Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

DR. J. RIDDERBOS. ISRAEL EN DE BAaLS. AFVAL OF ONTWIKKELING. REDE gchouden bij de overdracht van het rectoraat der Theologische School van de Gereformeerde Kerken in Nederland, den 7en December 1915. — E. J. Bosch Jbzn. — Nijverdal 1915.

I.

Op deze eerste, niet miiider wetenschappelijke dan principieele rectorale oratie van Professor RiDDERisos, den Oud-Testamenticus aan onze Theologische School, is het mij een genoegen hier de aandacht te vestigen.

Zij beslaat, behalve de FATA, niet minder dan 66 bladzijden. Waarschijnlijk aUoo niet zonder coupures uitgesproken, was zelfs voor hen, die haar hebben gehoord, het iii druk vastleggen niet overbodig, terwijl daarmee ook aan wie niet tot het auditorium hebben behoord, voorzoover zij althans in de O. TISCHE quaesties 'belangstellen, een dienst is bewezen.

De waarde van de REDE zelf wordt bovendien nog verhoogd door de 175 AANTEEKENINGEN waarin haar inhoud op 25 bladzijden gedocumenteerd is.

Na een Inleiding waarin gewezen wordt op den rijkdom aan materiaal voor de kennis van het religieuse leven der Oostersche oudheid, door de onderzoekingen der latere jaren aan het licht gebrachtj komt de redenaar op den omkeer, veroorzaakt door de theorie van geleerden als KuENEN ten onzent' en WELLHAUSEN in Duitschland, in de voorstelling van hetO. T. omtrent ISRAEL'S historie. En als voorbeeld, dat niet de feiten bij dien omkeer den doorslag gaven, maar veeleer de philosophische praemissen van HEGELS ontwikkelingsgedachte, meent hij din te kunnen wijzen op de beschouwingen dezer geleerden aangaande debeteekenisvanhet VOOr ISRAELS historic

Zoo komt hij tot zijn onderwerp : ISRAEL EN UK BAaLS. AFVAL OF ONTWIKKELING r

DR. RIDDERBOS splitst bij de behandeling daarvan zijn rede in vier onderdeelen.

Eerst spreekt hij over de voorstelling van WELLIIAUSEN en zijn volgeUngen omtrent de historie van OUD-ISRAËLS RELIGIE; dan over de tegenwooüdige, op grond der nieuwere onderzoekingen, geldende voorstelling omtrent het KANAaNiETisCHE HEIDENDOM ; Verder beoordeelt hij de historische juistheid van het in zijn Ie onderdeel geschetste beeld van OUD-ISRAELS RELIGIE; en ten slotte handhaaft hij, tegenover de evolutionistische voorstelling, het getuigenis der SCHRIFT.

Met het oog op den belangrijken inhoud van dezen oratie en den beperkten omvang van mijn LEESTAFEL zal ik mij ditmaal slechts bepalen tot de eerste twee onderdeelen, om haar bespreking, met de behandeling der twee laatste, een volgend maal te voleindigen.

Men weet uit het O. T. zelf, meer bepaaldelijk uit het boek der RICHTEREN, dat de ISRAELI EtEN, kort nadat zij in KANASN waren gedrongen, van de religie der KANAaNiETEN, die zooal niet uitsluitend dan toch vooral een vereering van BAaL en AST ARTE was, voorsteUingen en gebruiken hebben overgenomen, die hün tot dusver vreemd waren geweest. Niet omtrent dit feit, maar wel omtrent zijn waardeering bestaat verschil.

Terwijl men toch vroeger, mèt het O. T. zelf, het als 'n afval beoordeelde, gold het voor geleerden als KuENEN, WELLHAUSEN en hun volgelingen juist-als een voortschrijden in de ontiuikkeling van Israels religie..

Zoo schreef ten onzent reeds in 1869 Prof. KuENEN, om mij tot hem te bepalen, in zijn: DE GODSDIENST VAN ISRAËL I p. 306, naar aanleiding van dit overnemen der ISRAËLIETEN van religieuze voorstellingen en gebruiken: ^Bedriegen 7viJ ons niet geheel., dan is dit een allergelukkigst motnent in hun religieuse ontwikkeling".

Met het oog nu op deze beoordeeling van de genoemde geleerden, stelt DR. RIDDERBOS de vraag, of ISRAELS MEEDOEN AAN DEN DIENST VAN KANAaNS BAaLS EN ASTARTES AFVAL VAN ZIJN GOD WAS, DAN WEL EEN NOODZAKELIJK STADIUM, JA ZELFS EENE SCHREDE VOORWAARTS OP DEN WEG ZIJNER RELIGIEUSE ONTWIKKELING.

In het antwoord, dat hij in zijn rede op die vraag geeft, bevestigt hij dan, dat het een »afval€, en ontkent hij, ^aX. het een »ontwikkeling« was.

