Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De kinderen des Verbonds.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kinderen des Verbonds.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXIV.

Al heeft er dus metterdaad een verandering plaats ge; vonden, in zooverre Israel als - yö/zè - verworpen en daarvoor het geestelijk Israel, d. \y. z. dé Christelijke - ' Kerk, in de plaats is gekomen, toch volgt daaruit niet, dat het Genadeverbónd' mét' Abraham opgericht naar xi^'n wesen ver-anderd zou zijn. Iets wat " onüe vaderen' gewoonlijk zoo uitdrukten, - dat wel 'de bedeeling van het Verbond veranderd was, maar niet het Verbond zelf. Het is één en; hetzelfde Genadeverbond, dat onder Oud en Nieuw Testament met de geloovigen is opgericht, en vandaar dat de belofte in dit verbond aan het zaad gedaan, ook niet vervallen is, maar voor ons pog altoos van kracht blijft. Gelijk God dé Heere tót Abraham.'had gezegd: »Ik richt mijn verbond op inet u en met uw zaad ha u tot een eeuwig verbond.i.

Vandaar dat de Apostel Paulu.s dan ook scherp onderscheid maakt tusschen de wet, _ die aan Israel is gegeven, en het verbond, dat met Abraham is gemaakt. De wet is voor ons afgeschaft, want we zijn niet meer »onder de wet, maar ónder dé genade.* Maar het verbond, dat Gód .met A.braham heeft gesloten, heeft ook voor onsen onze kinderen zijn volle beteèkenis behouden. Zoo zegt de Apostel in Rom. 4 : 11 en V.V., dat «Abraham het teeken der hè~ snijdenis ontvangen heeft tot een zegel der gerechtigheid des geloofs, dié iiem in de voorhuid was toegerekend, opdat hij-eeft vader zou zijn van allen, die gdooven, in de voorhuid zijnde - (d. w. z. van dé heidenen, die tot het geloof in Christus'kómen) ten einde ook hun de rechtvaardigheid toegerekend worde«. En hij beroept' zich alè bewijs daarvoor óp het feit, dat dé «belofte niet door de wel aan Abraharil óf zijn zaad is geschied (in welk geval zé voor ons. Christenen, niet gelden zou) maar door de rechtvaardigheid des geloofs.* (vs 13). En hetzelfde spreekt de Apostel nog duidelijker uit in Gal. 3 : 13—17, waar hij zegt, dat Christus ons daarom „verlost hééft van den vloek der wet, opdat de zegening van Abraham tot At. Heidenen komen zou". Hij.wijst , er op, dat zelfs »eens menschen verbond, dat bevestigd-.is, door niemand wordt te niet gedaan «ï'en dit dus nóg veel miftder geschieden..ka^i met \iéï verbond Gods •; .Ti& 'a dit z^ ife.; : et verbond, 'é& t-te vörfen l^év: stigd is-Vah God 'op Christus, wordt door At •wel, diie

na ^lerbeadetd-etJ dertig-jaar gekomea. fe? tjtet krachteloos gemaakt, om, de beloftenis te niet te doen». Wanneer de .schrijver van den Hebreëerbrief dan toch spreekt van het verbond met Israel, dat oud en verouderd en der verdwijning nabij is en •daarom plaats moet maken voor het nieuwe verbond, dat God nu aan ons geschonken heeft, dan kan daarmede dus niet het verbond en de belofte Gods aan Abraham bedoeld ajn, want anders zou de Schrift met zichzelf in tegenspraak wezen. Het genadeverbond met Abraham den vader aller geloovigen opgericht, is niet te niet gedaan, maar verouderd en is door de komst van Christus juist bevestigd en geldt derhalve voor ons en ons zaad.

