Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Overgaan tot een anderen staat des levens.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Overgaan tot een anderen staat des levens.”

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

VI.

De mogelijkheid, dat een Dienaar des Woords, die zijn-dienst neerlegt om een ander beroep te aanvaarden, den naamen eefë''van Dienaar behoudt, kan dus, gelet op hetgeen onze Kerkenorde in soortgelijke gevallen bepaalt, niet worden betwist. Natuurlijk volgt daaruit niet, dat zulk een uit zijn dienst ontslagen predikant dan een ambt zou bezitten geheel los van de plaatselijke kerk. Zulk een los, in de lucht hangend ambt, kent ons Gereformeerd Kerkrecht niet. Veeleer staat de zaak zóó, dat zulk een predikant formeel verbonden blijft aan de Kerk, die hij 't laatste gediend heeft; dat hij als emeritus predikant haar Dienaar blijft, gelijk hij dan ook in ons kerkelijk handboekje terecht onder de Dienaren van deze Kerk gerekend wordt; en dat het eenige verschil tusschen hem en de andere predikanten is, dat hij ontslagen is van de verplichting om het dienstwerk aan dit ambt verbonden, te verrichten. Dat hij met het oog op zijn nieuwe betrekking wel in de meeste gevallen zich op een andere plaats metterwoon zal vestigen en bij de Kerk aldaar als lidmaat zal worden ingeschreven, kon hiertegen niet als bezwaar worden ingebracht, want ditzelfde komt evenzeer voor bij predikanten, die wegens ziekte of ouderdom emeritus worden-verklaard. Als lidmaat staan ze dan onder het toezicht van den Kerkeraad hunner woonplaats, " maar wat hun ambtelijke qualiteit betreft onder het toezicht van den Kerkeraad, die. hun het emeritaat verleende. Gesteld, dat zulk een emerituspredikant niet langer waardig bleek den naam en eere van Dienaar des Woords te behouden, dan zou dus laatstgenoemde Kerkeraad met behulp van de Classis hem dit ambt moeten ontnemen. Blijkt reeds hieruit, dat van een ambtjos van de plaatselijke Kerk in zulk een geval geen sprake is, nog sterker blijkt dit daaruit, dat zulk een predikant van de bevoegdheid, hem geschonken om het Woord en de Sacramenten te bedienen, natuurlijk alleen dan gebruikmaken kan, wanneer hij door een Kerkeraad daartoe'geroepen wordt en dan krachtens deze roeping den dienst des Woords en der Sacramenten" in deze gemeente vervult.

Maar al is het, zoo opgevat, niet in in strijd met de Gereformeerde opvatting van het ambt, dat een Dienaar des Woords, die zijn dienst neerlegt, den naam en eere van Dienaar des Woords behouden blijft, toch is dit nooit een vanzelf sprekend reckt, maar is het altoos een voorrecht, dat door de Classis, welke het ontslag uit den dienst verleent, hem geschonken moet worden. En zeker heeft elke Classis wel toe te zien, dat ze niet lichtvaardig dit voorrecht schenkt. Het behoud , van den naam van Dienaar des Woords is toch niet maareen bloote eeretitel, niet een goedwillig verlof om achter zijn naam em.-prcd. te schrijven, maar in dien naam ligt de bevoegdheid opgesloten om het Woord en de Sacramenten te bedienen, en daarom heeft de Classis in elk afzonderlijk geval wel ernstig te onderzoeken, of die bevoegdheid wel kan verleend blijven aan een persoon die - zijn dienst verlaat. Ook mag de classis hierbij niet willekeurig handelen, maar is zij natuurlijk gebonden aan hetgeen Christus in zijn Woord als eischen voor den Dienaar des Woords voorschrijft, want wie aan deze eischen niet meer beantwoordt, kan ook niet langer als Dienaar des Woords in Christus Kerk optreden. Hier ligt dan ook het criterium, waarnaar de Classis in elk geval te oordeelen heeft. Afdoend motief om iemand den naam en bevoegdheid van predijjant te laten behouden kan dus nooit zijn, dat zulk een persoon uitnemende gaven bezit om te prediken, en het jammer zou wezen, wanneer hij deze gaven niet meer voor de gemeente zou kunnen gebruiken. Het zou toch zeer goed denkbaar wezen, dat zulk een persoon, die van Christus zulke kostelijke gaven voor het ambt ontving, juist daarom te schuldiger zou staan voor God den Heere, wanneer hij desniettegenstaande zijn ambt als Dienaar des Woords neerlegde om tot een anderen staat des levens over te gaan. En de Classis zou dan zeker verkeerd handelen door hem toch den naam en eere van een Dienaar des Woords te laten behouden. De prikkel der conscientie om niet lichtvaardig het ambt te veriaten, zou daardoor verstompen.

