten. Een beslissing die hierin bestond, dat drie > voorgangers» uit de Kerk van Jeruzalem in gezelschap van Paulus en Barnabas naar Antiochië werden afgezonden met een schriftelijk manifest. In dit manifest nu zijn het weder niet de Apostelen, die alleen en eigener gezag hun beslissing overbrieven, maar ook in dit schrijven luidt het hoofd, eenigszins breedvoerig zelfs: De apostelen, en de ouderlingen, en de broeders, enz.» Ook hier alzoo de vermelding van de drie factoren: postelen, ouderlingen en gemeente. Van deze drie groepen wordt nu medegedeeld, dat ze te zamen zijn geweest, en dat het hun (d.i. dan de Apostelen, Ouderlingen en Broeders) eendrachtelijk goed heeft gedacht, deze missie naar Antiochië te zenden. En nu komt de beslissing zelve, en hierin heet het nu, »dat het den Heiligen Geest en ons goedgedacht heeft*. De Apostelen staan alzoo voorop. Bij hen is de leiding. Maar de plaatselijke, te Jeruzalem gevestigde Kerk oefent door middel van haar ouderlingen mede gezag uit, en de opgekomen leden dier kerk werken tot het besluit mede, en saam aarzelen ze niet het uit te spreken, dat ze alzoo saam organen van a'r« Heiligen Geest zijn, en dat uit dien hoofde de broederen te Antiochië zich aan dit hun besluit hebben .te onderwerpen.

Vreemd doet het hiei-bij'-glleen aan, dat hier van Paulus gesproken'^Vordt, als stond hij buiten den apostelkring; ' Dit gaat zelfs zoover, dat in het officieele manifest Barnabas vóór Paulus wordt genoemd. , Ze worden daar toch in het schrijven (zie vs. 25) vermeld, als > onze geliefde Barnabas en Paulus«, en ze worden aangemerkt niet als in het ambt staande, maar als »mênschen die hun ziel hebben overgegeven voor den naam van onzen Heere Jezus Christus*, zonder dat van Paulus' roeping of apostelschap ook maar met een woord melding geschiedt. Wel was Paulus (zie Hand. TV : 26 v.v.) na zijn bekeering naar Jeruzalem getogen, en was - daar met de apostelen in-en uitgaande geweest, maar er bleef toch in Jeruzalem onder de Gemeente zekere vreeze en be& chtheid heerschen, en: ngelijfd in het Apostolisch college is hy toen althans niet. Denken we ons in deze eenigszins vreemde verhouding terug, dan beantwoordt wat ons bericht wordt, zeer zeker niet aan wat wij ons als eisch zouden voorstellen. Naar onze opvatting z, ou er een officieele opneming van Paulus in het Apostolaat hebben moeten volgen, en zou van meet af ook Paulus moeten opgeroepen zijn om meê te vergaderen, zoo dikwijls de apostelen saam kwamen. Hiervan echter vinden we geen spoor. Het Twaalftal begint met te Jerusalem te blijven, al spoedig valt één hunner, Jacobus, door zijn martelaarsdood uit, en als dan Paulus de beslissing van het apostolaat over de besnijdenisquaestie komt vragen, stemt hij zelf niet mede, en neist straks alleen af, om zijn groote missiën in Klein-Azië en Europa te vervolgen. Zoo ziet men dat aan den collegialen vorm en aan de colleQ.^*-; saamsteffing van het Apostolaat niet te veel waarde mag worden gehecht. De beteekenis van het Apostolaat lag in de roeping der Apostelen van Christus, en in de gave des Heiligen Geestes, die hen in staat stelde het Evangelie onder woorden te brengen, dit gepredikt Evangelie met wonderen te bezegelen, en alzoo in de leer die ze predikten, het fundament voor de Kerk te leggen. Nader verband ontstond er aanvankelijk onder de vele kerken nog niet. Elke kerk stond op zich zelf. De gemeenschap die deze kerken met elkander onderhielden, droeg een geheel vrijwillig karakter, en telkens weer bleek hoe hierbij het gezag van Paulus op den voorgrond trad. Wel erkenden de kerken elkander onderling. Leden en voorgangers uit de ééne kerk bezochten een of meer der andere kerken. Toen de kerken van Palestina gebrek hadden, heeft met name Paulus op groote schaal in Europa voor haar gecollecteerd, maar ook dit geschiedde zonder nader verband of officieele aanschrijving. En als ten slotte het Apostolaat wegvalt, doordien de Apostelen de ééne voor en de andere na uitsterven, zoodat er ten slotte niet meer dan één enkel Apostel over is, valt van een geregeld Classicaal of Synodaal verband nog geen spoor te ontdekken. Wat te Jerusalem als Convent bijeenkwam, kwam bijeen naar aanleiding van één bepaalde vraag, en was in 't minst niet de vergadering van een College, dat telken jare of om de drie jaren vergaderde. Van vast geregelde organisatie ontbrak dus nog zelfs 't begin. En het bleef tot na den dood der Apostelen bij wat 't reeds aanstonds op den Pinksterdag geworden was: eloovigen in allerlei steden en dorpen en streken, ' die één bleken, omdat ze «volhardende waren in de leer der apostelen «.

