Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

ccv.

ZESDE REEKS,

XXVIII.

Spreekt naar het hart van Jeruzalem, en roept haar tóe, dat haar strijd vervuld is, dat hare ongerechtigheid verzoend is, dat zij van de hand des HEERE dubbel ontvangen heeft voor alle hare zonde, Jesaja 40 : 2.

Opzettelijk legde ons voorafgaand artikel er nadruk op, dat feilt, wie de inspiratie der Profeten opvat als ware het eengeheel uitwendig en werktuigelijk voorzeggen geweest van hetgeen de Profeet had op te schrij\en, doch dat ook de profetische ingeving organisch saamhing met het karakter dat God den profeet bij zijn geboorte had ingeprent, met zijn afstatnming en zijn verleden, en zoo ook met de bijzondere bedeelingen van zijn lot. Bij Jesaia vooral moest hierop zeer bijzonderlijk de aandacht gevestigd, omdat het voor niet weinigen, wat Tesaia's profetischen bundel betreft, steeds meer voor uitgemaakt geldt, dat vaii de 66 kapittelen, die de Heilige Schrift ons op zijn naam voorlegt, althans de laatste 26 geenszins van zijn hand herkomstigzouden zijn, maar eerst, ruim een eeuw later, door een zijner volgelingen aan de eerste 39 zouden zijn aangehecht, en zoo valschelijk op Jesaia's naam de Kerk zouden zijn ingegaan. De Godgeleerden die aan de waarheid der Heilige Schrift onveranderlijk vasthielden, hebben deze voorstelling steeds met klem bestreden, en ook waarom we ons tegen geheel deze voorstelling verzetten. De grond van dit ons verzet is hierin gelegen, dat zij, die de 26 laatste hoofdstukken aan Jesaia als auteur betwisten, vóór alle dingen geleid worden door de overtuiging, dat Jesaia aan de inspiratie nooit de zekere wetenschap kon ontleend hebben van wat eerst later, na zijn dood, gebeirren zou. Wel, zoo acht men dan, heeft een profeet, en zoo ook Jesaia, uit de toestanden die hij nationaal en internationaal reeds in zijn leven aanschouwde, kunnen gissen en als raden, wat hieruit volgen zou, en alzoo zich zekere verwachting kunnen vormen van wat straks te gebeuren stond, doch dit kon nooit slaan op bepaalde feitelijke bijzonderheden die eerst later door de historie in het licht zouden treden. Om slechts één voorbeeld te noemen, in Jesaia 45 wordt aangekondigd, hoe Cores of Cyrus in 537 vóór Christus aan de Joden verlof zou geven, om uit Babyion naar het Heilige land terug te keeren. Er staat toch: sAlzoo zegt de Heere tot zijn Gezalfde, lot Cores, wiens rechterhand ik vat, om de volken voor zijn aangezicht neder te werpen en om Jacobs, mijn knechts wil, en Israels, mijns uitverkorenen. Zie, Ik roep u bij uwen naam, en Ik noemde u toe, hoewel gij mij niet kendet." Hier is derhalve sprake van een vorst, wiens naam genoemd wordt, en van wien gezegd wordt, , wat hij historisch doen zal; en dit staat te lezen in een kapittel dat op naam van Jesaia is [• gesteld. Daar nu Cyrus in 555 zijn historisch jaartal heeft, en Jesaia reeds kort na 700 V. Chr. stierf, wordt het onmogelijk geacht, dat Jesaia dit hoofdstuk zou hebben te boek gesteld. Het is zoo, er worden nog andere bedenkingen tegen het auteurschap van Jesaia geopperd, maar hoofdstuk 45 1 v.v. blijft toch het hoofdbezwaar. Dat Jesaia van Cyrus, die eerst anderhalve eeuw later de kroon van Perzië zou dragen, zou af geweten hebben, acht men niet aannemelijk. Een hoofdbezwaar, waar dan bijkomt, dat in de dagen van jesaia de vijandige hoofdmacht nog nauwelijks van uit Babel opwoelde, nog meest het Assyrische stempel droeg, en dat althans van een oppermacht van Perzië ^destijds nog minder ook maar iets vermoed werd.

