Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De kinderen des Verbonds.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kinderen des Verbonds.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXV.

Niet minder belangrijk is het in de tweede plaats, na te gaan, hoe Christus onderscheid •maakt tusschen kinderen en volwassenen wat den eisch betreft van geloof, dien Hij bij het doen dezer genezingen stelt. Dat met dezen eisch niet bedoeld is het zailigm.ikrxidf ^jr-loof, maar het zoogenaamde vvondcrgc-loot. d. w. z. het vertrouwen, dat Hij machtig is zulk een wonder te doen, is i-qlkomen juist, maar doet niets ter zake. Het feit, waarop het hier alleen aankomt, is dat Christus bij deze genezingen den eisch van geloof aan volwassenen stelt. Zoo zegt hij tot de blinden, die tot Hem, kpmen om van hun blindheid genezen te worden: elooft gij dat ik dat doen kan ? en eerst als zij antwoorden: a Heere! opent Hij hun oogen en zegt: u geschiede naar uw geloofd (Matth. 9 : 25; 29). Van den geraakte, dien zijn vrienden op een beddeketot Christus brachten, staat er, dat Christus hem genas, »ziende hun geloof 1. (Matth. 9:2). Tot de bloedvloeiende vrojiw, . die genezen werd door Christus kleed aan te raken, zegt Christus: gt; , uw geloof heeft u behoudens (Matth. 9 : 22). Waar dat geloof ontbrak, kon Christus geen krachten doen (Matth. 14 : 58).

Ging deze eisch nu absoluut door, dan zou Christus natuurlijk geen kinderkens hebben kutmen genezen, want van zulk een geloof kan bij hen nog geen sprake wezen. Toch lezen we, dat Christus zulke kinderen genezen heeft even 'goed als volwassenen. ELn de eisch van geloof wordt ook in dergelijke gevallen niet losgelaten, maar verplaatst, hij wordt aan de ouders gesteld, die om de genezing van hun kind komen vragen. Zoo zegt Christus tot den vader van den bezeten knaap, dien deze tot Hem bracht: -zoo gij kunt gelooveH., - & \\& dingen zijn mogelijk dengene die gelöofts en eerst als de vader geantwoord heeft: ik geloof, Heere, kom mijn ongeloovigheid te hulp«, werpt Christus den boozen geest uit zijn kind uit (Mare. 9 : 23, 24). Als Jaïrus, de Overste der Synagoge, tot Christus komt om genezing voor zijn dochterke te vragen, zegt Christus tot hem: vrees niet, geloof alleenlijk en zij zal behouden worden« (Luc. 8 : 50). En dat Christus het dochterke der Kananeesche vrouw genezen heeft, na dit eerst geweigerd te hebben, is alleen ter wille van het geloof der moeder: o vfouw, groot is uw geloof, u geschiede gelijk gij wilt« (Matth. 15 : 28).

Dat daarin een ernstige les ons gegeven wordt ook voor het geestelijke leven, zal wel niemand ontkennen. Want evenzeer als bij de' genezing van de krankheden van het lichaam, geldt ook bij de genezing van de geestelijke krankheden onzer ziel, dat alleen . wie geloovig tot Christus komt, die weldaad van Hem ontvangen zal. «Alleen wie Jn den Zoon gelopft, heeft het eeuwige leven« (Joh. 3 : ió). Vandaar dat de Apostelen telkens als eisch stellen voor wie de vergiffenis der zonde en de zaligheid zoekt, dat men in Christus gelooven moet. Wie zonder geloof tot Hem komt, kan zijn genade niet ontvangen. En vandaar dat bij den, doop, die immers het zegel is van de vergeving der zonden en het eeuwige leven, aan volwassenen altoos /de eisch gesteld wordt, dat zij eerst mqeten gelooven: > wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden* (Matth. 16 : 16). Wanneer de tegenstanders van den kinderdoop echter op grond van dezen eisch de kinderkens van den doop willen uitsluiten, omdat zij nog niet gelooven kunnen, dan toont toch het feit, dat Christus de kinderen genas, hoewel ze evenmin konden voldoen aan den eisch die daarbij aan de volwassenen gesteld werd, hoe ongerijmd deze gevolgtrekking is. Want indien Christus zich over deze kinderen erbarmd heeft, hoewel het geloof bij hen ontbrak, en hen genezen heeft van hun lich^ii|elijke krankheden, hoeveel te mi^er zal Hij zjch dan niet over de krankheid hunner ziel erbarmen ? Zelfs gaat de analogie nog verdef door, want als we zien, dat bij de genezing dezer kinderen, die zelf hmi geloof in Christus nog niet belijden en om genezing vragen kunnen, de ouders dezer kinderen in hun plaats optreden om voor hun kind om genezing te bidden, en-hun geloof in Christus moeten belijden, dan ligt hierin ongetwijfeld epn aanwijzing, hoe de ouders ook bij den doop hunner kinderen hebben op te treden. Vandaar dat onze Gereformeerde Kerken steeds geëischt hebben, dat de ouders hun kind ten doop moesten brengen; , dat ze in geloovig gebed met heel de gemeente hun kind aan God moesten opdragen, en dat ze, eer de doop bediend werd, hun geloof in Christus moesten belijden.