Tot gelijke uitkomst leidt het gebruik van het woord Opziener of Bisschop, dat al te gader zes malen gebezigd wordt. Opziener en Bisschop is geheel hetzelfde woord. In het Grieksch staat het woord Episcopos. Laat men nu van dat woord de beginletter en den uitgang weg, dan blijft over Piscop, waarvan de p naar de wet der klankverschuiving, in het Fransch in een V en in de Germaansche talen, waartoe ook de onze behoort, in een b is overgegaan. De Franschen zeggen daarom Evcqtie, de Duitschers zeggen Bisschof, wij zeggen Bisschop, en in het Latijn heet het nog Episcopus. Onze overzetters hebben, om de Bisschoppelijke hiërarchie te keeren, het woord Bisschop in dat van Opziener omgezet. In de Engelsche vertaling vindt men beide woorden gebezigd. Stond het in het meervoud, dan werd het vertaald door Overseers of opzieners, maar stond het in het enkelvoud, dan zette men het over door Bishop. In Hand. 20 : 28, waar Paulus in het meervoud spreekt van sde geheele kudde waarover de Heilige Geest u tot o-pzienrrs gesteld heeft", staat in de Engelsche vertaling »the flock over the which the Holy Ghost has made you overseers^., maar in 1 Tim. 3 : 2, waar in het oorspronkelijk geheel hetzelfde woord: piscopus stond, is het aldus vertaald: If a man desires the office of a Bishop f.. Het is duidelijk wat tot deze J tweeërlei vertaling geleid heeft. Men bleef in de Engelsche Kerk aan het Bisschoppelijk ambt vasthouden, en vertaalde daarom het Grieksche woord, zooveel het eenigszins ging, door Bisschop. Stond het echter in het meervoud, dan kon dit uiteraard niet, daar in eenzelfde kerk geen meerdere Bisschoppen tegelijk konden zijn, en daarom gebruikte men dan in zulke teksten het woord Overseers, dat geheel overeenkomt met het woord Opzieners, dat onze vertalers kozen. Wat de Engelsche overzetter deed, was alzoo pure willekeur. Van tweeen één, men moest óf het woord Bisschop óf het woord Opziener nemen, maar dan 't ook vastelijk bezigen, zoo dikwijls het woord episcopos in den grondtekst stond En geeft men nu eenmaal aan het woord Bisschop den zin, dien het historisch verkreeg, als doelende op een hoofd over meerdere kerken, dan natuurlijk mag men in de Schrift niet van Bisschop, maar moet men van Opziener spreken, want de beteekenis van het Grieksche woord laat het gebruik bij meerdere personen in eenzelfde kerk tegelijk toe. Juist wat in Hand. XX : 28 te lezen staat, strekt dan. ook ten bewijze, dat onze Overzetters het juiste woord kozen. Daar toch wordt verhaald (zie VS 17) dat Paulus van Milete naar Efeze toog, en daar ^de ouderlingen der gemeente bij ziclv ontbood"; en toen deze nu met hem vergaderd waren, sprak hij deze ouderlingen aldus toe: gt; Hebt acht op de kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners (episcopoi) gesteld heeft". Hier kon van bisschoppen geen sprake zijn, en zoo is alleen het woord opziener hier bruikbaar. Epi is op, scopos is zien. Opzie-, ner geeft dus volkomen juist de gedachte weer.