Hier staan we alzoo voor de stellige vraag: Kan de inspiratie in een profeet als Jesaia op niets anders inwerken dan op hetgeen de profeet in zijn eigen levensdagen om zich gebeuren zag of althans hoorde of ook zelf giste en vermoedde, oftewel kan de inspiratie ook handelen van zulke personen en feiten, die tijdens het leven van den Profeet nog geheel onbekend waren, en die eerst later in de historie aan het licht zouden treden. Kort saamgevat, komt dit uiteraard neder op deze vraag, of in de inspiratie het element van het wonder kon optreden, dan wel of in de inspiratie slechts datgene kon dat< yene kon werken, wat de profeet uit werKen, wat ae proicci mt. zichzelf kon opmaken. Deze pertinente vraag hangt vanzelf rechtstreeks met het al of niet aanvaarden van het wondergeloof saam. Wie strikt genomen niets toelaat of erkf*nt. rke, dan wat y.irh zic vanzplf ne nit ui (rerf^f^rl gereed liggende oorzaken ontwikkelde, en niet geloofd en belijdt, dat de Almachtige God, even goed als Hij de Schepper en Grondoorzaak van alle dingen is, zoo ook in zich zelf en in eigen beleid en \\\\ de oorzaak kan stellen van iets, dat voor ons als een vreemd gebeuren-in het bestaande inschuift, kan geen eigenlijk wonder aanvaarden. Dit is voor zulk een ondenkbaar. Hij moge spelen met het woord »wonder«, en dan zinspelen op zielkundige voorvallen, doch dit geeft slechts verwarring. Het vraagstuk van wonder of geen wonder raakt het geschil, of de oorzakelijke lijn, die van de Schepping uitging, onafgebroken en onverstoorbaar tot het einde toe doorloopt, dan wel of uit Gods wil iets kan intreden, dat zich uit de lijn der Schepping niet verklaart, en dat als nieuw ingebracht of ingeschoven bestanddeel de reeks van gebeurtenissen op een bepaald punt onderbreekt. Laat Jesaja nog zoo helder inzicht in den stand van zaken hebben gehad, gelijk deze zich in Palestina en daarbuiten tijdens zijn leven voordeed, nooit en nimmer heeft hij uit dieq stand van zaken kunnen afleiden, dat er na anderhah'e eeuw een koning der Perzen zou optreden, die den naam van Cores of Cyrus droeg, dat deze Babyion overmeesteren zou, dat hij daarna Israel uit zijn ballingschap zou loslaten. Is wat in Jesaja 45 voor ons ligt, uit de pen van Jesaja gevloeid, daii heeft Jesaja wat hij neerschreef, niet zielkundig uit zijn eigen nadenken voortgesponnen, maar dan is hem deze profetie ingegeven door den Heiligen Geest, en ingegeven tnet alle deze bijzonderheden.