Blijkt zoo, welk een rijke leering in deze genezingswonderen van Christus schuilt, toch behoeven we bij deze analogie niet te, blijven stilstaan, want hetgeen in deze genezingswonderen lag afgebeeld, heeft Christus zelf nog veel klaarder en duidelijker ons geopenbaard, toen de ouders hun kinderen tot Hem brachten, nu niet om van lichamelijke krankheden genezen, maar om door Hem gezegend te worden {Matth. 13 • 13 en vv.) Van een geloofsdaad van deze kinderen is hierbij geen sprake; ze komen niet uit eigen beweging tot Christus, maar worden door hunne ouders tot Hem gebracht. Het woord, waarmede Lukas deze kinderen aanduidt (brephè) wordt dan ook alleen van zeer jonge kinderkens gebruikt, en wat alle drie de Evangelisten, die dit verhaal ons bewaard hebben, ons rhededeelen, dat Christus deze kinderen »met zijn armen omving", of gelijk misschien nog juister vertaald zou kunnen worden, se op zijne armen nam, bewijst wel, hoe jong deze kinderen moeten geweest zijn. Het is dan ook heusch niet zoo onbegrijpelijk, dat de discipeleri, die Christus omringden, deze ouders bestraften en hen terugdrijven wilden. Dat was niet uit zekere onbarmhartigheid tegenover deze ouders, maar omdat de persoon van hun Meester hun te hoog scheen, zijn arbeid te gewichtig en zijn tijd te veel bezet, dan dat Hij met het bezoek van zulke kleine kinderen mocht lastig gevallen worden. Ze verstonden het niet, wat Christus hun Heiland voor zulke jonge kinderen kon zijn. Chri'ïtus w.xs immers gekomen, «lat wa.9 de infiund van zijn prediking, om het Koninkrijk der hemelen aan Israel te brengen, en

wat hadden deze jonge kinderen met dit Koninkrijk der hemelen uitstaande ? Christus zelf had immers gezegd, dat niemand in dit Koninklijk der hemelen kon binnengaan, ja het zelfs niet zien kon, of hij moest wederom geboren zijn uit water en geest (Joh. 3 : 3, 5). Bekeert u, had Johannes de Dooper gezegd, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen (Matth. 3 : 2). Zij zelf. waren uitgezonden om aan Israel het Koninkrijk der hemelen te prediken, en wie die prediking geloofde en tot bekeering kwam, te doopen: n hoe kon er dan in dit Koninkrijk der hemelen voor deze jonge kinderen plaats zijn, bij wie immers van geloof en bekeering nog geen sprake kon wezen?

En toch, hoe begrijpelijk deze gedachte ook zijn moge, gelijk ze dan ook telkens in Christus Kerk weer is opgekomen en aan elk verzet tegen den kinderdoop ten grondslag ligt, Christus heeft de daad zijner discipelen niet goedgekeurd, maar haar integendeel, zooals Marcus zegt, aan zijn discipelen zeer k^yalijk genomen. Zij meenden, door die kinderen van Hem weg te drijven. Hem een, dienst te bewijzen, en Christus zegt hun, hoe ze Hem juist verhinderen in de vervulling van zijn Goddelijke roeping. Hij is toch gekomen om een Heiland en Zaligmaker ook voor deze kinderen te zijn. Zij hooren daarom bij Hem, _ gelijk Hij bij hen hoort, en al wat zich tusschen Hem en die kinderen stellen wil, weert Hij daarom af. »Laat af van de kinderkens, zegt Hij daarom bestraffend tot zijne discipelen, en verhindert hen niet tot Mij te komen«. En den grond daarvoor geeft Hij zelf aan: »want derzulken is het Koninkrijk der hemelen*, d. w. z. het Koninkrijk der hemelen, dat ik brengen kom, komt hun toe, is hun erfdeel, is juist voor dezulken bestemd.