De steUing, dat men hier niet met »d.fvalc, maar integendeel met > ontwik keling" heeft te doen, vindt haar uitgangspunt in die moderne godsdienstwetenschap, of liever wijsbegeerte van den godsdienst, volgens welke, ook op het gebied van de religie, naar de ééne immanente levcnswet, het hoogere zich uit het lagere ontwikkelt. Ook Israel's religie zou daarop geen uitzondering maken. PROF. KUENEN, . om mij weer tot hem te bepalen, schreef dan ook a. w. I. p. Jl en 12, dat ttussc/ien den gsdsdietist van Israel en de andere godsdiensteti geen soortgelijk verschil bestaat.”

Dit brengt PROF. RIDDERBOS er dan toe om, alvorens te bestrijden de stelling, dat ISRAEL'S meedoen aan den dienst van het KANAa.N'iKTiscH HEIDENDOM tot een ontwikkeling van zijn eigen religie heeft geleid, in korte trekken, die hij ontneemt aan de nieuwere en nieuwste vakliteratuur, te schetsen de voorstelling van de moderne godsdienstwetenschap omtrent de historie van ISRAEL'S rehgie. Hij doet dit, zooals ik reeds zei, in het eerste onderdeel van zijn rede (p. 8—14.)

Die voorsteUing dan is ongeveer aldus.

De religie der nomadenstammen, die door MozEs tot een volk ISRAEL werden, was, gelijk alle religies in haar aanvang, animisme of ^geesten "-vereering. Het Geloof aan > geesten«, goede en kwade, die dan of los rondzwerven 6f vastzitten in steencn en hoornen, in bronnen en di-ren, ' en in welk laatste geval men bij deze, •— in tegenstelling met de > grootere« — »kleinere< natuurdingen, van FETigiSME spreekt.

Toen. nu deze nomadenstammen onder MOZES' leiding tot een volk werden saamvergaderd, gaven zij hun Geloof aan „geesten" allerminst op, maar aanvaardden daarbij, als hun gemeenschappelijke godheid, JAHVEH, die, altijd naar deze voorstelling, waarschijnlijk de plaatselijke god van den SINAÏ was, en het karakter droeg van een onweersgod.

Over het al dan niet hooger zedelijk karakter van dezen jAHVEH-dienst in onderscheiding van de andere volksreligies bestaat verschil, maar hierin komt men overeen, dat naast JAHVEH als volksgod, voor het bewustzijn van oud-Israël niet alleen de „geesten", maar ook de goden van andere stammen of volkeren bestaan en er alzoo van MONOTHEÏSME nog geen sprake was.

Toen nu, deze pas tot een volk geworden nomaden-stammen in KANAÜN waren binnengedrongen, vonden wij daar een landbouwend volk, dat als zoodanig een wel niet veel hoogere, maar dan toch hoogere cultuur had dan zij.

En ook dit volk had zijn goden.

De religie der KANASNIETEN was, toen ook deze zelf nog nomaden waren, evenzeer animi.., me geweest en ten deele was zij het nog. Want wel begon uit deze »gcesteii"-vereering, in den dienst van BAitL en ASTARTE, zich reed» een i> goden"-vereering te ontwikkelen, maar bij de locale of plaatselijke vereering van de BAÜLS behielden deze »goden" nog hun karakter van «geesten". Inzonderheid was BAJIL — de naam beteekent niet anders dan sheer" of > meester". — de baal of heer van de bron, waaraan een bepaald terrein zijn vruchtbaarheid dankte. En zoo ook, wanneer men zich zulk een locale »geest" als een vrouweüjk wezen dacht, sprak men van de badlat of de astarte.

Als, zij het dan ook nog half animistisch voorgestelde goden van een landbouwend volk, stonden zij in verband met de vruchtbaarheid, en met die vruchtbaarheid van het land hing ook saam hun eeredienst of cultus. Zoo konden de Israëlieten er dan ook, nu zij van nomaden landbouwers waren geworden, er gemakkelijk toe komen om bij hun vereering van JAHVEH ook die' van de BAaLS over te nemen, en straks werd dan •^at de KANAÏNIETEN aan hun BAÜLS toeschreven, door ISRAEL toegekend aan zijn volksgod JAHVEH. Hij, dien de ISRAËLIETEN zich aanvankelijk nog gedacht hadden als wonend pp de SINAÏ, werd nu in dubbelen zin de baal of de heer van het land, en zijn cultus of eeredienst werd daarbij iils die van de BAÜLS.

Dit aUes was, altijd weer volgens de bovengenoemde voorsteüing, een > ontwikkeling" in de religie van Israël.

De Godsvoorstelling van ISRAKL ZOU er bij hebben gewonnen'.

JAHVEH, de god van het onweder, van den krijg werd eerst toen de godheid, die ook is de gever van koren, most en olie.