Nu niaaüceu wc mcu nci. uug. wp ^u, .»vvraagstukken reeds bij de kleine profeten de opmerking, dat de profetie zich op drieërlei wijze aandient. Het is niet zoo, dat geheel de reeks der profetische geschriften van het eerste tot het laatste hoofdstuk ons slechts een ingegeven en gedicteerden inhoud zou brengen. Zeer duidelijk teekent het' zich veeleer, zoo in de kleine als in de groote Profeten af, dat er drieërlei profetie van hen uitgaat. De eerste komt op uit hun eigen inzicht en eigen oordeel, of ook eigen gissing, en de inspiratie bestaat dan hierin, dat geheel hun persoon organisch in den gang der dingen inleefde, ze als doorvoelde en doorliep, en dat de Profeet ze nu als een kind dat naar zijn vader aardt, zóó ten beste geeft als deGeesthet wil. Een tweede soort van inspiratie of ingeving van meer bijzonderen aard bestaat hierin, dat 't Gode belieft den profeet, die profetisch is aangelegd, nu ook op geheel bijzondere wijze met allerlei personen en gebeurtenissen in aanraking te brengen, waardoor hij een veel rijker inzicht erlang^t, dan hij uit zich zelf hebben zou. En zoo hierop nu de Heilige Geest inwerkt om hem 't rechte woord te doen grijpen, en klaarheid over dat vergezicht te doen opgaan, dan komt hierdoor een inspiratie tot stand, die van veel hoogér zin getuigt en reeds een bijzonder karakter draagt. Maar er zijn momenten, waarin 't ook hier niet bij blijft, doch waarin de Heilige Geest" den geest van den Profeet tot zijn instrument iest; in diens gedachten gedachten inrengt, die deze uit zich zelf niet kon oen opkomen; en hierbij zoo ver gaat, at 't ten slotte van woord tot woo^-d is at de Profeet opschrijft of uitspreekt, wat de Geest kond wil doen. Ook deze derde, meer speciale ingeving van bijzonderheden gaat daarom niet machinaal - toe. Veeleer hangt ze op 't innigst ]saam met geheel den persoon en de organische gesteldheid van den Ziener. Niet alsof het machinale niet ook wel op zich zelf denkbaar, ware, gelijk 't bij Bileam en bij 't lastdier voorkwam, doch zóó ligt het met de echt profetische ingeving volstrekt niet. Wie aan het orgel de schoonste tonen zal ontlokken, moet ten eerste van zichzelf aanleg voor de toonkunst hebben, en in de toonkunst een waardig kunstenaar zijn. In de tweede plaats mag het hem aan oefening niet ontbreken, En in de «derde plaats moet het. instrument dat hij bespelen zal, in zich zelf onbedorven en keurig van maaksel zijn. Eerst waar aldus op zulk een orgel getooverd wordt, weerklinkt de majesteit der tonenpracht. En zoo nu ook is het hier. Als de ingeving aan den profeet de hoogste profetie ontlokt, dan is die profeet niet maar een gewoon blanco-burger, zonder eigen aard, karakter of opleiding, maar dan is ook die profeet een instrument dat op de ingeving is voorbereid, en alles in zich bevat, wat voor de doorwerking van de ingeving on \K)\JI UC UVJU.w^., .^mg VQ.. V.V. »..g^....g ^.. misbaar is. De drie zooeven opgegeven wijzen van werking der ingeving werken dan ook in onderlinge^' samenhang. De hoogst begaafde profeet, gelijk de profeet HiV die nn« ons Jesaia Tf»*; flïn 53 ^'K zong, '/.nncr )ri\c.; -\'r toont telkens tplUf^r ook de beide andere, profetische gaven te bezitten, en als het tot het hoc... ie komt, rust dat hoogste altijd op de (vee voorafgaande grondlagen.