Wanneer men nu heeft opgemerkt, dat de Heere Jezus niet heeft gezegd: unner, d. w. z. van deze kinderen, maar dersulkeh is het Koninkrijk der hemelen, d. w. z. van degenen, die zóó gezind zijn als deze kinderen, om daarmede aan zijn discipelen te kennen te geven, in welke gestalte men het Koninkrijk der hemelen alleen ontvangen kan, dan ligt hierin voor een deel •waarheid. Want Christus zelf heeft er aan toegevoegd: voorwaar zeg ik u, zoo wie het Koninkrijk Gods niet ontvangt gelijk een kindeke, die zal daarin geenszins ingaan* (Mare. 10 : 15, Luc. 16 : 17). Christus heeft met dit „derzulken is het Koninkrijk der hemelen" dus niet alleen een uitspraak over deze kinderen willen doen, maar daaraan tegelijk een ernstige vermaning voor zijne discipelen'verbonden. Gij meent, o mijne discipelen, wil Christus zéggen, d3, t OEfi in mijn Koninkrijk in te gaan, de ontwikkeling en de gezindheid van, een volwassene geëischt wordt en dat zij daarom alleen de geschikte personen zijn om burgers van mijn Koninkrijk te warden. Ik zeg u, dat juist omgekeerd de gezindheid, de gestalte en de aard van zulk een kindeke dé ware is om mijn Koninkrijk te ontvangen. Niet die kinderen moeten eerst volwassen worden om tot mijn Koninkrijk te komen, maar juist omgekeerd, gij moet als zulk een kindeke worden om daar te kunnen ingaan.

Maar hoezeer dit de bedoeling van Christus' woorden is, wanneer de tegenstanders van den kinderdoop op dien grond beweren, dat dit woord van Christus dus alleen voor volwassenen zou gelden, maar niet voor déze kinderkens zelf, dan is dat een gevolgtrekking, die zeker niet opgaat. Want indien Christus zegt, dat een iegelijk, die in zijn Koninkrijk wil ingaan, het ontvangen moet gelijk een kindeke, dan ligt hierin van zelf opgesloten, dat zulk een kindeke het Koninkrijk der hemelen-ontvangen kan, ja zelfs het meest geschikt is om het te ontvangen. Bovendien, wanneer Christus zegt: Lèat de kinderkens tot Mij komen, •want derzulken-is het Koninkrijk der hemelenc, dan moet hetgeen op dit WÖK/^ volgt, toch de reden aangeven waarom die kinderen tot Hem komen moeten, en het zou geen zin hebben, wanneer deze laatste woorden juist niet op deze kinderen sloegen. En eindelijk, wat alles afdoet, Christus heeft niet alleen gezegd, dat derzulken het Koninkrijk der hemelen is, maar Hij heeft dezen kinderen de handen opgelegd en hen gezegend. Die zegening van Christus nu is niet een bloote zegenbede, zooals wij menschen die uitspreken; ze is een daad, een mededeeling van Goddelijke genade. Als Christus den vijgeboom vloekt, dan verdort de vijgeboom terstond; wanneer Hij de brooden en visschen segent, vermenigvuldigen ze wonderbaar. Vloek en zegen zijn op de lippen van Christus altoos een Goddelijke macht. Zoo zegent Christus, wanneer Hij ten hemel vaart, zijn Apostelen (Luc. 24 : 51). En wat is die zegening anders, ook bij deze kinderen, dan dat Hij, die de ware Hoogepriester is, die alleen ons zegenen kan, daardoor verklaart, dat de vloek van, hen is weggenomen, , dat de zegen Gods op hen rust en dat zij behooren tot de sgezegenden des Vaders«, voor wie »het Koninkrijk der Jientelen bereid is van de grondlegging der wereld« (Matth. 25 : 34).

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 mei 1916

De Heraut | 4 Pagina's

De kinderen des Verbonds.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 mei 1916

De Heraut | 4 Pagina's