Vraagt men nu, hoe de Apostel, die anders steeds het woord ouderlingen bezigt, er toe kwam, om hier, en evenzoo in Filippus I : 1, 1 Tim. 3 : 2 en Tit. I : 7, van Opziener te spreken, dan verklaart dit zich uit het feit, dat het woord ouderlingen van Joodsche herkomst was, en dat deswege in een kerk in het Heidenland een enkel maal aan een andere uitdrukking voorkeur-werd gegeven. Ook had het dit voor, dat het op den Christus zelven-kon worden toegepast; iets wat bij het woord Ouderling niet kon. Zoo zegt Petrus in zijn eersten zendbrief II : 25 : »Want gij waart als dwalende schapen, maar gij zijt nu bekeerd tot den Herder en Opziener uwer zielen", waar de Engelsche vertaling weder gezet heeft: the Shepherd and Bishop of your souls". Nu houde men in het oog, dat niet in de Heidensche stammen, maar wel in het Joodsche land reeds van oudsher het woord' Ouderling of Oudste in gebruik was. Zelfs kan gezegd, dat ook buiten Israël het woord oudste of ouderling in staatkundigen zin gebezigd werd. In het profane Grieksch, als we ons zoo mogen uitdrukken, is dit gebruik van het woord presbyteros niet bekend. In het Oosten daarentegen vindt men het bijna overal. Zoo vermeldt Num. 22 : 7 het bij de Midianieten en Moabieten. In Griekenland en Rome daarentegen kwam in geheel anderen vorm ook wel dezelfde gedachte op, maar dan sprak men van Gerousia en van Senaat, wat beide geüjk denkbeeld uitdrukt. Een Senaat is toch een vergadering van ouden van dagen. Mozes w riep ook in Israel herhaaldelijk dip oudsten van jaren te zaam, en koos ten slotte, op Gods bevel, uit deze ouden van jaren zich een 70-tal uit, die ambtelijk hem bij zouden staan in het bestuur van het moeilijk te regeeren volk. Uit dit politiek gebruik nu is het woord oudste of ouderling, vooj-al in de verstrooiing, overgegaan op de vergadering die in elke Synagoge benoemd was, om de aangelegenheden van den eeredienst in de Joodsche gemeente te regelen. Men had wel het Sanhedrin te Jeruzalem, onder Hoogepriesters en priesters, maar voor de Joden in de verstrooiing was dit te ver weg. Vandaar dat men toen plaatselijk zulk een raad koos, en de leden van dezen raad werden dan "oudsten of ouderlingen genoemd. Dit bleek zoozeer doeltreffend, dat men later ook in Palestina zelf, waar een S}'nagoge gebouwd was, steeds bij de Synagoge een zeker aantal ambtelijke bewaarders belastte met de zorge voor het godsdienstig verband. Toen nu een deel van deze Joden tot de Christelijke religie overging, was het natuurlijk, dat ook zij behoefte gevoelden aan zekere regeling om een kerkgebouw te erlangen en orde op de gemeentelijke zaken te stellen, en daarom noemden toen ook de Christenen de mannen die zij daartoe aanwezen, Ouderlingen.