Het niet te loochenen feit, dat met name esaia 45 ons een bericht geeft van toekomstige gebeurtenissen, die eerst na anderhalve, eeuw zouden voorvallen, en wel een zeer getrouw bericht met naam en toenaam, stelt alzoo aan elk lezer of uitlegger van de Schrift Je korte en eenvoudige vraag: Gelooft gij dat God op wondere wijze van zulke gebeurtenissen die eerst later komen zouden, aan den Profeet kennis kon toebrengen, ja Jan neen. Zegt ge nu met de nieuwe critici, dat God dit niet kon, en derhalve ook niet deed, dan is het voor wie zoo denkt en spreekt, hiermede uitgemaakt, dat Jesaia d: ; in "598 stierf, het 45e kapittel niet kan geschreven hebben. Er behoeft dan verder niet over geredeneerd te worden. Het is dan i^itgemaalct. Belijdt ge daarentegen, vlak oni.ü^ekeerd, dat geheel onze Christelijke religi'e an de waarachtigheid van het wondere in {rijpen Gods in de historie uitgaat, en er op ; ust, dan heeft voor u deze tegenbede'nking geen den minsten schijn zelfs van beteekenis. Veeleer spreekt 't u dan 'toe, dat 't God beliefd heeft aan 't vrome volk in die dagen zulk een afdoend steunpunt voor hun hope in de toekomst vast te leggen, en hierdcor het op zichzelf schier ongelooflijke voor hen tot zekerheid te maken. Hiermee vervalt dan niet alleen vanzelf, al wat men uit Jesaia 45 had afgeleid, maar pleit 't veeleer op de meest besliste wijze voor Jesaiw zelf als schrijver. Erkent men toch, gelijk, niét te ontkennen valt, dat onder alle profeWn Jesaia bovenaan ü'aï-'^ui.^i'"""'-"'"''^"'-^ •~-''f '•--—1..> -, ... esaia tot volle ontplooiing is gekomen. Dan zijn belangrijke profetieën van lagerstaande ontplooiing ook wel bij de overige Profeten voorgekomen, maar zou toch uit wat zij schreven, zonder meer, nooit de hooge luister van de profetische openbaring kenbaar zijn geworden. Bij de andere profeten zien we dan, bij den één meer, bij den ander minder, de uitstraling van het profetische licht wel doorgluren, maar het allerklaarst en allerheerlijkst schittert dan toch "deze profetische glans bij Jesaia. Zelf voelt ge 't onder het lezen. Zoo Jesaia. Zelf voelt ge 't onder het lezen, AOO majestueus hoog was de ingeving bij geen. ' " • • ^-': --«• —.. ., » ander profeet. Hier in Jesaia eerst was ze volkomen. Juist dit echter onderstelde het wonder. Gelijk toch Israel zelf als geheel eenig verschijnsel in het midden der volken optrad, zoo ook was in dit eenige Israel de profetische inspiratie een geheel eenig verschijnsel, dat een valsch - profeet wel kon nabootsen, maar dat alleen in zijn vollen glafts schitteren kon in die enkele mannen die God er toe verkoor. En onder deze enkele mannen staat dan weer Jesaia aan de allerhoogste spitse. Wat in Jesaia innerlijk werkte, en straks in zijn woord uitblonk, was onovertrefbaar en bleef eenig in zijn keur van uitnemendheid.

Dat men ook andere bedenkingen tegen esaia 40—66, als zouden ze niet echt zijn, opwierp, ligt in'den aard der zaak. Liefst laat men zijn ongeloof aan het wondere ingrijpen Gods niet zoo sterk in het oog springen; doch ook al wat men verder pleegt aan te voeren, mist toch afdoende bewijskracht. Zeker, in Jesaia 40—66 heerscht doorgaande een stijl, die met Jesaia 1—39 niet in elk opzicht overeenkomt. Doch welke bewijskracht ligt hierin ? Wie met Jesaia 1, 25 en 26 de meer dorre hoofdstukken tegen enkele volken, enz. vergelijkt, voelt evenzoo verschil. Doch wat zou hieriyt zijn af te leiden? Of is het te loochenen, dat een vaardig schrijver toon en stijl vanzelf wisselt naar gelang van het onderwerp, dat hij behandelt. Zelfs gewone briefschrijvers en briefschrijfsters ontwaren dit. Schrijft men heel intiem om zijn hart uit te storten aan een nauwe vriendin, dan is in zulk een brief inhoud, vorm en toon zoo geheel anders, dan wanneer dezelfde schrijfster aan een hooggeplaatst Minister een verzoek om hulpe richt. In al zulk verschil ligt dan oolr niets vreemds. En zegge men nu nu niet, dat dit toch bij geoefende stylisten en bij 'schrijvers van naam niet doorgaat. Juist het tegendeel toch is het geval. Een deugdelijk stylist heeft altoos meer dan één snaar op zijn harp, en zijn hoog kunstgevoel zegt hem onmiddellijk, welke snaar in een bepaald geval op zijn ha/p moet getokkeld worden.

Reeds daarom is uit zulk een verschil in stijl en taal en toon op zich zelf niets af te leiden. Zelfs kan niet gezegd dat '• schrijvers van* naam, die gedurende een periode van 50 en meer jaren, gelijk Jesaia, de pen hanteerden, steeds van gelijke meening bleven. Schrijvers wier latere uitingen in zekere tegenspraak komen met hun verleden, zijn lang niet zeldzaam. En al is hier bij een Profeet uiteraard geen sprake van rechtstreeksche tegenspraak, toch is er ook bij hem zeer wel meer dan ééne wijze van voorstelling te onderscheiden, en ook het verloop van tijd kan hierop zeer zeker invloed hebben. Het verloop der tijden moet hier dan ook steeds mede gerekend worden. De stijl van eeii schrijver van 70 jaar is anders dan zijn stijl was toen hij op 2S-jarigen leeftijd zijn eersteling naar de boekenmarkt opzond.