In welke gevallen de Classis dan wel aan zulk een predikant den naam en eere van Dienaar kan laten behouden, is niet voor elk afzonderiijk geval aan te geven, waarom onze Kerkenorde zich dan ook wijselijk onthouden heeft van deze gevallen op te noemen. Er hangt hier te veel af van allerlei omstandigheden, die alleen in elk bepaald geval beoordeeld kunnen worden. Maar wel kan in het algemeen gezegd worden, dat de Classis vooral op twceëriei zal te letten hebben: vooreerst op d& motieven of oorsaken, die voor deze ontslagaanvrage worden aangevoerd, en ten tweede op den aard der betrekking, die zulk een predikant aanvaarden wil.

Wat het eerste betreft, schrijft de Kerkenorde daarom uitdrukkelijk voor, dat de Classis niet alleen kennis nemen, maar ook oordeelen zal over de grootheid en het gewicht van de oorzaken, die tot het verlaten van den dienst hebben geleid. Wanneer deze oorzaken lichtvaardige of zelfs zondige en egoïstische motieven zijn, toont zoo iemand daarmede, dat van een waarachtige roeping tot het ambt bij hem geen sprake is geweest en is hij daarom ook niet langer waardig den naam van Dienaar des Woords te blijven dragen. Een predikant, die in tijden van vervolging, uit vrees voor zijn leven, zijn ambt neerlegt en een ander levens-.beroep kiest, bewijst daarmede dat hij geen rechte herder der schapen, maar een huuriing is geweest, en nog veel sterker geldt dit natuuriijk, wanneer het motief alleen zou wezen, dat hij in een andere betrekking meer geld kan verdienen, of meer lust heeft in wat Voetius noemt een wereldsch beroep. De eerste eisch toch, dien Christus voor de vervulling van het ambt stelt, is dat men Hem lief zal hebben Qoh. 1 : 15) en waar men meer bezorgd is oor zijn eigen leven dan voor het heil er schapen van Christus kudde, of als en Demas de tegenwoordige wereld liever eeft dan de bediening van het Evangelie, aar kan men ook niet langer den naam an Dienaar des Woords blijven dragen.

Maar ook al zou de Classis oordeelen, at er voor zulk een persoon wèl groote n gewichtige oorzaken waren om den ienst des Woords te verlaten, dan volgt daaruit nog niet, dat zij daarom steeds hem den naam en eere van Dienaar moet laten behouden. Wie bijv. omdat hij oneloovig is geworden of in zonden leeft, ontslag uit den dienst vraagt, heeft zeker gewichtige oorzaken om zijn dienst neer te leggen, en de Classis zal zulk een verzoek ook volkomen billijken, maar niemand zal er aan denken, dat zulk een persoon daarom den naam van predikant wel kan behouden en daarmede de bevoegdheid om het Woord en de Sacramenten te bedienen. Ook in dit geval beantwoodt hij toch niet langer aan de eischen, die God in zijn Woord voor een Dienaar des Woords voorschrijft, en kan de Classis hem daarom zijn ambtelijke bevoegdheid niet laten behouden. Het ontslag uit den dienst zal dan een volkomen en finaal ontslag moeten zijn. Het motief voor het neerleggen van den dienst moet dus niet alleen een geldig motief, maar het moet ook een heilig motief wezen, d. w. z. er moet uit blijken, dat zulk een persoon zijn dienst verlaat niet eigenmachtig en eigenwillig, ook niet omdat hij den lust voor het ambtelijke werk verloren heeft of niet langer waardig is dit heilig ambt te bekleeden, maar omdat hij door God den Heere geroepen wordt tot een anderen arbeid in zijn Koninkrijk, en dat hij aan deze Goddelijke roeping meent te moeten gehoorzamen.