Zoo had men toen onder de Joden te Jeruzalem het Sanhedrin, en daarnaast en daaronder in de verschillende steden en dorpen een Synagoge met ouderlingen. En evenzoo nu traden ook de afzonderlijke Christelijke kerken op, met aan het hoofd ouderlingen, straks en elders opzieners genoemd, en daarnaast was het regiment over alle kerken saam bij Christus, aller Hoofd, in den hemel daarboven. Doch juist dat regiment van Christus aan de Rechterhand Gods, vea-eischte voor de Christenen een grondleggende eenheidsmacht, en die stelde de Christus nu aan in de Apostelen. Edoch éénmaal slechts en dit voor de Kerk aller eeuwen, en dat wel zooals er staat, doordien ze allen saam volhardden Tiin de leer der apostelen.*. Hand. II : 42. Gaan we nu echter achtereenvolgens de verschillende teksten na, waarin het woord Opziener voorkomt, zoo zal terstond blijken, dat deze geen tusschenschakel vormden, maar met de ouderlingen of oudsten geheel eenzelvig zijn. Dit bleek ons reeds in Hand. XX:28 collato vs. 17. Vooreerst toch worden hier dezelfde personen in vs. 17 de ouderlingen der gemeente genoemd, en daarna in vs. 28 als de opzieners der gemeente. toegesproken. En in de tweede plaats treden in ééne zelfde gemeente deze opzieners in het meervoud op, iets wat, zoo men hierbij aan bisschoppen denkt, niet zou kunnen. Hetzelfde is het geval in Filip. 1:1. Daar toch heet het: gt; Paulus en Timotheus, dienstknechten van Jezus Christus, aan al de heiligen in Christus Jezus, die te Filippi zijn, met de opzieners en diakenen. Ook hier is weer sprake niet van vele kerken, waarover een enkel geestelijke de Bisschop zou zijn, maar van ééne enkele kerk, de kerk te Filippi. In de tweede plaats is ook hier sprake, niet van één Opziener, maar van Opzieners in het meervoud. En in de derde plaats worden deze Opzieners in één adem met de Diakenen genoemd, als aangesteld in een college voor die ééne gemeente. Niet anders ligt de zaak in 1 Tim. III : 2. Ook daar toch wordt van tweeërlei ambt gesproken, eerst van het Opzienersambt, daarna van het Diaconaat in vs. 8 v.v., en nu wordt voor beide zekere hooge zedelijke eisch vastgesteld, doch reeds uit het feit, dat er vermelding geschiedt van de vrouw en de kinderen van den Opziener (vs. 2—4), blijkt overwegend, dat hier geen sprake kan zijn van een Bisschop, gelijk later dit woord is opgevat. Ook in Tit. I : 7 is van een plaatselijk ambt, door meerdere personen bekleed, sprake, zoodat ook hier aan geen Bisschop te denken valt. Over 1 Petr. II : 25 is reeds gehandeld, en Hand. 1:20 haalt een profetie uit 't Oude Verbond aan, die hier alzoo niets kan uitwijzen. Voor de bisschoppelijke waardigheid is derhalve met het beroep op de Schrift hier niets te vorderen. Vertaalt men het oorspronkelijke woord episcopos door het woord Bisschop, goed, maar dan zijn ook alle ouderlingen Bisschoppen, oftewel neemt het als correlaat met het woord diaken, dan zijn de opzieners eenvoudig ouderlingen, en hebben niets gemeen met een hooger ambt dat zelfs boven de predikers zou staan. De historische gang loopt derhalve zonder stoornis door. Jezus heeft van het begin van zijn publiek optreden af zich een twaalftal Joodsche mannen uitgekozen, die er op geschapen, verwekt en geboren waren, om na zijn hemelvaart als zijn Apostelen op te treden. Deze twaalf mannen hield Jezus steeds bij zich. Hij werkte op hen, en maakte ze vertrouwd met de geheimen van zijn Koninkrijk. Zoo bleven ze tot op Golgotha zijn discipelen. Toch 2ijn ze reeds als zijn discipelen eens op een missie onder de Joden uitgezonden, en hebben daarbij de macht ontvangen om teekenen en wonderen te doen. Tot de prediking onder de Heidenen mochten ze toen nog niet overgaan. Daartoe moesten ze eerst in het ambt gesteld en begaafd worden met den Heiligen Geest. Die aanstelling geschiedde daarom eerst na de opstanding en voor de Hemelvaart. Jezus blies toen op hen, en ze ontvingen den Heiligen Geest, lin toen eindelijk de ure van scheiding gekomen was, werd hun aangekondigd, dat straks de nieuwe bedeeling zou ingaan, dat de Christus dén Heiligen Geest uit den hemel op hen zou doen nederdalen, en dat ze alsdan als zijn organen in het apostolaat zouden optreden. Dit apostolaat is toen geschonden door Judas, maar hersteld in Matthias eerst, en toen in Paulus. In dit apostolaat vond topn de Uitstorting van den Heiligen Geest

akiitmg: : : .aa& Jsï^^^t'iaUsefiriaitör aao: de menschheid. " • • 'In ' "Paulus " roeping, • waarover nader, ' werd dit voleind. Dat aposto laat heeft toen voor Ghristus Kerk. aan de-Heilige Schrift van. het. Oude, de Heilige Schrift van het Nieuwe Testament toegevoegd. Orgaan vóór de invloeiing' van den ""leiligen Geest in het'Lichaam des Heeren, |s het tevens het instrument geweest, om ^oor altoos de Kerk van Christus op aarde vast te leggen in wat fetrus noemde; De leer der apostelen. Vandaar dat dit apostolaat wel uitstierf, maar desniettemin tot aan Jezus Wederkomst den band der belijdenis om alle geloovigen .slaat.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 februari 1915

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 februari 1915

De Heraut | 4 Pagina's