Juist de laatste twee jaren had ik de gelegenheid dit Waarlijk bij mijzelf te ontdekken. In 1878 schreef ik Ons Program, .en nu'in 1914—16 schreef ik op dit program de nadere Toelichting. Legt men nu naast elkander wat eenerzijds in 1878 en daartegenover nu, bijna veertig jaar later, werd geschreven, dan is tweeërlei onloochenbaar, ten eerste dat er vaak verschil van inzicht valt te bespeuren, en ten tweede niet minder, dat stijl en zegswijze van beide, zeer verwante geschriften, vrij sterk uiteenloopen. Wie van de onveranderlijkheid van ieders zegswijae, woordgebruik en stijl uitging, zou dan ook, zonder de minste bedenking, na mijn heengaan het feit kunnen constateeren, dat beide geschriften onmogelijk van denzelfden schrijver kofiden zijn. Is er nu eenige reden denkbaar, waarom niet geheel hetzelfde proces ook bij Jesaia kon hebben plaats gegrepen ? Ook zijn wijze van uitdrukking kon niet alleen, maar moest bijna wel, een geheel andere zijn, toen hij, in de eerste peripde van zijn profetisch optreden, gedurig had in te grijpen op \< fat om hem heen gebeurde, profetieën'"^ooT-tfëf v^Ü-ftfe i%? J^ JütfiX.'in boek stellen. Hier komf zelfs nog iets anders bij. Als er van Jesaia gesproken wordt, beelden wij ons zoo licht in, dat Jesaia een machtig veelschrijver zou zijn geweest, die met zijn geschriften het land als overstroomd heeft; doch niets is minder waar. Althans wat er op naam van Jesaia tot ons kwam, zou, afzonderiijk bijeengebracht, niet meer op de boekenmarkt brengen, dan één enkel geschrift van nauwelijks honderd bladzijden. In de uitgave der Heilige Schift die voor mij ligt, begint Jei ncmg». ^vi»... „._ - . ". - . saia I op blz. 682, en eindigt Jesaia 66 op , - , r, blz. hlz. 739. 739. Alles Alles saam saam derhalve derhalve nog nog geen geen volle 43 bladzijden; zeg 50, Neem nu desnoods de twee kolom • van deze Bijbeluitgave afzonderlijk, dan hebt ge nog pas 86 kolom, en haalt ge nog lang de 100 kolom niet. Denk nu wel, dat de^e 100 kolom of 50 bladzijden loopen over een profetisch leven van ruim een halve eeuw, dan komt 't immers neer op nog geen isladzijde per levensjaar. Een profetische schat voorzeker zooals ge er geen tweeden vindt, en die juist door de inspiratie ook in taal en stijl zoo majestueus werd. Doch één ding gevoelt ge dan toch, dit namelijk, dat op een schrijver die in een halve eeuw niet meer dan 50 bladzijden schrifts in het licht zond, de gewone regel van , consequentie iri taal en stijl in geen geval kan toegepast worden. Het was de lange duur der inspiratie die hier tot zelfs den stijl en de zegswijze beheerschte, en vandaar de variatie die hier, wel verre van bezwaren op te leveren, veeleer van zelf sprak en niet kon uitblijven.