Vandaar dat de Classis in de tweede plaats ook te letten heeft op den aurd der betrekking, die zulk een predikant wenscht te aanvaarden. Niet alleen omdat er betrekkingen zijn, zooals herbergier, likeurstoker enz. die met den naam en eere van Dienaar des Woords ten eenenmale onvereenigbaar zijn, maar vooral omdat uit den aard der betreking, die zulk een predikant aanvaarden wil, het best blijken kan, of er al dan niet een loslaten plaats vindt van de roeping om het Evangelie te verkondigen. \Vie het ambt van predikant neerlegt om bakker, kruidenier, fabrikant of landbouwer te worden, kan daarom niet langer den naam van predikant blijven dragen; niet omdat deze betrekkingen op zich zelf niet eerzaam zijn, maar omdat een predikant, door zulk een betrekking te kiezen, toont, dat de roeping tot het ambt bij hem nooit ernst is geweest. En datzelfde geldt evenzeer van betrekkingen, die maatschappelijk hooger staan, als advokaat, doctor, burgemeester enz., omdat ook deze betrekkingen met den Dienst des Woords niets gemeen - hebben, en een predikant, door zulk een beroep te aanvaarden, daarmede den dienst der Kerk geheel verlaat en tot een anderen > staat des levens* overgaat. De spraakmakende gemeente zal dan ook nooit een advokaat of doctor, die vroeger predikant is geweest, den naam van »predikant* blijven geven, en ai is dit spraakgebruik natuurlijk niet beslissend, toch blijkt daaruit wel, dat ook voor het instinctief gevoel van het volk zulk een persoon heeft opgehouden predikant te zijn. En het zou daarom zonderling wezen, wanneer de Kerk hem dan toch den > naam en eere* van predikant behouden liet. Zelfs achten we het evenmin gewenscht, dat een predikant, die geroepen wordt tot een hooge staatsbetrekking, zooals Minister of President eener Republiek, gelijk wel voorgekomen is, dan nóg optreedt om het Woord en de Sa'cramehten te bedienen. Onder Israel was het priesterlijk en koninklijke ambt niet in één persoon vereenigbaar, en de geschiedenis der Christelijke Kerk heeft wel geleerd, hoe gevaarlijk het voor de Kerk is, als staatsdienst en kerkdienst niet streng gescheiden blijven.

Geheel anders staat het daarentegen met die betrekkingen, die, al gaan ze niet van de Kerk als instituut uit en al zijn ze in eigenlijken zin geen > ambten", toch een geestelijk karakter dragen, in zeer nauw verband staan met den Dienst des Woords en in dienst geschieden van het Koninkrijk Gods. Wie zulk een betrekking aanvaardt, kon zeker niet gezegd worden daarmede zijn roeping als Dienaar des Woords prijs te geven voor een wereldsch beroep of tot een anderen »staat des levens" over te gaan; zelfs kan men niet eens zeggen, dat zulk een persoon daardoor geheel den dienst der Kerk verlaat, want nog daargelaten dat zulke betrekkingen ook door de Kerk in 't leven kunnen worden geroepen, zooals bijv. het geval is met het professoraat in de Theologie aan een kerkelijke kweekschool, geschiedt deze arbeid toch steeds in het belang en nut der Kerk en behoort hij tot het breede terrein van de Kerk als organisme. Het duidelijkst blijkt dit bij de professoren in de Theologie, onverschillig of zij aan een zelfstandige Universiteit of aan een Kerkelijke School optreden, omdat heel hun arbeid dient om de a.s. Dienaren des Woords op te leiden en de wetenschap der Godgeleerdheid een heilige wetenschap is, die tot voorwerp heeft de kennisse Gods in Gods Woord ons geopenbaard. Evenzeer geldt dit natuurlijk van degenen, die als Zendingsdircctor optreden aan een school, om zendelingen voor hun taak voor te bereiden. En hetzelfde kan evenzeer gezegd worden van geestelijke verzorgers aan stichtingen van Christelijke barmhartigheid, wier taak wederom geen andere is dan het Evangelie aan de verpleegden in deze stichtingen te brengen. Zelfs kan men de lijn hier nog verder doortrekken en kunnen hieronder ook gerekend worden al zulke betrekkingen, die met de zoogenaamde ^Inwendige Zending" in verband