Het is dan ook opmerkelijk, hoe de profeten van Israel, als zij de heerlijkheid voorspellen van de nieuwe bedeeling of het nieuwe verbond, dat met de komst van den Messias aan de Kerk zou geschonken worden, telkens er op wijzen, dat dit verbond zulk een rijke beteekenis juist voor het zaad hebben zal. Zoo wordt in Jesaja S9:20 voorzegd, dat »er een Verlosser zal komen tot Israel voor hen, die zich bekeeren van, de overtreding van Jacob", welke prqfetie volgens den Apostel Paulus, Rom. ] 1:20, op de komst van Christus slaat; als daarna wordt gezegd in vs. 21, dat het verbond, dat God de Heere dan, d. w. z. bij de komst van Christus, met hen, die zich bekeeren zullen, zal oprichten, hierin bestaan zal, dat zijij, Geest en woord niet wijken zullen noch van hen, noch van hun zaad, noch van het zaad huns zaadss, dan geldt deze belofte dus ons en ons zaad. Evenzoo is het, wanneer Jeremia de komst van het nieuwe verbond aankondigt, want de heerlijkheid van dit verbond zal, zegt hij, daarin bestaan, dat zij allen den Heere zullen kennen van den kleinste af tot den grgotste toe (Jer. 31 : 34) en als de Apostel verklaart in den brief aan de Hebreen, dat dit verbond, door Jeremia aangekondigd, het verbond is, waarvan Christus de Middelaar is geworden, dan blijkt hier wederom, dat deze belofte voor onze kinderen gegeven is. In dit Nieuwe verbond dus, zoo gaat de profetie voort, zal God de Heere zijnen Geest uitgieten op alle vleesch, niet alleen op de volwassenen, mair ook op hun zaad (Jes. 44:3) d. w. z. op hun zonen en dochteren (Joel 2 : 28) en de Apostel Petrus verklaart op den Pinksterdag, dat deze profetie 'vervuld is geworden door de uitstorting des Heiligen Geestes op den Pinksterdag, (Hand. 2 : 16 en 17) en zegt juist op dien grond: gt; \\ komt de belofte toe en ivwen kinderene (vs.'39). De belofte'in Psalm 8 gedaan, dat God uit den mond der jonge kinderen en der zuigelingen zich lof. bereiden zal, is naar Gbristus eigen woord vervuld geworden, toen de kinderen bij zijn intocht in Jerusalem hem het sHosaniaa den Zone Davids € hebben toegeroepen (Matth. 21: ö). En als Jesaja het wonderschoone beeld ons h teèkent van den Messias als den goeden Herder, die niet alleen de zogenden zachtkens zalleiden, maar »ook de lammeren in zijne armen dragen en in zijnen schoot vergaderen zal" (Jes. 40:11), wie ziet dan niet de vervulling dezer profetie in hetgeen de Evangelist Marcus ons verhaalt, dat Christus de kinderkens op zijn schoot nam, lien met zijn armen omving en zegende (Mare. 10:16) gelijk Hij ook, toen Hij aan den Apostel Petrus na diens diepen val zijn apostolisch ambt teruggaf, in de eerste plaats hem opdroeg zijne lammeren te weiden (Joh. 21:25). n

Blijkt zoo uit de profetie van het Oude Testament, hoe met de Nieuwe bedeeling, die met Christus komst ingaan zou, de belofte Gods aan het zaad des verbonds gegeven, niét verbroken, maar juist omgekeerd op de rijkste wijze vervuld zal worden, nog veel heerlijker dan dit drtder de Oude bedeeling was geschied, ook het Nieuwe Testament ' Iaat ons hieromtrent geen den minsten twijfel over. Het moge waar zijn, dat een uitdrukkelijk bevel, gelijk dit bij dè oprichting van het genadeverbond aan Abraham gegeven is, om aan de kindéren het teeken des verbonds te schenken, in het Nieuwe Testament niet gevonden wordt, maar het feit, dat in het Nieuwe Testament de kinderen, zoowel die uit Israel als die later uit de Christelijke gemeente geboren zijn, als kinderen des verbonds worden beschouwd, d. w. z. dat zij onderscheiden worden van de kinderen der heidenen, dat de belofte der genade hun wordt toegekend en dat zij als erfgenamen v^n het Koninkrijk der hemelen gerekend worden, — kan niet weersproken worden, want de getuigenissen daarvoor zijn te veelvuldig en te beslissend.

Onderzoeken we, om dit aan te toonen, in de eerste plaats hoe Christus zelf, de Middelaar van het nieuwe verbond, over de kinderen geoordeeld en met hen gehandeld heeft. Gewoonlijk verwijst men daarvoor naar het bekende" woord van Chrisr tus: »Laat de kinderen tot Mij komen en verhindert ze niet, want derzulken is het Koninkrijk der hemelen«, maar hoe besHssend deze uitspraak, op welke we later terugkomen, ook zijn moge, de onderwijzing, die Christus aangaande dit vraagstuk door zijn daden ons gegeven heeft, is niet minder rijk dan dit ééne woord, en daarom beginnen we ons onderzoek bij de daden van Christus.