Nog minder gaat 't op, ook maar eenige aarde toe te kennen aan het zoo verchillend levensmilieu, waarin de beide oofddeelen van Jesaia zich bewegen. Van zelf kon het eerste, meest historische deel zich niet anders bewegen dan in de toestanden en omstandigheden, die omstreeks het midden der 750 jaren v. Chr., in het Heilige land aanwezig waren. Hierbij lette men er vooral op, dat geen profeet meer dan Jesaia in d, e gebeurtenis'sen van zijn land heeft ingeleefd en ingegrepen. De zoo merkwaardige periode van Sanheribs inval in Palestina, waarbij het aan Jesaia gegund werd, een zoo actieve rol te vervullen, en het toen reeds dreigende kw.aad nog voor een lange tusschenpoos af te wenden, toont Waarlijk hoe Jesaia de geschiedenis van zijn volk voor een deel als gemaakt heeft. Het is zoo, ook van Jeremia kan , dit ten-deele gelden, maar toch geenszins op zoo sterk sprekende wijze. Alleen Daniël is ten deze met Jesaia vergelijkbaar. Doch uit wat hoofde kan dit nu beletten, dat diezelfde Jesaia, bij den uitgang van zijn leven in stiller eenzaamheid teruggetrokken, toen ter tijd een inspiratie van geheel anderen aard ontving, niet bestemd om onmiddelUjl< in de gebeurtenissen n te grijpen, maar om als ware het in testamentairen vorm aan het geloovige volk een geschrift der vertroosting achter te laten, dat nog eeuwen daarna de droefheid der verdrukte geloovigen ondervangen kon. Welnu, wat Jesaia met het oog daarop als geïnspireerd schrijver te boek stelde, kon vanzelf niet meer slaan op de Ass}-rische periode; die zou toch, als 't verkoren Israel weer opleefde, reeds haar einde hebben bereikt. En daarom moest nu veeleer heel de profetie gezet in 't kader der twee andere stukken der historie, eenerzijds in den • triomf van het Babylonische rijk, toen het na Nineve's val, weer vooraan kwam te staan, en anderzijds in Babels ondergang door Perzië's opbloeien onder CJTUS. En dit nu bracht vanzelf te weeg, dat de geïnspireerde Profeet in dit tweede, heel andersoortige deel van zijn profetisch optreden, zich 't vergezicht geopend zag voor wat onder Nebucadnezar en straks onder Cyrus te komen stond. Iets wat natuuriijk niet toelaatbaar is, zoo men op de wijs der _^ moderne critiek, alle mogelijkheid afsnijdt, dat God de Heere door inspiratie alle noodige kennis omtrent de toekomende gebeurtenissen irispireeren kon, maar dan ook, omgekeerd, in heeriijke harmonie voor ons treedt, zoo Jesaia metterdaad, tot in - het nauwkeurige toe, het toekomstbeeld door de inspiratie des Heiligen Geestes voor zich ontsluierd zag.