Met termen, ontnomen aan K. MARIT'S RELI­ GION DES. ALTEN TESTAMENTS UNTER DEN RELIGIONEN DES VORDEREN ORIENTS, waarin de drie stadiën der evolutie van Israels religie als NOMADEN-, BAUERN-en pROPHETEN-religion worden onderscheiden, besluit RIDDERBOS aldus zijn schets van de voorstelling der moderne critici omtrent de geschiedenis van ISRAELS religie : DE NOMADENRELIGIE IS TOT EEN BOEREN-RELIGIE GEWORDEN, straks komen de profeten, die Israels religie tot een nog veel hoogere trap van volmaaktheid zullen opvoeren, ook door haar te ontdoen van veel onzuivers, dat ze uit den Baalsdienst had overgenomen." (p. 12).

Uit een oogpunt van architektoniek acht ik het niet geheel onbedenkelijk, dat PROF. RID­ DERBOS op déze voorsteUing der historie van Israels religie reeds hier zijn critiek begint te oefenen (p. 13 en 14). Bij de bespreking van het derde onderdeel der oratie hoop ik daarop terug te komen.

Geheel ter plaatse dkarentegen, en daarbij lang niet onraak, komt mij de critiek voor, welk de hoogleeraar oefent in zijn tweede onderdeel (p. 15—32), op de andere voorstelling der Wellhausiaansche School, op die vam de RELIGIE DEK KANAaNiETEN, of zooals hij zich kortweg uitdrukt: het KANAaNiETisCH HEIDENDO^I.

Op grond van de nieuwere ontdekkingen toont DR. RIDDERBOS hier_ aan, dat bij de komst van ISRAEL in KANASN, de RELIGIE DER KANAS-NiETEN lang niet zoo onschuldig "èn veel meer gedegenereerd was, dan de moderne critici het zich vroeger wel vooistclden, enhet dus, ook bij hün voorstelling omtrent het toenmalig stadium der RELIGIE VAN ISRAEL, zielkundig onmogelijk was, dat, laat het mij maar weer zeggen met de woorden van Prof. KUEN'EN : ., fiver de hulde, die zij, (de l'iXiiSS& 'KXÏ) aan de goden van Kanad toebrachten., hun geiveten hun geen verimjten heeft gedaan.

Na, mèt de > volkerentafel" van Genesis X de CHAMIETISCHE afkomst der KANAÜNIETEN te hebben gevindiceerd tegenover de gangbare meening, dat zij SEMIETEN waren, en na er op gewezen te hebben, dat hun cultuur, zooals men tegenwoordig uit de ontdekkingen en opgravingen weet, veel hooger stond dan men eertijds meende, komt RIDDERBOS op grond van • oudere en nieuwere gegevens" tot zijn kenschetsing van het KANAaNiETiscHE HEIDENDOM. Daarbij blijkt dan uit de feiten, dat de theorie, ' volgens welke de aanpassing van ISRAËL aan dit HEIDENDOM een vanzelfheid was, reeds voorzoover zij uitging van de meening, dat KANAÜNS »goden" oorspronkelijk «geesten" of demonen waren en dit animistisch karakter, toen ISRAËL in KANAaN kwam, nóg hadden, onhoudbaar is. Maar ook wordt met de feiten aangetoond, dat deze theorie omtrent het spontane van ISRAELS aanpassing, bij het eigenaardig karakter van deze Kanaanietische goden, niet minder onhoudbaar is.

In de geschiedenis van de wijsbegeerte van den godsdienst pleegt men te onderscheiden tusschen „natuur"-en „ethische"-rehgies. In de eerste, waar de „goden" niet anders zijn dan de verpersoonlijkte natuurkrachten, verbeeld door de dichtende phantasie, zijn zij, als in de VEDISCHE religie der INDIËÉS, slechts de „wachters" der zedelijke wereldorde. Hoe meer echter zulk een „natuurreligie" degenereert, des te meer treedt er ook dit zedelijk moment op den achtergrond. Zoo was het bij de natuurreligie van KANAÜN, voor wier ontaarding RIDDERBOS bepaaldelijk op de niet-SEMiTiscHE afkomst van de KAXANIETEN meent te moeten wijzen.

Tegenover de enkele ethische trekken, die zich nog vertoonen in namen waarvan de zin is : „Baal richt" of „Baal vergeldt", wijst hij dan op de verbinding van BASL met ASTARTE, door welke verbinding van een mannelijke met-een vrouwelijke godheid, ' — in scherpe onderscheiding met de jAHVEH-religie, — het absoluut goddelijke wordt geassimileerd aan het menschelijke. Maar ook wijst hij op de met déze natuurreligie verbonden wreeden en wellustigen cultus, bepaaldelijk wat betreft den dienst van ASTARTE, uitkomend in het „mcnschonoffer" en de „religieuse prostitutie.

Zelfs bij het beeld, dat de moderne critici ontwierpen van ISRAELS oude religie, is, naar de hoogleeraar óp het einde van dit tweede onderdeel zegt, niet te handhaven de stelling, „dat Israël zich aan zulk een Heidendom kon overgeven, zonder door een innerlijke stem van afval te worden beschuldigd".

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 januari 1916

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 januari 1916

De Heraut | 4 Pagina's