staan, mits deze betrekkingen dan niet èen 'louter administratief karakter dragen, maar bepaald ten doei hebben, hèt Evangelie te brengen tot de gevallenen of de verwaarloosden der Maatschappij, tn hoeverre hierbij voorts als eisch moet gesteld worden, dat de vëreeniging of stichting, waaraan zulk een predikant zich verbindt, dan een beslist Gereformeerd karakter moet dragen, zal de Gereformeerde Kerk aan een harèr predikanten, die zulk een arbeid aanvaardt, den naam van Dienaar laten behouden, is een vraag, die we thans laten rusten, omdat het ons hier alleen te doen is, aan te geven, welke' soorU van betrekkingen met het predikambt niet onvereenigbaar zijn. Waar nu de hierboven genoemde arbeid geheel op geestelijk gebied ligt eri zoo nauw in verband staa: t met het Woord Gods, is er zeker geen afdoende reden om predikanten, die aan dezen arbeid zich wijden gaan, den naam en eere van een Dienaar des Woords te Ontnemen. Ook ons volk blijft zulke personen liefst predikant noemen; het spreekt van Ds. Pierson, Ds. Heldring, Ds. van Lingen; en niemand neemt er aanstoot aan, wanneer zulke personen ook verder nog optreden om het Woord en de Sacramenten te bedienen.

Ten slotte zij nog opgemerkt, — ook daaruit kan het onderscheid tusschen beide soorten van betrekkingen blijken — dat een predikant, die tot een «anderen staat des levens» Overgaat, daarmede dan ook vanzelf ophoudt beroepbaar te wezen. Een predikant, die advokaat, doctor of burgemeester is geworden, heeft zijn predikambt verloren, en een wettig beroep zou niet meer op hem kunnen worden uitgebracht. Wil hij weer beroepbaar worden en tot den »staat van •predikant» terugkeeren, dan zpu hij : eerst tot de Classis, die hem uit het ambt ontsloeg, moeten gaan, om van haar te, vrageh, dat zij hem opnieuw in den staat van predikant herstelde en daarmede tegelijk hem opnieuw beroepbaar verklaarde. Geheel anders daarentegen staat het met degenen, die, oradat zij aan een gestelijken arbeid zich wijden, 'hun dienst hebben neergelegd; zij blijven wel degelijk saan de beroeping der gemeenten onderworpen«, gelijk onze Kerkénorde het uitdrukt en meermalen is het dan ook geschied, dat de Kerken zoo iemand beroepen • hebben en zulk een beroeping werd opgevolgd, zooals dit bijv. met name is voorgeschreven bij Hoogleeraren in de Theologie en geestelijke verzorgers, ' die na een tijdlang deze betrekking! te hebben waargenomen, daarna weer tot'den gewonen dienst des Woords zijn teruggekeerd. Van een afzonderlijk - besluit der Classis om hen eerst' weer , , beroepbaar" te verklaren, was in dié gevallep trouwens geen sprake; ze bleven •beroepbaar, juist omdat zij hun , , staat< ' van predikant niet hadden verloren.

Zoo blijkt uit dit air of niet-beroepbaar zijn, hoe onze Kerken tusschen beide soort van gevallen steeds scherp onderscheid hebben gemaakt. En hét spreekt wei vanzelf, idat-een • ex-pre< iikant, die zelfs• niet meer door de Kerken beroepen kan worden, - omdat hij tot een anderen staat des levens is overgegaan, dan ook nog veel minder gerechtigd en bevoegd is, het Woord, en de Sacramenten te bedienen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 mei 1915

De Heraut | 4 Pagina's

„Overgaan tot een anderen staat des levens.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 mei 1915

De Heraut | 4 Pagina's