In, wat enkele beweerde tegenstrijdigheden betreft, kunnen we ons hier niet veriiezen. In den samenhang van deze artikelen kan een nader ingaan , op de ontkenningen der critiek geen plaats vinden. Dat we toch met eenigen ernst bij dit vraagstuk ook in deze artikelenreeks stil stonden, was alleen omdat er, droef genoeg, ook onder Gereformeerde Theologen soms stemmen opgingen, alsof men althans het mogen het niet toegeven, en ae geiuuvigc studiemannen van naam, zooals Keil, Delitzch en Kliefoth, hebben dan ook steeds tegen dezen stroom der ontkenningen ingeworsteld, en tot het laatste toe den Jesaiaanschen oorsprong ook van deze schitterende hoofdstukken, bepleit. Het moest daarom ook in ons verband duidelijk uitkomen, hoe ook in onze beschouwingen de echtheid van Jesaia 40—66 geen oogenblik wordt losgelaten. Zelfs geheel ons inzicht in de Profetie dwingt ons aan den Jesaiaanschen oorsprong van deze kapittelen gestrengelijk vast te houden. Profetie is zeer zeker volstrekt niet uitsluitend voorzegging. Zelfs moet het betreurd, dat reeds de zegswijze van» de profeet die brood eet«, in het gemeene spraakgebruik de voorstelling ingang deed vinden, alsof de eigenlijke roeping van een profeet zoo goed als eeniglijk en uitsluitend bestond in het vooraf aankondigen en aanzeggen van at eerst, later gebeurep zou. Wie in dien in van het „profeteeren" spreekt, begrijpt het in zijn wezen niet. — Herinner u sle.chts, hoe 't van oudsher gewoonte was, niet alleen van profetische geschriften, maar ook van profetische geschiedboeken te spreken. Hiertoe werden gerekend in de eerste plaats Jozua, Richteren en Ruth, en voorts de twee boeken van Samuel en de twee boeken van de Koningen. £eheel hiervan onderscheiden als niet profetisch, stonden daar tegenover"' de Chronieken, Ezra, Nehemia en Esther. Doelde dit nu enkel op zekere classificatie, of op het feit, dat Elia en Eliza zulk een breede plaats in de eerste reeks vinden ? In het minst niet. Het verschil school veel dieper. In Chronieken, Ezra, Nehemia en Esther geven de schrijvers weinig anders dan gewone historie. Kronieken, zooals elk volk zijn overgeleverde kroniek-heeft. In die geschriften was alzoo alleen sprake van een reeks gebeurtenissen die achter elkander afliepen, en die inhielden wat er uitwendig in het burgerlijk, het staatkundig en het internationale leven was voorgevallen. Vooral zoo ge de twee boeken der Koningen en de twee boeken der Chronieken naast elkander legt, spreekt het principiëele onder­ scheid tusschen de profetische en nietprofetische geschiedboeken u aanstonds toe. ' In wat niet profetisch is, biedt men u een opeenvolging van feiten, de afsterving van machtige vorsten, en het verhaal van wat voorviel op het oorlogsterrein, maar geen oogenblik wordt die reeks voorvallen onder hooger gezichtspunt saamgevat. Israel komt dan voor als ieder ander volk. Het heeft zijn maatschappelijke, zijn zedelijke, zijn godsdienstige en zijn diplomatieke leven, juist zooals ook Egypte en Babyion dat hadden, maar van Israels geheel eenige roeping is zoo goed als geen sprake. Slaat ge nu daarentegen een profetisch geschiedboek op, dan is de eere en de macht Ivan Jehovah het middelpunt waarom zich

hier alles beweegt. Er is dan aan Israel iets geschonken, dat alle overige volken missen. Wat al die andere volken derven moesten, heeft alleen Israel verkregen. Israel is daarom niet slechts een volk onder de volken, maar het middenpunt waarom geheel het wereldleven zich ten slotte bewegen zal. Elders is talent is hooge kunst, ook wondere militaire macht, maar in Israel is een geestelijke kiem verscholen, die straks uitkomen, en eens in volle glorie schitteren zal, en het is die verborgen kiem, waarin Israels geestelijk kleinood ligt. Die geestelijke kiem moge Israel zelve door zijn zonde in haar opkomen belemmeren, toch zal God haar ontluiking verzekeren. En dit juist geeft aan heel Israels optreden in de historie een profetisch karakter. Het zijn niet enkel de met name genoemde profeten, waaraan Israel zijn profetisch karakter in historischen zin ontleent. De ^inspiratie leeft tot op zekere hoogte in heel Israels nationale existentie. Ook al spreekt er op een gegeven oogenblik geen enkel profeet onder het volk, clan ligt toch in dat volk zelf, krachtens zijn roeping en hooge bezieling, een rijke profetie van wat eens toekomen zal niet alleen aan Israel zelf, maar uit Israel aan heel dit aardrijk.

Dit nu is niet door het volk, maar dan toch door zijn beste mannen alle eeuwen door verstaan. Deze profetische karaktertrek en deze profetische bestemming, was van het bestaan zelf van het volk onafscheide^ lijk. Tot op zekere hoogte kan dan ook gezegd, dat in Israel al 't heilige en hoogere op den Messias wees en doelde, en steeds de profetie van het Koninkrijk dat komen zou, vernieuwde. Zelfs kan het betreurd, dat in onze Statenvertaling deze indeeling van de geschiedboeken niet is bijgehouden. Het heeft nu den schijn, alsof na de boeken van de Koningen de boeken der Chronieken als vanzelf doorloopen, één van zin, toon en bedoelen. Het prijsgeven van de aloude , splitsing in profetische en nietprofetische geschiedboeken, heeft ons metterdaad verarmd.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 april 1916

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 april 1916

De Heraut | 4 Pagina's