Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

ALLE DINGEN.

II.

EEN BESTEMMING.

Het eerste wat verscheen, zoo ging Geurtsen voort, was een theeblad met drie koppen chocolade en even zooveel broodjes. Onze gastheer — Van der Schaar heette hij — noodigde ons uit toe te tasten. We hadden honger en gingen dus graag onzen gang.

Toen alles schoon verorberd was kregen wij elk een blad papier; pennen en inktkoker stonden al gereed. We moesten nu een vers opschrijven dat mijnheer Van der Schaar ons voor zou zeggen. Van dat vers begrepen we zoo ongeveer niets en evenmin waartoe het schrijven diende; Doch mettertijd is, mij althans, het een en het ander duidehjk geworden. Daar van dit vers of liever van het schrijven, om zoo te zeggen menschelijkerwijs heeft afgehangen wat verder van mij worden zou, heb ik het later zoo vaak over gelezen ^dat ik het nu wel kan opzeggen. ilt ge het eens hooren ?

Daar had niemand iets tegen, en de winkeier begon. .

Eer.

Eer maakt de stier een predikatie En 't varken 't beste referein. En de Amsterdamsche Westertoren Zal eer voor Kees een slaapmuts zijn; Eer zal de koe de toonkunst leeren, Eer zal Berlijn in Jutland staan, Eer vliegt Parijs per luchtmachine. Paf, een, twee, drie naar 't rijk der m«an; Eer vaart de keizer van Marokko Voor ziekentrooster op 's lands vloot Eer schiet een Engelschman zich zelven Uit smart om Hollands laagheid dood; Eer ziet men dat een bok aan bokken De gronden van de wiskunst leert. Eer een student met vollen buidel Van de akademie huiswaarts keert".

„Wat een vreemd vers riepen sommige hoorders. Ja zeker; 'k heb het ook alleen maar opgezegd omdat het voor mij van zooveel beteekenis is geweest. Ge moet weten dat mijnheer Van def Schaar ouderhng was van de kerk, en kinderen uit knappe gezinnen in de gemeente gaarne voorthielp. Daartoe had hij ook het oog op ons drieën die de school gingen verlaten, en had eens onderzocht wat er alzoo in ons zat. Het

meest bemoeide hij zich met de Diakonieschool. Maar daar was ik nooit op geweest, omdat de meester van de stadsarmenschool nog een neef van me was.

Acht dagen later kwam op een avond de eigenaar van „Het Mostaardzaad", dien ik wel kende, onze woning binnen. Hij vroeg aan moeder of zij ook gedacht had aan een beroep voor haar zoon Piet — dat was ik — en aan mij of ik lust zou hebben in zijn winkel te 'komen, om te beginnen als loopjongen. Op beide vragen was al spoedig met ja geantwoord, dat kwam voor een deel ook daarom, dat ik al dadelijk 45 stuivers in de week zou verdienen, en als het goed ging na een maand een rijksdaalder. Dat was nu veel meer dan ik ergens elders als beginner kon hopen te krijgen. Wij begrepen er dan ook niets van, maar namen het in dank aan. Eerst later ben ik te wéten gekomen dat mijnheer Van der Schaar het loon met een gulden in de week had verhoogd, om mij zoo geplaatst te krijgen, en het gezin te helpen. Ik ben er hem nog altijd dankbaar voor. Wat zou het goed zijn als vele christenen ook zoo in stilte wel deden!

Een paar dagen later kwam ik in den winkel, die nog staat waar hij toen stond, maar veel kleiner was. Ik moest boodschappen doen dicht bij en ver weg, soms zelfs naar straten en grachten waar ik nooit van gehoord had. Maar dan zei de patroon , je moet maar vragen; daar heb je een mond voor". En zoo kwam ik er ook. In den eersten tijd was ik des avonds geducht moe, want ik zat over dag weinig en ging zelden onbelast de deur uit. 't Onderscheid was groot voor een jongen, die tot nog toe op school daaglijks vele uren gezeten had. Ik had toen dikwijls gedacht, hoe heerlijk het zijn zou van school bevrijd te wezen. Doch het viel niet mee. Maar toen ik den eersten Zaterdag' mijn geld ontving en dat aan Moeder bracht, terwijl ons allebei het gezicht straalde van blijdschap, toen was al het leed van de zes dagen vergeten. Trouwens het loopen wende wel, en ik werd er zelfs gezond en sterk bij.

Had ik gemeend dat de vorige loopjongen vertrokken was, hierin bedroog ik mij. Ik voud in den winkel een anderen jongen wat ouder dan ik. Hij was mijn voorganger geweest, maar nu opgeklommen tot winkeljongen. Hoe het kwam weet ik niet, maar Andries, zoo heette hij, trok mij volstrekt niet aan, zooals meer gebeurt dat je 't al dadelijk op den een begrepen hebt en op den ander niet. De patroon zei ons, dat we als vrienden elkaar trouw moesten helpen, en ik nam mij dat ook voor. Dat helpen werd nog al eens véreischt. Wel had Andries 't meest in den winkel te doen en ik op straat, maar als er te veel boodschappen waren, moest hij mij helpen. Evenzoo ik op mijn beurt hem, als er muizenvallen, houtwerk of vogelkooien moesten afgestoft. Ook haalden we samen suikerbrooden uit het pakhuis. Zoo waren we dus veel bijeen, maar Andries liet nooit na te doen gevoelen, dat hij de oudste en de meeste was. Vriendelijk was hij eigenlijk nooit, al leerden we mettertijd met elkaar opschieten. Hij scheen mij altijd als een soort indringer of althans mededinger te beschouwen.

Een maand of wat ging het zoo voort. Ik voelde mij gelukkig, dat de patroon over mij tevreden was, en was er trotsch op dat ik zoo elke week het gezin met mijn verdiensten steunen kon, die na een maand verhoogd waren, wat moeder om meer dan één reden bizonder leek.

Woensdagavonds ging de patroon geregeld met zijn vrouw uit. Een van ons moest dan blijven om den winkelknecht, die ook bleef, maar zich achter ophield te waarschuwen als er menschen kwamen. Menigmaal kwam er nog zulk een avond in de week bij. Andries en ik hadden dan om de beurt de oppas. We kregen een kop koffie, en gingen tegen tien uur naar huis. Daar er weinig menschen kwamen des avonds, en ik hen toch nog niet mocht helpen, kortte ik mij den tijd met lezen. Mijn neef de schoolmeester leende mij de noodige boeken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 juni 1915

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 juni 1915

De Heraut | 4 Pagina's