Als Christus onder Israel optreedt, dan komt Hij niet alleen om het Evangelie van het Koninkrijk Gods te prediken, maar evenzeer om kranken te genezen. Aan Johannes den Dooper, die, een oogenblik moedeloos geworden, twijfelt of Hij wel de ware Messias is, laat Christus daaroin antwoorden: gaat heen en boodschapt Johannes hetgeen gij hoort en ziet: e blinden worden ziende, de kreupelen wandelen, de melaatschen worden gereinigd, de dooven hooren en de dooden worden .opgewekt" .(Matth. ir':4, 5). Jufst door .deze genézihgs-wondereii betoont'Christus dus aan IsraeT, 'dat Hij de beloofde Messias is, want Hij is de Heelmeester van Israël, die »al hunne krankhedenopzichgenornen heeft" (Matth. 8 : i; ). Maar tegelijk hebben deze genezingswonderen toch een diepere geestelijke beteekenis, gelijk de Christelijke Kerk die in deze genezingen steeds heeft gezien. Ze dienden om aan Israel duidelijk te maken, dat Christus, gelijk Hij de geneesmeester was van alle kwalen en krankheden van het lichaam, zoo ook de geneesmeester wilde zijn van krankheden en kwalen der ziel.

Houdt men dit wel in het oog, dan zal ook het belang gevoeld worden van de vraag, hoe Christus bij deze genezingswonderen tegenover de kinderen is opgetreden.' En dan zien wij, hoe Christus een bijzonder voorrecht toekent aan de kinderen uit Israel geboren. Wanneer vaders of moeders uit Israel tot Christus komen om van Hem de genezing hunner kinderen te vragen, dan schenkt' Christus die genezing hun terstond, met volkomen bereidwilligheid, zojider eenig bezwaar temaken. Maar als de Kananeesche vrouw tot Christus komt om zijn hulp te vragen voor haar dochterken, dat niet uit Israel is geboren is, dat geeft Christus haar ten antwoord: laat eerst de kinderen verzadigd worden, want het is niet betamelijk dat men het brood der kinderen neme en den hondekens voorwerpe" (Math. 7:27). Nu moge dit , woord in de eerste plaats door Christus gesproken zijn met het deel om het geloof dezer vrouw te beproeven, en tóen uit haar ootmoedig antwoord gebleken was, hoe groot haar geloof was, daarom, de vervulling van haar bede haar geschonken zijn, toch blijkt uit dit woord duidelijk genoeg, hoe Christus hier wel degelijk een principieel onderscheid maakt tusschen dé kinderen uit Israel en de kinderen uit heidenen geboren. De kinderen uit Israel zijn, om in dit beeld te blijven, de kinderen van het huisgezin Gods; het brood dat Christus brengen komt, komt hun daarom wettig toe, en zij moeten eerst verzadigd worden, voordat aan de anderen kan gedacht worden; terwijl de kinderen der heidenen daarentegen »hondekens« worden genoemd, d. w. z. dat ze niet behooren tot het huisgezin Gods. Eerst als de middelmuur des afscheidsels verbroken is en ook de heidenen, die nog verre waren, in het verbond der genade zijn opgenomen, zjü de Apostel Paulus verklaren, dat ook de kinderen uit deze heidensche ouders geboren, thans «heilig" zijn; maar zoolang deze scheidsmuur nog bestaat, zijn deze kinderkens der heidenen nog onrein'en worden ze daarom door Christus bij de »hontlekens" vergeleken. Zoo handhaaft Christus du.s het verbondsvooriecht, dat aan de kind, erèn uit Israel was geschonken. Zij en ü] alleen behooren krachtens het verbond tot wat onze-vaderen noemden de familia Dei, het huisgezin Gods, en v/onden in dit gezin voor kinderen gerekend; *

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 mei 1916

De Heraut | 4 Pagina's

De kinderen des Verbonds.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 mei 1916

De Heraut | 4 Pagina's